|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En Jozua was oud en hij kwam op dagen. En Jahweh zegt tot hem: "Jij bent oud, jij kwam op dagen. En het land blijft over, zeer veel, om het te bezitten.
2 Dit is het land dat over blijft: alle gebieden van de Filistijnen en heel Geshuri,
3 van Shihor, dat aan de voorzijde van Egypte is, en tot zo ver als het grensgebied van Ekron, naar het noorden. Het wordt gerekend tot de Kanaänieten, vijf prinsen van de Filistijnen, de Gaziet en de Ashodiet en de Ashkeloniet, de Gittiet en de Ekroniet en de Avvim.
4 Van het zuiden al het land van de Kanaäniet, en Mearah, dat van de Sidoniërs is, tot zo ver als in de richting van Afek, tot zo ver als het grensgebied van de Amoriet;
5 en het land van de Gebaliet en heel de Libanon, bij de opkomst van de zon, van Baäl-Gad, onder de berg Hermon, tot zo ver als komend tot Hamath;
6 allen die verblijven in het gebergte, van de Libanon tot zo ver als Misrepoth-Maïm, al de Sidoniërs. Ik zal hen verdrijven van voor het aangezicht van de zonen van Israel. Maar jij, werp loten voor Israel tot lotdeel, zoals Ik je opdroeg. [Num. 33:54]
7 En nu, verdeel dit land in een lotdeel aan negen van de stammen en de helft van de stam van Manasse.
8 Met hem is de Rubeniet en de Gadiet. Zij namen hun lotdeel dat Mozes aan hen gaf aan de overzijde van de Jordaan, in de richting van de zonsopkomst, zoals Mozes, dienaar van Jahweh, aan hen gaf,
9 van Aroër, dat is aan de rand van de waterloop Arnon, en de stad die is in het midden van de waterloop, en heel de vlakte van Medeba, tot zo ver als Dibon,
10 en alle steden van Sihon, koning van de Amorieten, die regeerde in Heshbon, tot zo ver als het grensgebied van de zonen van Ammon,
11 en Gilead en het grensgebied van de Geshuriet en heel de berg Hermon en heel Bashan, tot zo ver als Salecah,
12 heel het koninkrijk van Og, in Bashan, die regeerde in Ashtaroth en in Edrei: hij bleef over van de rest van de Refaïm. En Mozes sloeg hen en hij verdreef hen. [Num. 32:33]
13 En de zonen van Israel verdreven de Geshuriet en de Maacathiet niet. En Geshur en Maacath verblijven binnen Israel tot deze dag.
14 Maar aan de stam van Levi gaf hij geen lotdeel; de vuuroffers van Jahweh, Elohim van Israel, zijn hun lotdeel, zoals Hij tot hem sprak. [Deut. 18:1]
15 En Mozes geeft aan de stam van de zonen van Ruben, voor hun families,
16 en het grensgebied van Aroër wordt van hen, dat is aan de rand van de waterloop Arnon en de stad die in het midden van de waterloop is en heel de vlakte bij Medeba,
17 Hesbon en al haar steden die in de vlakte zijn, Dibon en Bamoth-Baäl en Beth-Baäl-Meon,
18 en Jahaz en Kedemoth en Mefaath,
19 en Kiriathhaïm en Sibmah en Zereth-Shahar, in de berg van de vallei,
20 en Beth-Peor en de hellingen van de Pisgah en Beth-Jeshimoth,
21 en alle steden van de vlakte en heel het koninkrijk van Sihon, koning van de Amorieten, die regeerde in Heshbon, die Mozes sloeg, met de prinsen van Midian, Evi en Rekem en Zur en Hur en Reba, de soevereinen van Sihon, die in het land verblijven.
22 En Bileam, zoon van Beor, de voorspeller, hebben de zonen van Israel gedood met het zwaard, met hun gewonden.
23 En het grensgebied van de zonen van Ruben was de Jordaan. En dit grensgebied is het lotdeel voor de zonen van Ruben voor hun families: de steden en hun hoven.
24 En Mozes geeft aan de stam van Gad, aan de zonen van Gad, voor hun families:
25 het grensgebied van Jazar wordt voor hen en alle steden van Gilead en de helft van de zonen van Ammon, tot zo ver als Aroër, dat tegenover Rabbah is,
26 en van Heshbon tot Ramath-Mizpah, en Betonim, en van Manahaïm tot zo ver als het grensgebied van Debir,
27 en in de vallei, Beth-Haram en Beth-Nimrah en Succoth en Zafon, de rest van het koninkrijk van Sihon, koning van Heshbon, de Jordaan en het grensgebied tot zo ver als het eind van de zee van Chinnereth, aan de overzijde van de Jordaan, naar het oosten.
28 Dit is het lotdeel voor de zonen van Gad, voor hun families, de steden en hun hoven.
29 En Mozes geeft aan de helft van de stam van Manasse, en het was voor de helft van de stam van de zonen van Manasse, voor hun families:
30 en het wordt hun grensgebied, van Manahaïm, heel Bashan, heel het koninkrijk van Og, koning van Bashan en alle levende plaatsen van Jaïr die in Bashan zijn, zestig steden,
31 en de helft van Gilead en Ashtaroth en Edrei, steden van het koninkrijk van Og in Bashan, voor de zonen van Machir, zoon van Manasse, voor de helft van de zonen van Machir, voor hun families.
32 Dezen zijn het die Mozes loten toedeelde in de vlakte van Moab, aan de overzijde van de Jordaan, bij Jericho, naar het oosten.
33 En voor de stam van Levi gaf Mozes geen lotdeel. Jahweh, Elohim van Israel, is hun lotdeel, zoals Hij tot hen sprak. [Num. 18:20]
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 14
|
|