|
(Ga met de muis op een onderstreepte naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En het gebeurt na deze dingen. Er was een wijngaard van , de iet, die in is, naast het paleis van , koning van .
2 En spreekt met , zeggend: "Geef mij jouw wijngaard en hij zal voor mij tot een groene tuin worden, want hij is dicht bij mijn huis. En ik zal jou in plaats er van een wijngaard geven, beter dan deze. Indien het goed is in jouw ogen zal ik jou zilver geven, de prijs van deze."
3 En zegt tot : "Bij Jahweh! Het is verre van mij om het lotdeel van mijn vaders aan u te geven."
4 En komt naar zijn huis, knorrig en onstuimig vanwege het woord dat , de iet, tot hem sprak, als hij zegt: "Ik zal jou het lotdeel van mijn vaders niet geven." En hij ligt neer op zijn bank en hij keert zijn aangezicht om en hij at geen brood.
5 En , zijn vrouw, komt bij hem en zij spreekt tot hem: "Wat is dit? Jouw geest is knorrig en jij eet geen brood?"
6 En hij spreekt tot haar. "Omdat ik spreek met , de iet en ik tot hem zeg: Geef mij jouw wijngaard tegen zilver, of, indien jij dat verlangt, zal ik jou een wijngaard in zijn plaats geven. En hij zegt: Ik zal aan jou mijn wijngaard niet geven."
7 En , zijn vrouw, zegt tot hem: "Jij nu, jij zal het koninkrijk over uitvoeren. Sta op, eet brood en jouw hart zal zich goed voelen. Ik, ik zal jou de wijngaard van , de iet, geven."
8 En zij schrijft rollen in naam van en zij verzegelt ze met zijn zegel. En zij zendt de rollen naar de ouden en naar de notabelen die in zijn stad zijn, die bij verblijven.
9 En zij schrijft in de rollen, zeggend: "Roept een vasten uit en doet zitten aan het hoofd van het volk,
10 en doet twee stervelingen, zonen van verdorvenheid, tegenover hem zitten. En zij zullen van hem getuigen, zeggend: U zegende Elohim en de koning. En jullie doen hem uit gaan en jullie stenigen hem en hij zal sterven."
11 En de stervelingen van zijn stad, de ouden en de notabelen die in zijn stad verblijven, doen zoals naar hen zond, zoals is geschreven in de rollen die zij naar hen stuurde.
12 Zij roepen een vasten uit en zij doen zitten aan het hoofd van het volk.
13 En twee van de stervelingen, zonen van verdorvenheid, komen en zitten tegenover hem. En zij, de stervelingen van verdorvenheid, getuigen van hem, van , voor het volk, zeggend: " zegende Elohim en de koning." En zij brengen hem uit naar buiten de stad en zij stenigen hem met stenen en hij sterft.
14 En zij zenden naar , zeggend: " werd gestenigd en hij sterft."
15 En het gebeurt als hoort dat is gestenigd en hij sterft, dat tot zegt: "Sta op, neem de wijngaard van , de iet, in bezit, die hij weigerde aan jou tegen zilver te geven, want leeft niet meer, want hij is dood."
16 En het gebeurt wanneer hoort dat dood is, dat opstaat om naar de wijngaard van , de iet, af te dalen, om die in bezit te nemen.
17 En het woord van Jahweh komt tot , de Tishibiet, zeggend:
18 "Sta op, daal af om , de koning van , te ontmoeten, die in is; zie! hij is in de wijngaard van , waarheen hij afdaalde om die in bezit te nemen.
19 en jij spreekt tot hem, zeggend: "Zo zegt Jahweh! Vermoordde jij en nam jij bovendien in bezit? En jij spreekt tot hem, zeggend: Zo zegt Jahweh! Op de plaats waar de honden het bloed van oplikten, zullen de honden jouw bloed oplikken, ook dat van jou!"
20 En zegt tot : "Vond jij mij, mijn vijand?" En hij zegt: "Ik vond, omdat jij jezelf verkoopt om het kwade te doen in de ogen van Jahweh.
21 Zie!, Ik breng jou kwaad. En Ik verteer wat na jou komt, en Ik snij van af die urineren tegen de zijmuur en die weerhouden worden en die in de steek gelaten zijn in .
22 En Ik geef jouw huis als het huis van , zoon van , en als het huis van , zoon van , voor de ergernis die jij uitlokte en voor de zonde die jij laat doen."
23 En ook over spreekt Jahweh, zeggend: "De honden zullen verslinden op het bolwerk van . [2Kon. 9:36]
24 Die van sterft in de stad zullen de honden eten, en die sterft in het veld zullen de vogels van de hemelen eten.
25 Maar er zal niemand zijn als , die zichzelf verkocht om het kwade te doen in de ogen van Jahweh, waartoe , zijn vrouw, hem ophitste.
26 En hij doet buitengewoon gruwelijk, gaande achter de vuiligheidgoden, naar al wat de Amorieten deden, die Jahweh verdreef voor het aangezicht van de zonen van ."
27 En het gebeurt als deze woorden hoort, dat hij zijn kleding scheurt en hij zakkenlinnen plaatst op zijn vlees. En hij ligt neer en hij gaat zachtjes aan.
28 En het woord van Jahweh komt tot , de Tishibiet, zeggend:
29 "Zie jij dat onderschikt is voor Mijn aangezicht? Omdat hij onderschikt is voor Mijn aangezicht, zal Ik het kwaad niet in zijn dagen brengen. In de dagen van zijn zoon zal Ik het kwaad over zijn huis brengen."
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 22
|
|