|
(Ga met de muis op een onderstreepte naam of tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En , koning van , bracht heel zijn leger bijeen, en twee en dertig koningen zijn met hem, en paard en strijdwagen. En hij gaat op en hij belegert Samaria en hij vecht er tegen.
2 En hij zendt boodschappers naar , koning van , naar de stad. En hij zegt tot hem: "Zo zegt , uw zilver,
3 en uw goud zijn voor mij, en uw vrouwen en uw zonen, de goeie, zij zijn voor mij."
4 En de koning van antwoordt en hij zegt: "Naar uw woord, mijn heer, de koning. Ik ben voor u en al wat van mij is."
5 En de boodschappers keren terug en zeggen: "Zo spreekt , zeggend: Ik heb tot u gezonden, zeggend: Uw zilver en uw goud en uw vrouwen en uw zonen zal u aan mij geven,
6 maar veeleer morgen om deze tijd zal ik mijn dienaren tot u zenden en zij doorzoeken uw huis en de huizen van uw dienaren. En het gebeurt dat zij ieder gewenst ding van uw ogen in hun hand zullen plaatsen en zij nemen het."
7 En de koning van roept om alle ouden van het land en hij zegt: "Weet, alstublieft, en ziet het kwaad dat deze man zoekt, dat hij tot mij zond om mijn vrouwen en om mijn zonen en om mijn zilver en om mijn goud, en ik heb het hem niet geweigerd."
8 En alle ouden en heel het volk zegt tot hem: "Het moet niet zo zijn dat u luistert en u zal niet inwilligen."
9 En hij zegt tot de boodschappers van : "Zegt tot mijn heer, de koning: Al wat u in het begin zond tot uw dienaar zal ik doen, maar deze zaak ben ik niet in staat te doen." En de boodschappers gaan en zij brengen hem het woord terug.
10 En zendt tot hem en hij zegt: "Zo zullen de elohims met mij doen en zo zullen zij toevoegen, indien de grond van volstaat voor de handpalmen van heel het volk dat in mijn voetsporen gaat."
11 En de koning van antwoordt en hij zegt: "Spreekt! Het moet niet zo zijn dat iemand die zich omgordt opschept als iemand die het aflegt."
12 En het gebeurt bij het horen van dit woord - en hij drinkt, hij en de koningen in de tenten - dat hij zegt tot zijn dienaren: "Stelt je op!" En zij stellen zich op tegen de stad.
13 En zie!, een profeet naderde tot , koning van , en hij zegt: "Zo zegt Jahweh: Zie jij heel deze grote menigte? Zie mij hen vandaag in jouw hand geven! Dan weet jij dat Ik Jahweh ben."
14 En zegt: "Door wie?" En hij zegt: "Zo zegt Jahweh: door de jongens van de leiders van de provinciën." En hij zegt: "Wie zal de strijd aangaan?" En hij zegt: "Jij!"
15 En hij inspecteert de jongens van de leiders van de provinciën en zij zijn twee honderd en twee en dertig. En na hen inspecteerde hij heel het volk, alle zonen van , zeven duizend.
16 En zij gaan uit rond het middaguur, en drinkt zich dronken in de tenten, en de koningen, de twee en dertig koningen, helpen hem.
17 En de jongens van de leiders van de provinciën komen uit in het begin. En zendt; en zij vertellen hem, zeggend: "Stervelingen komen uit vanuit ."
18 En hij zegt: "Indien zij voor vrede uitkwamen, zullen jullie hen levend grijpen, en indien zij voor strijd uitkwamen zullen jullie hen levend grijpen."
19 En dezen kwamen uit vanuit de stad, de jongens van de leiders van de provinciën, en het leger dat achter hen is.
20 En een ieder slaat zijn man en vlucht en achtervolgt hen. En , koning van , ontsnapt op een paard, met ruiters.
21 En de koning van gaat uit en slaat het paard en de strijdwagen en hij sloeg een grote slag onder .
22 En de profeet nadert tot de koning van en hij zegt tot hem: "Ga, versterk uzelf, en weet en zie wat u zal doen. Want bij het keren van het jaar komt de koning van op tegen u."
23 En dienaren van de koning van zeiden tot hem: "Elohims van de bergen zijn hun elohims, daarom waren zij moediger dan wij. Maar toch zullen wij met hen vechten, op de vlakke grond. Zijn wij niet moediger dan zij?
24 En doe dit ding! Doe de koningen terugtrekken, een ieder uit zijn plaats, en plaats onderkoningen in hun plaats!
25 En u, u zal voor uzelf een leger aanstellen, zoals het leger dat van u gevallen is, en paard zoals het paard, en strijdwagen zoals de strijdwagen, en we zullen met hen vechten op de vlakke grond. Zijn wij niet moediger dan zij?" En hij luistert naar hun stem en hij doet zo.
26 En het gebeurt bij het keren van het jaar, dat inspecteert, en hij gaat op in de richting van voor de strijd met .
27 En de zonen van stelden zich op om geïnspecteerd te worden. En zij werden ondersteund en zij gaan om hen te ontmoeten. En de zonen van slaan het kamp op tegenover hen, als twee rijen geiten. En de eeërs vulden het land.
28 En een man van de Elohim komt naderbij en hij spreekt tot de koning van en hij zegt: "Zo zegt Jahweh: Omdat zei: Jahweh is een Elohim van de bergen en Hij is niet een Elohim van de valleien, geef Ik heel deze grote menigte in jouw hand. En jullie weten dat Ik Jahweh ben."
29 En zij slaan het kamp op, dezen tegenover dezen, zeven dagen. En het gebeurt in de zevende dag dat de strijd naderbij komt. En de zonen van slaan , honderd duizend voetmannen in één dag.
30 En die over blijven vluchten in de richting van , naar de stad. En de muur valt op zeven en twintig duizend die over bleven. En vluchtte en hij komt naar de stad, naar een binnenste kamer.
31 En zijn dienaren zeggen tot hem: "Zie!, alstublieft! Wij hoorden over de koningen van het huis van dat zij koningen van vriendelijkheid zijn. Wij zullen, alstublieft, zakkenlinnen om ons middel doen en touwen rond ons hoofd. Dan zullen wij uit gaan naar de koning van ; misschien zal hij uw ziel in leven laten."
32 En zij gorden zakkenlinnen om hun middel en touwen om hun hoofd en zij komen tot de koning van , en zij zeggen: "Uw dienaar, , zegt: Alstublieft, mijn ziel zal leven." En hij zegt: "Is hij nog in leven? Hij is mijn broeder!"
33 En de stervelingen fluisteren en zij haasten zich en zij vangen het van hem op. En zij zeggen: "Uw broeder, ." En hij zegt: "Komt, brengt hem!" En gaat naar hem uit en hij doet hem op de strijdwagen komen.
34 En hij zegt tot hem: "De steden die mijn vader nam van uw vader zal ik teruggeven en u zal voor u straatmarkten plaatsen in , zoals mijn vader ze plaatste in . En met een verbond zal ik u laten gaan." En hij snijdt met hem een verbond en hij laat hem gaan.
35 En een man uit de zonen van de profeten zei tot zijn naaste door een woord van Jahweh: "Sla mij, alstublieft!" En de man weigert hem te slaan.
36 En hij zegt tot hem: "Omdat jij niet luisterde naar de stem van Jahweh, zie!, jij gaat van mij weg en de leeuw slaat jou." En hij gaat bij hem weg en de leeuw vindt hem en hij slaat hem.
37 En hij vindt een andere man en hij zegt: "Sla mij, alstublieft!" En de man slaat hem, slaand en verwondend.
38 En de profeet gaat en hij staat voor de koning, op de weg. En hij vermomt zich met as over zijn ogen.
39 En het gebeurt dat de koning voorbij gaat. En hij schreeuwt tot de koning en hij zegt: "Uw dienaar ging uit in het midden van de strijd, en zie!, iemand trok terug en hij brengt een man bij mij en hij zegt: Bewaak deze man. Indien hij zeker gemist wordt, dan komt jouw ziel in plaats van zijn ziel, of jij zal een talent zilver wegen.
40 En het gebeurt dat uw dienaar doende is, hier en daar, en hij is er niet!" En de koning van zegt tot hem: "Zo is jouw oordeel. Jij besliste het."
41 En hij haast zich en hij neemt de as van zijn ogen weg. En de koning van herkent hem, dat hij van de profeten is.
42 En hij zegt tot hem: "Zo zegt Jahweh: Omdat jij de man van Mijn doem liet gaan uit jouw hand, zo wordt jouw ziel in plaats van zijn ziel, en jouw volk in plaats van zijn volk."
43 En de koning van gaat naar zijn huis, knorrig en onstuimig, en hij komt in de buurt van .
Terug naar de indexpagina
Naar 1 Koningen 21
|
|