|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst, of op een onderstreepte naam, dan ziet u de betekenis)
1 En heel komt bijeen naar , in , zeggend: "Zie!, wij zijn van uw beenderen en van uw vlees!
2 En ook gisteren en ook drie dagen geleden, toen nog koning was, was u degene die uit bracht en in bracht, en Jahweh, uw Elohim, zegt tot u: Jij, jij zal Mijn volk weiden en jij, jij zal heerser worden over Mijn volk ."
3 En alle ouden van komen tot de koning in en snijdt met hen een verbond in voor het aangezicht van Jahweh en zij zalven tot koning over , naar het woord van Jahweh, door de hand van .
4 En en heel gaan naar , dat is , en daar zijn de Jebusieten de bewoners van het land. [Joz. 15:63 ]
5 En die in verblijven zeggen tot : "U zal hier niet binnen gaan." Maar neemt de versterkte plaats van Zion in, dat is de stad van .
6 En zegt: "Een ieder die als eerste een Jebusiet slaat, zal hoofd en leider zijn." En , zoon van , gaat als eerste op en hij wordt het hoofd. [1Kron. 2: 15,16 ]
7 En verblijft in de versterkte plaats. Daarom noemen zij deze de stad van .
8 En hij bouwt de stad op, rondom, van de , rondom. En doet het overige van de stad herleven.
9 En ging voort en werd groter. En Jahweh van menigten was met hem.
10 En dezen zijn de hoofden van de machtigen die bij waren, die zichzelf standvastig toonden in zijn koninkrijk, met heel hem tot koning makend, naar het woord van Jahweh over .
11 En dit is het aantal van de machtigen die bij waren: , zoon van , hoofd van de dertig. Hij zwaaide zijn speer over drie honderd gewonden in één keer.
12 En na hem , zoon van , de Ahohiet; hij was onder de drie machtigen.
13 Hij kwam bij in , toen de Filistijnen daar bijeen gebracht waren voor de strijd. En er was een deel van het veld, vol met gerst. En het volk vluchtte voor het aangezicht van de Filistijnen.
14 En zij stellen zich in het midden van het deel en zij redden het, en zij slaan de Filistijnen. En Jahweh redt daar met een grote redding.
15 En drie van de dertig hoofden dalen af van de rots, naar , naar de grot van . En het kamp van de Filistijnen was opgeslagen in de vallei van .
16 En was toen in de versterkte plaats en het garnizoen van de Filistijnen was toen in .
17 En verlangt en hij zegt: "Wie zal mij water geven uit de bekkens van , die in de poort zijn?"
18 En de drie doorsplijten het kamp van de Filistijnen en zij putten water uit de bekkens van , die in de poort zijn. En zij dragen het en zij brengen het naar . En wilde er niet van drinken, maar hij giet het uit als drankoffer voor Jahweh.
19 En hij zegt: "Het is verre van mij, mijn Elohim, dit te doen. Zal ik het bloed van deze stervelingen drinken met hun zielen? Want met hun zielen brachten zij het." En hij wilde er van niet drinken. Dit deden de drie machtigen.
20 En , broer van , was hoofd van een ander drietal en hij werpt zijn speer over driehonderd gewonden. En voor hem was er een naam onder de drie.
21 Onder de drie werd hij door de twee vereerd. En hij wordt voor hen tot leider, maar hij kwam niet tot aan de eerste drie.
22 , zoon van , was een man van veel kracht, beraamt vanuit . Hij sloeg twee mannelijke leeuwen uit . En hij daalde af en hij sloeg de leeuw in het midden van het bekken in de dag dat er sneeuw was.
23 En hij sloeg de man, de Egyptenaar, een man van de maat van vijf ellen, en in de hand van de Egyptenaar was een speer als de boom van een wever. En daalt naar hem af met een knuppel en hij rukt de speer uit de hand van de Egyptenaar en hij doodt hem met zijn speer.
24 Dit deed , zoon van , en hij had een naam onder de drie machtigen.
25 Zie!, hij wordt geëerd door de dertig, maar hij kwam niet tot de drie. En plaatst hem over zijn lijfwacht.
26 En machtige mannen van het leger zijn: , broer van , , zoon van , uit ,
27 , de Harotiet, , de Peloniet,
28 , zoon van , de Tekoaiet, , de Anathotiet,
29 , de Hushatiet, , de Ahohiet,
30 , de Nefotatiet, , zoon van , de Netofatiet,
31 , zoon van , uit van de zonen van , , de Piratoniet,
32 , uit de waterlopen van , , de Arbatoniet,
33 , de Baharumiet, , de Shaälboniet,
34 zonen van , de Gizoniet, , zoon van , de Harariet,
35 , zoon van , de Harariet, , zoon van ,
36 , de Mekeratiet, , de Peloniet,
37 , de Carmeliet, , zoon van ,
38 , broer van , , zoon van ,
39 , de Ammoniet, , de Berotiet, de uitrustingdrager van , zoon van ,
40 , de Itriet, , de Itriet,
41 , de Hittiet, , zoon van ,
42 , zoon van , de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, en bij hem dertig,
43 , zoon van , en , de Mitniet,
44 , de Asteratiet, en , zonen van , de Aroëriet,
45 , zoon van , en , zijn broer, de Tiziet,
46 , de Mahaviet, en , zonen van , en , de Moabiet,
47 en en , de Mezobaiet.
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Kronieken 12
|
|