|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een onderstreepte naam, dan ziet u de betekenis)
1 En het gebeurt in het derde jaar van , zoon van , koning van , dat , zoon van , koning werd van .
2 Hij was een zoon van vijf en twintig jaren toen hij koning werd en hij regeerde negen en twintig jaren in . En de naam van zijn moeder was , dochter van .
3 En hij doet het rechtschapene in de ogen van Jahweh, naar al wat , zijn vader, deed.
4 Hij nam de hoge plaatsen weg en hij brak de monumenten af en hij hakte de Astartepaal van blijdschap om en hij stampte de koperen slang fijn die had gemaakt (want tot in die dagen deden de zonen van er wierook voor roken) en hij noemde die . [Num. 21:9]
5 Hij vertrouwde op Jahweh, Elohim van , en na hem was er niemand zoals hij onder de koningen van , noch die voor hem waren.
6 En hij kleeft aan Jahweh en hij trok niet weg van achter Hem en hij houdt zich aan Zijn opdrachten, die Jahweh aan opdroeg.
7 En Jahweh was met hem, in al waarheen hij uit ging; en hij handelt verstandig. En hij staat op tegen de koning van en hij diende hem niet.
8 Hij sloeg de Filistijnen zo ver als en haar grensgebieden, van een toren van bewakers tot aan de versterkte stad.
9 En het gebeurt in het vierde jaar van koning , dat is het zevende jaar van , zoon van , koning van , dat , koning van , op kwam tegen ; en hij belegert het.
10 En zij nemen het in aan het einde van drie jaren. In het zesde jaar van , in het negende jaar van , koning van , wordt ingenomen.
11 En de koning van deporteert naar , en hij geleidt ze naar en naar , aan de stroom van , en de steden van de ,
12 omdat zij niet luisterden naar de stem van Jahweh, hun Elohim. En zij overtreden Zijn verbond, al wat , Zijn dienaar, opdroeg. En zij luisterden niet en zij deden het niet.
13 En in het veertiende jaar van koning kwam , koning van , op tegen alle versterkte steden van en hij grijpt ze.
14 En , koning van , zendt tot de koning van , in de buurt van , zeggend: "Ik zondigde. Keer u af van mij. Wat u op mij zal leggen zal ik dragen." En de koning van legt , koning van , drie honderd talenten zilver en dertig talenten goud op.
15 En geeft al het zilver dat in het huis van Jahweh wordt gevonden en in de schatkamers van het huis van de koning.
16 In die tijd sneed de deuren van de tempel van Jahweh weg en de deurposten die , koning van , overtrok, en hij geeft ze aan de koning van .
17 En de koning van zendt een legercommandant en een hoofd eunuch en een hoofdbekerdrager van naar koning , met een massaal leger, tegen . En zij gaan op en zij komen bij . En zij staan in de gracht van het bovenste reservoir, dat aan de hoofdweg is van het veld van de wassers.
18 En zij roepen om de koning en hij komt uit tot hen, , zoon van , die over de huishouding gaat, en , de schrijver, en , zoon van , de geschiedschrijver.
19 En de hoofdbekerdrager zegt tot hen: "Zegt, alstublieft, aan : Zo zegt de grote koning, de koning van : Wat is het vertrouwen waarmee u vertrouwt?
20 U heeft gezegd: Alleen het woord van mijn lippen. Raad en macht zijn voor de strijd! Nu, op wie vertrouwt u, dat u tegen mij opstaat?
21 Nu, zie!, u vertrouwt voor uzelf op deze geknakte rietstengel uit , waarop een man leunt. En hij gaat binnen in zijn handpalm en hij doorboort die. Zo doet met allen die op hem vertrouwen.
22 En wanneer jullie tot mij zullen zeggen: Wij vertrouwen op Jahweh, onze Elohim, is het niet Hij Wiens hoge plaatsen en Wiens altaren weg nam, maar Hij zegt tot en tot : Voor dit altaar zullen jullie aanbidden in .
23 En nu, onderhandel, alstublieft, met mijn heer, met de koning van , en ik zal jullie twee duizend paarden geven indien jullie in staat zijn voor jullie de ruiters er op te geven.
24 En hoe zullen jullie het gezicht van de onderkoning omkeren, een van de kleine dienaren van mijn heer? Maar jullie vertrouwen voor jezelf op voor strijdwagens en voor ruiters.
25 Nu, zonder Jahweh kwam ik op naar deze plaats om hem tot een ruïne te maken. Jahweh zei tot mij: Ga op tegen dit land en maak het tot een ruïne!"
26 En , zoon van , en en zeggen tot de hoofdbekerdrager: "Spreek, alstublieft, tot uw dienaren in het Aramees, opdat wij horen. En het moet niet zo zijn dat u met ons spreekt in het Judees, in de oren van het volk dat op de muur is."
27 En de hoofdbekerdrager zegt tot hen: "Zond mijn heer mij tot uw heer en tot u om deze woorden te spreken? Is het niet tot de stervelingen die op de muur zitten, hun uitwerpselen etend en hun urine drinkend, met jullie?"
28 En de hoofdbekerdrager staat en hij roept met een luide stem in het Judees. En hij spreekt en hij zegt: "Hoort het woord van de koning, de grote koning van .
29 Zo zegt de koning! Het moet niet zo zijn dat jullie verlokt, want hij is niet in staat jullie te redden uit zijn hand.
30 En het moet niet zo zijn dat jullie doet vertrouwen op Jahweh, zeggend: Jahweh zal ons zeker redden, en: deze stad zal niet in de hand van de koning van gegeven worden.
31 Het moet niet zo zijn dat jullie luisteren naar , want zo zegt de koning van : Maakt met mij een zegen en komt uit tot mij en eet, een ieder van zijn wijnstok en een ieder van zijn vijgenboom, en drinkt, een ieder water uit zijn voorraadreservoir,
32 tot mijn komst. Dan neem ik jullie mee naar een land zoals jullie land, een land van graan, een land van druivensap, een land van brood en wijngaarden, een land van gezuiverde olijfolie en honing, en leeft! En jullie zullen niet sterven. Maar het moet niet zo zijn dat jullie luisteren naar , want hij spoort jullie aan, zeggend: Jahweh zal ons redden.
33 Hebben de elohims van de natiën iemands land gered uit de hand van de koning van ?
34 Waar is de elohim van en ? Waar is de elohim van , en ? Redden zij uit mijn hand?
35 Wie, onder alle elohims van de landen, zijn het die hen redden uit mijn hand, dat Jahweh uit mijn hand zal redden?"
36 En het volk was stil en zij antwoordden hem met geen woord, want de opdracht van de koning is: "Jullie zullen hem niet antwoorden."
37 En , zoon van , die over de huishouding is, en , de schrijver, en , zoon van , de geschiedschrijver, komen naar , met gescheurde kledingstukken, en zij vertellen hem de woorden van de hoofdbekerdrager.
Terug naar de indexpagina
Naar 2 Koningen 19
|
|