|
1 "Wanneer er onder jou een profeet opstaat of een dromer van dromen en hij geeft jou een teken of een wonder,
2 en het teken of het wonder komt uit, waarvan hij tot jou sprak, zeggend: 'Wij zullen achter een andere elohim aan gaan die jij niet kende en wij zullen hem dienen',
3 zullen jullie niet naar de woorden van die profeet luisteren of naar de dromer van die droom, omdat Jahweh, jullie Elohim, jullie test om te weten of jullie Jahweh, jullie Elohim, liefhebben met heel jullie hart en met heel jullie ziel.
4 Achter Jahweh, jullie Elohim, zullen jullie gaan en Hem zullen jullie vrezen en Zijn opdrachten zullen jullie waarnemen en naar Zijn stem zullen jullie luisteren en Hem zullen jullie dienen en aan Hem zullen jullie kleven.
5 En die profeet en die dromer van de droom, hij zal ter dood gebracht worden, want hij sprak koppigheid tegen Jahweh, jullie Elohim - Die jullie uitbracht uit het land van Egypte en Die jou vrijkocht uit het huis van dienaren - jou aanzettend de weg te verlaten die Jahweh, jouw Elohim, jou opdroeg, om er in te wandelen. En jij doet het kwaad uit jouw midden weg.
6 Wanneer jouw broeder, de zoon van jouw moeder, of jouw zoon of jouw dochter of de vrouw van jouw boezem of jouw naaste, die als jouw ziel is, jou in het verborgene aanzet, zeggend: Wij zullen gaan en wij zullen een andere elohim dienen die jij niet kende, jij en jouw vaders,
7 van de elohim van de volken die rondom zijn, die dichtbij jou zijn of die veraf van jou zijn, van het ene einde van het land tot aan het andere einde van het land,
8 jij zal niet aan hem gehoorzamen en jij zal niet naar hem luisteren en jouw oog zal met hem geen medelijden hebben en jij zal hem niet sparen en jij zal hem niet bedekken.
9 Want jij zal hem zeker doden. Jouw hand zal als eerste tegen hem zijn om hem ter dood te brengen en daarna de hand van heel het volk.
10 En jij stenigt hem met stenen en hij sterft, want hij probeerde jou weg te leiden van Jahweh, jouw Elohim, Die jou uitbracht uit het land van Egypte en uit het huis van dienaren.
11 En heel Israel zal horen en zij zullen vrezen en zij zullen niets doen om aan dit kwade ding onder jullie toe te voegen.
12 Wanneer jij hoort in een van jouw steden die Jahweh, jouw Elohim, aan jou geeft om daar te verblijven, zeggend:
13 Stervelingen, zonen van verval, gingen uit van onder jou en zij verleiden die in hun stad wonen, zeggend: Wij zullen gaan en wij zullen een andere elohim dienen die jullie niet kenden,
14 dan doe jij navraag en onderzoek jij en vraag jij grondig en zie!, indien eenmaal de waarheid van de zaak is vastgesteld, dat deze gruwel onder jullie is gedaan,
15 dan sla jij zeker die in deze stad verblijven met de snede van het zwaard. Verdoem haar en al wat in haar is en haar beesten, met de snede van het zwaard.
16 En al haar buit zal jij samenbrengen in het midden van haar plein en jij verbrandt de stad en al haar buit met vuur, het geheel, voor Jahweh, jouw Elohim, en het wordt een aionische ruïne, ze zal niet meer gebouwd worden.
17 En niets van het verdoemde zal in jouw hand kleven, zodat Jahweh zal terugkeren van de hitte Zijn boosheid. En Hij geeft aan jullie mededogen en Hij heeft met jou mededogen en Hij doet jou toenemen zoals Hij aan jouw vaders zwoer,
18 wanneer jij zal luisteren naar de stem van Jahweh, jouw Elohim, al Zijn opdrachten waarnemend die ik jou vandaag opdraag, het rechte doende in de ogen van Jahweh, jouw Elohim."
Terug naar de indexpagina
Naar Deuteronomium 14
|
|