|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En Jahweh spreekt tot Jozua, zeggend:
2 "Spreek tot de zonen van Israel, zeggend: Geeft voor jezelf vrijsteden, waarover Ik tot jullie sprak door de hand van Mozes,
3 om daarheen te vluchten als moordenaar, als die per vergissing een ziel dood slaat, zonder het te weten; en zij worden voor jullie tot vluchtplaats voor de verlosser van het bloed.
4 Wanneer iemand vlucht naar deze steden, en hij staat in de opening van de poort van de stad en hij spreekt zijn woorden in de oren van de ouden van deze stad, dan brengen zij hem naar de stad en zij geven hem een plaats en hij verblijft bij hen.
5 En wanneer een verlosser van het bloed hem achtervolgt, dan zullen zij die een moordenaar is niet overdragen in zijn hand, want hij sloeg zonder het te weten zijn naaste en hij haatte hem drie dagen voor gisteren niet.
6 En hij verblijft in deze stad totdat hij voor het aangezicht van de vergadering staat voor het oordeel, totdat de hogepriester sterft die er in die dagen zal zijn. Dan zal die een moordenaar is terugkeren en komt hij naar zijn stad en naar zijn huis, naar de stad waar vandaan hij vluchtte.
7 En zij heiligen Kedesh in Galilea, in het gebergte van Naftali, en Shechem, in het gebergte van Efraïm, en Kiriath-Arba (dat is Hebron), in het gebergte van Juda.
8 En aan de overzijde van de Jordaan, bij Jericho naar het oosten, gaven zij Bezer, in de wildernis, in de vlakte, van de stam van Ruben, en Ramoth in Gilead, van de stam van Gad, en Golan, in Bashan, van de stam van Manasse.
9 Deze werden de aangewezen steden voor alle zonen van Israel en voor de bijwoner die bijwoont in hun midden, om daarheen te vluchten, een ieder die per vergissing een ziel slaat. En hij zal niet sterven door de hand van de verlosser van het bloed, totdat hij staat voor het aangezicht van de vergadering."
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 21
|
|