|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En Mozes klimt op van de vlakte van Moab naar de berg Nebo, de top van de Pisgah, die uitziet op Jericho. En Jahweh toont hem heel het land - Gilead tot Dan, [Deut. 3:27]
2 en heel Naftali en het land van Efraïm en Manasse en heel het land van Juda, tot zo ver als de zee die er achter is,
3 en de Negev en het bassin van de laagvlakte van Jericho, stad van de palmen, tot zo ver als Zoar.
4 En Jahweh zegt tot hem: "Dit is het land dat Ik zwoer aan Abraham, aan Izaäk en aan Jacob, zeggend: Aan jouw zaad zal Ik het geven. Ik laat het jou met jouw ogen zien, maar jij zal daarheen niet oversteken." [Gen. 12:7] [Gen. 26:3] [Gen. 28:13]
5 En daar sterft Mozes, dienaar van Jahweh, in het land van Moab, op bevel van Jahweh.
6 En Hij begraaft hem in een ravijn in het land van Moab, tegenover Beth-Peor. En niemand weet zijn tombe, tot op deze dag. [Judas 9]
7 En Mozes was een zoon van honderd en twintig jaren toen hij stierf. Zijn oog was niet dof en zijn sap was niet van hem verdwenen.
8 En de zonen van Israel beklagen Mozes in de vlakten van Moab dertig dagen; dan komen de dagen van de beklaging, het treuren voor Mozes, tot een einde.
9 En Jozua, zoon van Nun, was gevuld met de geest van wijsheid, want Mozes steunde zijn handen op hem. En de zonen van Israel luisteren naar hem en zij doen zoals Jahweh Mozes opdroeg.
10 En er stond verder geen profeet op in Israel die Jahweh kende van aangezicht tot aangezicht, [Exo. 33:11]
11 met alle tekenen en wonderen die Jahweh hem zond om te doen in het land van Egypte, tegen Farao en tegen al zijn dienaren en tegen heel zijn land,
12 en met heel de standvastige hand en met alle grote vrees, die Mozes deed voor de ogen van heel Israel.
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 1
|
|