Dit is een eigen Het Beste Nieuws vertaling van
1 Kronieken
Hoofdstuk 11

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een onderstreepte naam, dan ziet u de betekenis)


1 En heel IsraelIsrael = strijder van God komt bijeen naar DavidDavid = lieveling, in HebronHebron = (plaats van het) verbond, zeggend: "Zie!, wij zijn van uw beenderen en van uw vlees!
2 En ook gisteren en ook drie dagen geleden, toen SaulSaul = afgebeden (van God nog koning was, was u degene die IsraelIsrael = strijder van God uit bracht en in bracht, en Jahweh, uw Elohim, zegt tot u: Jij, jij zal Mijn volk IsraelIsrael = strijder van God weiden en jij, jij zal heerser worden over Mijn volk IsraelIsrael = strijder van God."
3 En alle ouden van IsraelIsrael = strijder van God komen tot de koning in HebronHebron = (plaatsvan het) verbond en DavidDavid = lieveling snijdt met hen een verbond in HebronHebron = (plaatsvan het) verbond voor het aangezicht van Jahweh en zij zalven DavidDavid = lieveling tot koning over IsraelIsrael = strijder van God, naar het woord van Jahweh, door de hand van SamuëlSamuël = van God gebeden.
4 En DavidDavid = lieveling en heel IsraelIsrael = strijder van God gaan naar JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredesstichter, dat is JebusJebus = dorsvloer , en daar zijn de Jebusieten de bewoners van het land. [Joz. 15:63 ]
5 En die in JebusJebus = dorsvloer verblijven zeggen tot DavidDavid = lieveling: "U zal hier niet binnen gaan." Maar DavidDavid = lieveling neemt de versterkte plaats van Zion in, dat is de stad van DavidDavid = lieveling.
6 En DavidDavid = lieveling zegt: "Een ieder die als eerste een Jebusiet slaat, zal hoofd en leider zijn." En JoabJoab = Jah is Vader, zoon van ZeruiahZeruiah = geurend naar mastix, gaat als eerste op en hij wordt het hoofd. [1Kron. 2: 15,16 ]
7 En DavidDavid = lieveling verblijft in de versterkte plaats. Daarom noemen zij deze de stad van DavidDavid = lieveling.
8 En hij bouwt de stad op, rondom, van de MiloMilo = opvulling, burcht, rondom. En JoabJoab = Jah is Vader doet het overige van de stad herleven.
9 En DavidDavid = lieveling ging voort en werd groter. En Jahweh van menigten was met hem.
10 En dezen zijn de hoofden van de machtigen die bij DavidDavid = lieveling waren, die zichzelf standvastig toonden in zijn koninkrijk, met heel IsraelIsrael = strijder van God hem tot koning makend, naar het woord van Jahweh over IsraelIsrael = strijder van God.
11 En dit is het aantal van de machtigen die bij DavidDavid = lieveling waren: JashobeamJashobeam = het volk zal terugkeren, zoon van HachmoniHachmoni = wijs, hoofd van de dertig. Hij zwaaide zijn speer over drie honderd gewonden in één keer.
12 En na hem EleazarEleazar = God is hulp, zoon van DodoDodo = zijn geliefde, de Ahohiet; hij was onder de drie machtigen.
13 Hij kwam bij DavidDavid = lieveling in Pas-DammimPas-Dammim = einde van het bloedvergieten, toen de Filistijnen daar bijeen gebracht waren voor de strijd. En er was een deel van het veld, vol met gerst. En het volk vluchtte voor het aangezicht van de Filistijnen.
14 En zij stellen zich in het midden van het deel en zij redden het, en zij slaan de Filistijnen. En Jahweh redt daar met een grote redding.
15 En drie van de dertig hoofden dalen af van de rots, naar DavidDavid = lieveling, naar de grot van AdullamAdullam = toevlucht. En het kamp van de Filistijnen was opgeslagen in de vallei van RefaïmRefaïm = vlakte van Refaïm (reuzen).
16 En DavidDavid = lieveling was toen in de versterkte plaats en het garnizoen van de Filistijnen was toen in BethlehemBethlehem = broodhuis.
17 En DavidDavid = lieveling verlangt en hij zegt: "Wie zal mij water geven uit de bekkens van BethlehemBethlehem = broodhuis, die in de poort zijn?"
18 En de drie doorsplijten het kamp van de Filistijnen en zij putten water uit de bekkens van BethlehemBethlehem = broodhuis, die in de poort zijn. En zij dragen het en zij brengen het naar DavidDavid = lieveling. En DavidDavid = lieveling wilde er niet van drinken, maar hij giet het uit als drankoffer voor Jahweh.
19 En hij zegt: "Het is verre van mij, mijn Elohim, dit te doen. Zal ik het bloed van deze stervelingen drinken met hun zielen? Want met hun zielen brachten zij het." En hij wilde er van niet drinken. Dit deden de drie machtigen.
20 En AbishaiAbishai = mijn vader is (bron van) rijkdom, broer van JoabJoab = Jah is Vader, was hoofd van een ander drietal en hij werpt zijn speer over driehonderd gewonden. En voor hem was er een naam onder de drie.
21 Onder de drie werd hij door de twee vereerd. En hij wordt voor hen tot leider, maar hij kwam niet tot aan de eerste drie.
22 BenaiahBenaiah = gebouwd heeft Jah, zoon van JehoiadaJehoiada = Jah weet, was een man van veel kracht, beraamt vanuit KabzeelKabzeel = samen brengt God. Hij sloeg twee mannelijke leeuwen uit MoabMoab = (afstammend) van de vader. En hij daalde af en hij sloeg de leeuw in het midden van het bekken in de dag dat er sneeuw was.
23 En hij sloeg de man, de Egyptenaar, een man van de maat van vijf ellen, en in de hand van de Egyptenaar was een speer als de boom van een wever. En daalt naar hem af met een knuppel en hij rukt de speer uit de hand van de Egyptenaar en hij doodt hem met zijn speer.
24 Dit deed BenaiahBenaiah = gebouwd heeft Jah, zoon van JehoiadaJehoiada = Jah weet, en hij had een naam onder de drie machtigen.
25 Zie!, hij wordt geëerd door de dertig, maar hij kwam niet tot de drie. En DavidDavid = lieveling plaatst hem over zijn lijfwacht.
26 En machtige mannen van het leger zijn: Asah-ElAsa-El (of Aasael) = geschapen heeft God, broer van JoabJoab = Jah is Vader, ElhananElhanan = God is genadig, zoon van DodoDodo = zijn geliefde, uit BethlehemBethlehem = broodhuis,
27 ShammotShammot = verlatenheid, de Harotiet, HelezHelez = verlost (heeft Jah), de Peloniet,
28 IraIra = waakzame stad, zoon van IkkeshIkkesh = verkeerd, de Tekoaiet, AbiëzerAbiëzer = mijn vader is hulp, de Anathotiet,
29 SibbecaiSibbecai = wever, de Hushatiet, IlaiIlai = overste, de Ahohiet,
30 MaharaiMaharai = haastig is Jah, de Nefotatiet, HeledHeled = voorbijgaand, zoon van BaänahBaänah = in (de) bezoeking, de Netofatiet,
31 IthaïIthaï = met Jah, zoon van RibaïRibaï = iemand die met Jahweh pleit, uit GibeaGibea = hoogte, heuvel van de zonen van BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde, gelukskind, BenaiahBenaiah = gebouwd heeft Jah, de Piratoniet,
32 HuraiHurai = vrij, edel, uit de waterlopen van GaashGaash = beving, AbiëlAbiël = mijn Vader is God, de Arbatoniet,
33 AzmavethAzmaveth = sterk als de dood, de Baharumiet, EliabaEliaba = God beschermt, verbergt, de Shaälboniet,
34 zonen van HashemHashem = schijnend, de Gizoniet, JonatanJonatan = Jah heeft gegeven, zoon van ShageeShagee = ronddolend, de Harariet,
35 AhiamAhiam = broeder van de moeder, zoon van SacarSacar = loon, de Harariet, ElifalElifal = mijn God oordeelt, zoon van UrUr = (assyrisch) stad,
36 HeferHefer = jong hert, de Mekeratiet, AhiahAhiah = mijn broeder is Jah, de Peloniet,
37 HezroHezo = omsloten, de Carmeliet, NaäraïNaäraï = gezel van Jah, zoon van EzbaïEzbaï = mijn vernederingen,
38 JoëlJoël = Jah is God, broer van NatanNatan = (Jah) heeft gegeven, MibharMibhar = (de beste) keus, zoon van HagriHagri = vreemdeling, vluchteling,
39 ZelekZelek = scheur, de Ammoniet, NaharaïNaharaï = snuivend (toornig) is Jah, de Berotiet, de uitrustingdrager van JoabJoab = Jah is Vader, zoon van ZeruiahZeruiah = geurend naar mastix,
40 IraIra = waakzame stad, de Itriet, GarebGareb = met schrammen, de Itriet,
41 UriahUriah = mijn licht is Jah, de Hittiet, ZabadZabad = (Jah) heeft geschonken, zoon van AhlaïAhlaï = ach, dat toch!,
42 AdinaAdina = sieraad, zoon van ShizaShiza = verenigd heeft Jah, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, en bij hem dertig,
43 HananHanan = genadig is Jah, zoon van MaäkaMaäka = vernedering, en JosafatJosafat = Jah is rechter, de Mitniet,
44 UzziaUzzia = mijn kracht is Jah, de Asteratiet, ShamaShama = gehoorzaam en JeïelJeïel = God vaagt weg, zonen van HotamHotam = zegel, de Aroëriet,
45 JediaelJediael = God weet, zoon van ShimriShimri = bewaakt heeft Jah, en JohaJoha = Jah leeft, zijn broer, de Tiziet,
46 EliëlElïel = mijn God is (de ware) God, de Mahaviet, en JoshaviahJoshaviah = Jahweh maakt gelijk, zonen van ElnaämElnaäm = God is lieflijk, en ItmahItmah = wees, de Moabiet,
47 EliëlEliël = mijn God is(de ware) God en ObedObed = knecht en JaäsiëlJaäsiël = maker is God, de Mezobaiet.

Terug naar de indexpagina
Naar 1 Kronieken 12
   


© www.hetbestenieuws.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.