(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)

1 "Neem de maand van Abib^*1) waar en bereidt Pesach voor Jahweh, jouw Elohim, want in de maand van Abib bracht Jahweh, jouw Elohim, jou in de nacht uit Egypte. [Lev. 23:5-8]
2 En jij offert het pascha aan Jahweh, jouw Elohim, uit de schaapskudde en het grootvee, in de plaats die Jahweh, jouw Elohim, zal kiezen om Zijn naam daar te doen tabernakelen.
3 Jij zal daarbij niets gezuurds eten. Zeven dagen zal jij daarbij ongezuurde broden eten, brood van nederigheid - want in nerveuze haast trok jij uit het land van Egypte, zodat jij de dag zal herinneren van jouw uittocht uit het land van Egypte, alle dagen van jouw leven. [1Kor. 5:6-8]
4 En er zal bij jou geen gist gezien worden in heel jouw gebied, zeven dagen. En niets van het vlees dat jij zal offeren in de avond van de eerste dag, zal overblijven tot de morgen.
5 Jij zal niet in staat zijn het pascha te offeren in een van jouw poorten die Jahweh, jouw Elohim, aan jou geeft,
6 maar alleen op de plaats die Jahweh, jouw Elohim, zal kiezen om Zijn naam te doen tabernakelen. Daar zal jij het pascha offeren, in de avond, bij het ondergaan van de zon, de bepaalde tijd van jouw uittrekken uit Egypte.
7 En jij kookt en jij eet in de plaats die Jahweh, jouw Elohim, daarvoor zal kiezen. En jij keert om in de morgen en jij gaat naar jouw tenten.
8 Zes dagen zal jij ongezuurde broden eten en in de zevende dag, een dag van terughouding voor Jahweh, jouw Elohim, zal jij geen werk doen.
9 Jij zal voor jezelf zeven weken tellen; van het begin van de sikkel in het opgeschoten graan zal jij beginnen zeven weken te tellen.
10 En jij maakt een feest van weken voor Jahweh, jouw Elohim, met een bijdrage van een vrijwillig offer van jouw hand, dat jij zal geven, net zoals Jahweh, jouw Elohim, jou zegent. [Hand. 2:1]
11 En jij verheugt je voor het aangezicht van Jahweh, jouw Elohim, jij en jouw zoon en jouw dochter en jouw dienaar en jouw dienares en de Leviet die in jouw poorten is en de bijwoner en de wees en de weduwe die in jouw midden is, in de plaats die Jahweh, jouw Elohim, zal kiezen om daar Zijn naam te doen tabernakelen.
12 En herinner je dat jij dienaar werd in Egypte, en neem deze verordeningen waar en doe ze.
13 En wat betreft het feest van de hutjes: jij zal voor jou zeven dagen houden tijdens het bijeenbrengen van jouw dorsvloer en van jouw wijnvat. [Lev. 23:33-36]
14 En jij verheugt je in jouw feest, jij en jouw zoon en jouw dochter en jouw dienaar en jouw dienares en de Leviet en de bijwoner en de wees en de weduwe die in jouw poorten zijn.
15 Zeven dagen zal jij feesten voor Jahweh, jouw Elohim, in de plaats die jij zal kiezen. Want Jahweh, jouw Elohim, zal jouw zegenen in al jouw inkomen en alle daden van jouw handen, en jij wordt inderdaad blij.
16 Drie maal in het jaar zal iedere mannelijke van jou verschijnen voor het aangezicht van Jahweh, jouw Elohim, in de plaats die Hij zal kiezen: bij het feest van de ongezuurde broden en bij het feest van de weken en bij het feest van de hutjes. En men zal niet met lege handen verschijnen voor het aangezicht van Jahweh, [1Kon. 9:25]
17 ieder naar de gave van zijn hand, naar de zegen van Jahweh, jouw Elohim, die Hij aan jou gaf.
18 Jij zal voor jou rechters en opzichter geven in al jouw poorten, die Jahweh, jouw Elohim, aan jou geeft voor jouw stammen, en zij oordelen het volk met een rechtvaardig oordeel.
19 Jij zal het oordeel niet terzijde leggen en jij zal niet naar gezichten opkijken en jij zal geen omkoopsom aannemen, want een omkoopsom verblindt de ogen van wijzen en werpt de woorden van de rechtvaardige omver. [Lev. 19:15]
20 Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid! zal jij najagen, opdat jij zal leven en het land bewonen dat Jahweh, jouw Elohim, aan jou geeft.
21 Jij zal geen Astartepaal van blijdschap planten, geen enkel soort hout, behalve het altaar van Jahweh, jouw Elohim, dat jij voor jezelf zal maken. [Exo. 34:13]
22 En jij zal voor jezelf geen monument oprichten dat Jahweh, jouw Elohim, haat." [Lev. 26:1]


*1) Abib of Aviv.

Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 17