|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 "Wanneer een dodelijk gewonde wordt gevonden op de grond die Jahweh, jouw Elohim, aan jou geeft, om die te bezitten, gevallen in het veld, en het is niet bekend wie hem sloeg,
2 dan gaan de ouden van jou, en die jou oordelen, uit en zij meten tot aan de steden die rondom de dodelijk gewonde zijn.
3 En het is van de stad die het meest nabij is aan de dodelijk gewonde, dat de ouden van die stad een rode vaars van de kudde nemen die nog niet heeft gediend en die geen juk heeft getrokken.
4 En de ouden van die stad brengen de rode vaars naar een blijvende waterloop, die niet bewerkt wordt en niet wordt bezaaid, en zij breken daar de nek van de rode vaars in de waterloop.
5 Dan komen de priesters, zonen van Levi, naderbij, want hen koos Jahweh, jouw Elohim, om Hem te dienen en om te zegenen in de naam van Jahweh; en op hun bevel zal iedere bewering en iedere aanraking geregeld worden.
6 En alle ouden van die stad, zij die het dichtst bij de dodelijk gewonde zijn, zullen hun handen wassen over de rode vaars waarvan de nek werd gebroken in de waterloop. [Matt. 27:24]
7 En zij antwoorden en zij zeggen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben het niet gezien.
8 Maak een verzoenende bedekking voor Uw volk, Israel, dat U, Jahweh, vrijkocht. Het moet niet zo zijn dat U onschuldig bloed toestaat in het midden van Uw volk, Israel. En voor hen wordt een verzoenende bedekking gemaakt vanwege het bloed.
9 En jij, jij zal het onschuldige bloed uitwissen uit jouw midden, want jij zal rechtschapen zijn in de ogen van Jahweh.
10 Wanneer jij uittrekt voor de strijd tegen jouw vijanden, dan geeft Jahweh, jouw Elohim, hen in jouw hand en neem jij zijn gevangenen gevangen.
11 En zie jij onder de gevangenen een vrouw, liefelijk van figuur, en jij raakt aan haar gehecht en jij neemt haar voor jezelf tot vrouw,
12 dan breng jij haar in het midden van jouw huishouding en zij scheert haar hoofd en zij doet haar nagels.
13 Dan zal zij haar kleding van gevangenschap van haar af doen en zij verblijft in jouw huis. En zij beklaagt haar vader en haar moeder een maand van dagen en daarna zal jij tot haar komen en jij bezit haar zij wordt voor jouw tot vrouw.
14 En het gebeurt dat als jij geen vreugde in haar hebt, jij haar zal wegzenden naar haar verlangen. Jij zal haar zeker niet verkopen voor zilver; jij zal van haar geen bezit maken, aangezien jij haar vernederd hebt.
15 Wanneer het gebeurt dat een man twee vrouwen heeft, de een geliefd wordend en de ander gehaat wordend, en zij baren voor hem zonen, de geliefde en de gehate, en de zoon van de gehate is de eerstgeborene,
16 dan gebeurt het in de dag dat hij lotdelen van wat van hem is aan zijn zonen geeft, dat hij niet in staat zal zijn het eerstgeborenenrecht te geven aan de zoon van de geliefde voor het aangezicht van de zoon van de gehate, de eerstgeborene.
17 Want hij zal de eerstgeborene, de zoon van de gehate, erkennen, hem een dubbel deel gevend van al wat van hem gevonden wordt, want hij is het begin van zijn mannelijkheid, het is het gebruikelijk recht van de eerstgeborene. [2Kon. 2:9]
18 Wanneer het gebeurt dat de zoon van een man koppig is en opstandig, en hij niet luistert naar de stem van de vader en naar de stem van zijn moeder, en zij hem tuchtigen, maar hij luistert niet naar hen,
19 dan grijpen zijn vader en zijn moeder hem, en zij brengen hem naar de ouden van zijn stad en naar de poort van zijn plaats.
20 En zij zeggen tot de ouden van zijn stad: Deze zoon van ons is koppig en opstandig. Hij luistert niet naar onze stem. Hij is gulzig en een drinkebroer.
21 Dan bekogelen alle stervelingen van zijn stad hem met stenen en hij sterft. En jij roeit het kwaad uit vanuit jouw midden. En heel Israel zal horen en zij zullen vrezen.
22 En indien er in een man een zonde is, met een oordeel van dood, dan wordt hij ter dood gebracht en hang jij hem aan een boom.
23 Zijn lijk zal niet aan de boom blijven, want jij zal hem zeker in die dag begraven, want de geringschatting van Elohim is op de gehangene. En jij zal jouw grond, die Jahweh, jouw Elohim, als lotdeel aan jou geeft, niet ontwijden. [Joh. 19:31]
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 22
|
|