Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 6
Wie ontvangen het geheim?
door A.E.Knoch.

"1 Paulus, apostel van Christus Jezus, door de wil van God, aan de heiligen, de zijnden ook gelovend in Christus Jezus....
12 opdat wij zijn tot lofprijzing van Zijn °heerlijkheid, die een eerdere verwachting hebben in de Christus, "

(Efe. 1:1,12;SW)

"16 houd ik niet op te danken voor jullie, noemend in mijn gebeden,
17 dat de God van onze Heer, Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, jullie moge geven de geest van wijsheid en van openbaring, in de bovenkennis van Hem,
18 verlicht zijnde de ogen van jullie harten, in jullie waarnemen van de verwachting van Zijn roeping, wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotdeel onder de heiligen is,"

(Efe. 1:16-18;SW)

Het geheim dat, in geest, de natiën gezamenlijke lotdeelgenieters zullen zijn, en een gezamenlijk lichaam en gezamenlijk deelnemers aan de belofte in Christus Jezus, door het evangelie waarvan Paulus de uitdeler was geworden (Efe. 3:6), werd pas bekend gemaakt nadat hij gevangene was in Rome. Het is duidelijk dat het niet aan de twaalf apostelen werd gezonden en ook dat ze het niet ontvingen. De brieven van Jacobus, Petrus en Johannes, hoewel die mogelijk daarna zijn geschreven, bevestigen het in het geheel niet. Petrus kan er op gezinspeeld hebben, aangezien hij "sommige dingen" in Paulus' brieven "moeilijk te begrijpen" vond (2Petrus 3:16)).

Het is heel duidelijk dat zij aan wie Petrus schreef, het geheim niet ontvingen. De redding die zij ontvingen was die welke de profeten hadden voorzegd (1Petrus 1:10). Dit was zeker geen geheim. Zij profeteerden over de genade die er voor hen was. Zij waren een "uitverkoren ras", een "koninklijk priesterschap", een "heilige natie" (1Pet. 2:9; Ex. 19:4-6). Elk van deze uitdrukkingen is een regelrechte ontkenning van de waarheid van het geheim. In de huidige bedeling is er geen uitverkoren ras. Alle rassen staan op dezelfde voet. Er is geen koninklijk priesterschap. Wij hebben geen priesters nodig, want wij hebben allen toegang tot de Vader. Er is geen heilige natie. Alle nationaliteiten worden gelijkelijk gezegend in Christus.

Petrus houdt in zijn brieven vast aan de eerdere plaats van Israel boven de andere natiën, in het vlees, op Aarde. Paulus onthult de gelijkheid van de natiën die met hem waren, in geest, in de hemelen. Niet alleen Petrus, maar alle Besnijdenisbrieven, van Hebreeën tot en met Judas, en inclusief Openbaring, zijn doortrokken van Israels superioriteit en baseren vrijwel alle zegen op een lichamelijke relatie met de Messias. Paulus zelf, in zijn vroege bedieningen, had "Jezus naar het vlees gekend" (2Kor. 5:16). Het was pas nadat de verzoening was onthuld, dat het lichamelijke geheel verwijderd werd van zijn bediening. In zijn brieven - niet in Handelingen - vinden we deze kenmerkende boodschap.

Wie ontvingen dan het geheim? Als het niet bedoeld was voor allen, wat waren dan de onderscheidende kenmerken van hen tot wie het kwam? Zoals men kan verwachten wordt het antwoord duidelijk door God Zelf gegeven, maar de mensen hebben de helderheid er van gedimd door een defecte vertaling. Het derde beeld van het geheim zou moeten lezen: "dat in geest de natiën ... gezamenlijk deelnemers aan de beloften, in Christus Jezus, door het evangelie, waarvan ik uitdeler was geworden" (Efe. 3:6;SW). Het zou zeer afgezaagd zijn te zeggen dat deze genade door het evangelie kwam. Het zou nog afgezaagder zijn voor Paulus om de Efeziërs te informeren dat hij een bediener van het evangelie was. Maar hen verzekeren dat deze nieuwe gunst overgebracht wordt door zijn evangelie (en niet dat van de twaalf) is zeer instructief en noodzakelijk.

Het is niet waar dat de natiën deelnemers zijn van de beloften die te vinden zijn in het evangelie dat Petrus predikte, of dat ze dat ooit zullen zijn. Vrijwel iedere belofte in dat evangelie, afgezien van persoonlijke vergeving, is gebaseerd op precies het tegengestelde. De gelovigen uit de natiën kunnen niet ingelijfd worden in de heilige natie, het uitverkoren ras, of het koninklijk priesterschap, want dezen zijn voor hun bestaan afhankelijk van de aanwezigheid van gelovige heidenen. Priesters moeten mensen hebben om hun ambt te kunnen vervullen. Gedurende enige tijd vervulde de apostel Paulus deze functie in relatie met de gelovige heidenen (Rom. 15:16), maar nu de natiën gezamenlijke deelnemers zijn is priesterschap onmogelijk.

We hebben de keuze uit twee onderscheiden lijnen van bediening, één voor de Besnijdenis en één voor de Onbesnedenheid. Voor de een is de gedachte aan co-partnerschap weerzinwekkend. Voor de ander is het een logisch en noodzakelijk vervolg. Alleen zij die het evangelie dat Paulus predikte hadden ontvangen, waren voorbereid voor de ontvangst van dit geheim. Het was aan hen gezonden en aan niemand anders. Er zijn veel overwegingen die dit bevestigen. Laten we eens zien of we niet punten van contact kunnen ontdekken tussen Paulus' eerdere prediking en het geheim, zoals onthuld in Efeziërs.

Er zit veel belang in de titels van onze Heer. "Jezus Christus" legt de nadruk op Zijn vernedering en lichamelijke relatie. "Christus Jezus" is de titel van Zijn verhoging. Omdat Paulus pas aan Hem in Zijn heerlijkheid werd geïntroduceerd, wordt zijn bediening verbonden met zijn hemelse waardigheden en niet met Zijn verwerping op Aarde. Het feit dat de beloften van zijn evangelie in "Christus Jezus" zijn, sluit het Besnijdenis-evangelie duidelijk buiten. De twaalf apostelen gebruiken deze titel maar zelden, want zijn waren zich goed bewust van het belang er van. Tot het Koninkrijk komt moeten zij "Jezus Christus" verkondigen, de Verlaagde, de Lijdende, en nog steeds de Verworpene, voor zover dit het Koninkrijk betreft.

De afwijzing en het toenemend falen van de Koninkrijksverkondiging werd begeleid door de geleidelijke introductie van Paulus' evangelie, dat gebaseerd is op Zijn verhoging aan Gods rechterhand, te midden van de hemelingen, en is daarom verbonden met de titel Christus Jezus. Het belang van deze titel is er volkomen mee in overeenstemming, niet alleen met Paulus' voorbereidende evangelie, maar in het bijzonder met het vervolg daar van, het nu onthulde geheim. Wij wachten niet op het moment dat het Koninkrijk op Aarde zal worden gevestigd. Ons Hoofd is reeds verheerlijkt in de hemel. Hij wordt daar niet veracht en verworpen, zoals Hij dat wordt op Aarde. En onze bestemming is in dat hemelse gebied, waar Hij verhoogd is als Christus Jezus.

De belofte in Christus Jezus hield zulke allesoverstijgende zegeningen in als rechtvaardiging, verzoening en verheerlijking, en alles vloeit voort uit niet afgedwongen gunsten. Het houdt ook een toekomstige redding in van komende verontwaardiging (Rom. 5:9), en onze verzameling met Hem, vóór de dag van toorn zal aanvangen (2Thess. 2:1; 1Thess. 1:10; 4:13-18; 5:9). De Besnijdenis werd nooit zo'n immuniteit beloofd, maar sommigen van hen zullen door de tijd van beproeving heen gedragen worden. De honderdvierenveertigduizend zullen er in beschermd worden.

Zo zal de verwachting vervuld worden die aan hen voor ogen gesteld wordt die Paulus' evangelie ontvangen, eerder dan die welke door de Besnijdenis verwacht wordt. Zij verwachten dat de Heer komt in de lucht, voordat Hij afdaalt naar de Olijfberg, met Zijn heiligen. Hier wordt naar verwezen in het twaalfde vers van het eerste hoofdstuk van Efeziërs, waar de King James vertaling leest: "Dat wij zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid, die eerst op Christus vertrouwden." De herzieners veranderden dit in "die tevoren gehoopt hadden in Christus." Dit is nog steeds dubbelzinnig, maar veel dichter bij de waarheid. Rotherham vertaalt vrijwel op dezelfde wijze: "die eerder gehoopt hadden in de Christus".

Zoals het in deze vertalingen staat is de uitspraak niet waar. Paulus en zij die met hem waren, waren zeker niet de eersten die op Christus vertrouwden. Petrus en zij die met hem waren, vertrouwden de Messias al lang voordat Paulus geroepen werd. De wijziging van "vertrouwen" naar "hopen" helpt niet echt. Het zou meer in overeenstemming zijn met de verslagen als we Paulus onder de laatsten zouden stellen. Hij was de laatste die Christus zag na Diens opstanding (1Kor. 15:8). Paulus was de andere apostelen niet vooraf gegaan in vertrouwen of hoop. Dit kan niet de betekenis van deze passage zijn.

Het Concordant Literal New Testament heeft hier (vertaald): "die voorverwachtend [in een toestand van eerdere verwachting] zijn in de Christus" (Efe. 1:12). In de sublinear staat: DEgenen-HEBBEND-TEVOREN-VERWACHT IN DE CHRISTUS. De Griekse werkwoordsvorm is pro^lpikotas. Het staat in wat de voltooid tegenwoordige tijd wordt genoemd. Het geeft niet een specifieke daad aan, maar de toestand of staat die het gevolg is van een daad. De staat van hen die met Paulus verbonden waren was er een van verwachting. Omdat zij uitkeken naar de vervulling er van vóór de terugkomst van de Heer om Zijn volk Israel te redden, was het een eerdere verwachting, in de zin dat zij een eerdere vervulling zouden ontvangen. Het "tevoren" verwijst naar de toekomst, niet naar het verleden. Zij zouden weggegrist worden in wolken, om de Heer te ontmoeten in de lucht, voordat de Besnijdenis Hem op de Aarde zou ontmoeten.

Voor hen die deze eerdere verwachting ontvangen hadden, komt nu de boodschap dat niet slechts hun onmiddellijke verwachting anders zou zijn dan die voor Israel voorzegd was door de profeten en onze Heer, maar dat ook hun daarop volgende bestemming veranderd zou worden. Zij zouden niet terug komen naar de Aarde, om hier een lotdeel te ontvangen, nadat ze hun Heer in de lucht ontmoet hadden. De heidenen onder hen zouden niet een onderschikte plaats innemen ten opzichte van de heilige natie op de Aarde. In plaats daarvan zouden ze gezamenlijk genieters worden van het hemelse lotdeel met enkelen van de Besnijdenis die ook Paulus' evangelie ontvangen hadden en die deze eerdere verwachting hadden.

Het is dan ook duidelijk dat, breed gesproken, het geheim door de natiën ontvangen werd, de Onbesnedenheid, en door dat overblijfsel onder de Joden, de Besnijdenis, die met Paulus verbonden waren. De meesten van de Besnijdenis ontvingen het niet, maar volgden hun geluk in het Koninkrijk. Of ze stierven in geloof, zonder de beloften ontvangen te hebben, of ze trokken terug en werden afvallig. Vrijwel alle heidense gelovigen ontvingen het, want de Besnijdenis bereikte maar enkelen, zoals Cornelius en de Ethiopische eunuch, die proselieten werden van het Judaïsme. De scheiding tussen beide klassen werd duidelijk gemarkeerd door hun toekomstig uitzicht. Zij die vasthielden aan de Koninkrijksverwachting konden het geheim niet ontvangen; zij die vasthielden aan de eerdere verwachting konden niet anders dan dat.

De gehele context bevestigt deze interpretatie. Niet alleen zullen onze zegeningen te midden van de hemelingen zijn (Efe. 1:3), maar Christus Zelf wordt de vooraanstaande plaats gegeven. Hij moet het Hoofd worden in hemelen, net zoals ook op de Aarde (Efe. 1:10). En deze verhoging van Hem is de basis van onze zegen, net zoals Zijn alleenheerschappij op de Aarde de bron is van Israels soevereiniteit.

De volle kracht en het bijzonder belang van "De alles werkende naar de raad van Zijn wil" (Efe. 1:11;SW) gaat verloren als we haar bijzondere toepassing niet zien op het Paulinische Joodse overblijfsel. Zij hebben zeker recht op een plaats op de milleniale Aarde. Paulus verdient de beste plaats in het aardse Koninkrijk. Welk excuus heeft God te bieden voor het veranderen van zijn lotdeel naar de hemel en zo hem zijn plaats in de Koninkrijksregering op Aarde te laten verspelen? Het is dit: dat Hij het universum niet alleen doet werken in overeenstemming met Zijn onthulde raad, zoals tot dan toe verkondigd, maar in overeenstemming met de raad van Zijn wil, die de geheimen bevat die nu bekend werden gemaakt.

Natuurlijk kan niemand van het Israelisch overblijfsel klagen. De verandering is zo'n schitterende promotie, zulk een geweldig voordeel, zo veel grootser en heerlijker dan het lotdeel dat ze verliezen, dat zij niet alleen er in berusten, maar zich verheugen in Zijn benoeming. Er is veel om te bewonderen in wat wij de eigenmachtige goedgunstigheid van God kunnen noemen. Hij geeft niet alleen wat verwacht kan worden, maar wat overeenstemt met Zijn hoge intentie.

De Onbesnedenheid had geen beloften, geen lotdeel in het land. Toch hadden ook zij de geest van belofte ontvangen, die het onderpand was dat door de Besnijdenis ontvangen was. Zij hadden deze geest ontvangen onder Paulus' prediking, gewoon door te horen en te geloven, zonder doop of bekering (Hand. 2:38) of door het opleggen van handen (Hand. 8:17). Aangezien zij dezelfde belofte hadden, hebben zij recht op dezelfde bezittingen, en zijn daarom gezamenlijke lotdeelgenieters.

Het is dan ook logisch dat het geheim ontvangen werd door een speciaal gezelschap dat voor haar boodschap werd voorbereid door Paulus' eerdere brieven, of door zijn persoonlijke bediening, die daarmee overeenstemde. Het sprak de twaalf apostelen niet aan en had geen plaats in hun publieke verkondiging of brieven. Het maakt zelfs geen contact met Paulus' Koninkrijksbediening, zoals die in het laatste deel van Handelingen wordt weergegeven, die de grond ruimt, maar niet het fundament legt. Dit laatste wordt gelegd in zijn brieven aan de vier ecclesias in Thessalonica, Galatië, Korinthe en Rome. Hierop werd het geheim opgericht.

Om de zaak kort samen te vatten, kunnen we zeggen dat de sleutel tot dit vraagstuk is te vinden in de geschreven naam Paulus. Zij die zijn geschreven bediening ontvingen, ontvingen ook het geheim. Paulus, door de geest afgescheiden van de rest (Hand. 13:2), niets van hen lerend (Gal. 1:12; 2:9), toegevoegde onthullingen ontvangend (2Kor. 12:1-4, etc), de gevangene van Christus voor de natiën (Efe. 3:1), de meest volledige uiteenzetter van het geheim van Christus (Efe. 3:4), en de enige die ons kan inlichten over de huidige geheime bedeling (Efe. 3:9). De naam Paulus is het "sesam open u" naar de schatkamers van allesoverstijgende waarheid.

De Besnijdenis, vertegenwoordigd door Petrus, vond deze dingen "moeilijk te begrijpen" (2Petr. 3:16,HBN), niet omdat zij niet de intelligentie er voor hadden of het geestelijk begripsvermogen, maar omdat het geheim buiten het gebied valt waarin hun eigen zegeningen te vinden zijn. Als er voor ons een bijzondere geestelijke gave voor nodig is (Efe. 1:17) om deze grote waarheden waar te nemen, hoe moeilijk en vrijwel onmogelijk zal het dan voor hen zijn die buiten de grenzen zijn van haar werkgebied, om meer dan een glimpje op te vangen van de grootste van al Gods onthullingen!

Paulus kende dit geheim toen hij aan de Korinthiërs schreef. Het schijnt dat hij het zelfs op een bescheiden manier bekend maakte aan hen die volwassen waren (1Kor. 2:6:10). Waar anders zou hij naar kunnen verwijzen wanneer hij zegt: "maar wij spreken wijsheid van God in een geheim, dat God tevoren beschikt had, vóór de aionen, voor onze heerlijkheid". Hij voorzegt regelrecht de publieke onthulling in het twaalfde en viertiende hoofdstuk, wanneer niet slechts individuen volwassen zouden zijn, maar het tijdperk van de volwassenheid zou arriveren.

Het is meer dan waarschijnlijk dat hij de onthulling daarvan al veertien jaar eerder had ontvangen (2Kor. 12:2), toen hij weggegrist werd naar de derde hemel. Hij kende dit geheim al voordat hij de eerste van zijn brieven geschreven had. Daarom werden zij geschreven met dit in gedachten, met als doel de lezers voor de ontvangst er van voor te bereiden. God gaf orde aan al Paulus' daden en woorden met het oog op de aanstaande vloed van genade, die pas zou komen na de volledige afval van Israel. Pas dan, nadat de apostel de Joden waarschuwde dat de redding van God gezonden wordt naar de natiën en dat die zullen horen (Hand. 28:28), vertrouwt hij het geheim toe aan het papier.

Hoewel we duidelijk gewaarschuwd worden dat sommige zaken in deze brieven tijdelijk zijn en sommige zouden ophouden, blijven de grote thema's als geloof, verwachting en liefde. Dit is het punt in het dertiende hoofdstuk van 1 Korinthiërs. Velen hebben gedacht dat de volwassenheid waarop daar gezinspeeld wordt, verwees naar de opstandingsheerlijkheid van het individu. Maar het houdt zich bezig met de grote bedelingsverandering die aanstaande is. Geloof en verwachting zullen niet met ons mee gaan in de heerlijkheid. Zij zullen vervangen worden door zien en vervulling. Alleen liefde zal daar blijven. Maar nu, in deze geheime bedeling, verdwijnen de tekenen van onvolwassenheid, en de tekenen van volwassenheid blijven.

De vraag kan opkomen welk gezag er is om te geloven dat het geloof van vroege gelovigen aangepast werd door latere onthullingen. Kunnen we er zeker van zijn dat de heiligen dezelfden zijn en dat de leer veranderde? Dit wordt duidelijk vanuit Efeziërs zelf. Leraren werden speciaal gegeven voor het aanpassen van de heiligen aan de nieuwe onthulling (Efe. 4.12). De King James vertaling met "perfectionerend", bevat maar een deel van de gedachte. Zij zelf hebben het echter elders weergegeven met maken, passend maken en herstellen. De heiligen hadden meer nodig dan perfectionering, het was nodig dat ze aangepast werden aan deze latere bekendmakingen. Alle zaken werden aangepast door de verandering van de bedeling.

Dezelfde aanpassing is ook vandaag nog nodig, en zou de belangrijkste taak moeten zijn van de leraar die de waarheid kent, want vele gelovigen hebben niet alleen gefaald het geheim te begrijpen, maar zij houden krachtig vast aan dat wat er door werd afgedankt en zelfs aan dat wat nooit een plaats had in iets wat Paulus had geschreven of in zijn bediening. Ja, het woord "aanpassen" schijnt voor sommigen totaal onvoldoende, die vrijwel geheel in beslag genomen zijn door zaken die met Israel en de twaalf apostelen te maken hebben. Maar dit tast niet hun recht aan op de zegeningen die door het geheim gebracht werden, hoewel ze natuurlijk er niet van kunnen genieten totdat ze hun allesoverstijgende schatten (h-)erkennen en waarderen.

De vraag wordt vaak gesteld: "Als Handelingen zich niet bezig houdt met het lichaam van Christus, wie zijn het dan van wie Jacobus spreekt, wanneer het onderwerp van de natiën ter sprake komt tijdens het apostolisch convent (Hand. 15:14)? Bezoekt God nu niet de natiën, om uit hen een volk te nemen voor Zijn Naam?" Jacobus spreekt van de plaats die door de profeten aan hen werd toegewezen. Hij verwijst in het bijzonder naar de prediking van het Koninkrijk, door Petrus, die de eerste was die in zijn verkondiging verder ging dan het Joodse gebied. De passage die hij citeert heeft een specifieke vervulling ten tijde van het einde, wanneer de tabernakel van David herbouwd zal zijn. Nadat de natiën door de oordelen vrijwel vernietigd zullen zijn, zal de rest van hen de Heer zoeken.

Jacobus en de andere leiders van de Besnijdenis hadden toen geen flauw idee van het geheim. De natiën zelf namen de plaats in van onderschikking aan Israel. Voor dat moment bezetten zij de positie die permanent de hunne zou zijn gebleven als Israel zich had bekeerd en het Koninkrijk was aangebroken. De Paulinische gelovigen komen in Handelingen alleen aan de orde omdat ze verbonden zijn aan het Koninkrijk waarmee het boek zich bezig houdt. Daarom, terwijl de meesten van de personen die er onmiddellijk bij betrokken waren later geïdentificeerd werden met de huidige genade, was dat toen niet zo. Zij kunnen, zelfs toen, leden van het lichaam van Christus zijn geweest, maar op dat moment was het niet een gezamenlijk lichaam; dat werd pas bekend na de afsluiting van de activiteiten in Handelingen.

Bij dit soort tijden van overgang zouden we niet moeten vragen in welke "klasse" elke groep is, alsof dat vastgelegd en onveranderlijk is. Paulus zelf was tijdens zijn loopbaan mogelijk in drie verschillende "klassen". Eerst, hoewel geroepen voor speciale dienst in een totaal ander gebied, werd hij geïdentificeerd met de Besnijdenis. Later, in zijn bediening onder de natiën, werd hij afgescheiden van de Besnijdenis en in het ene lichaam gesteld, in haar overgangsaspect. Weer later verloor hij zijn positie in het vlees helemaal en werd hij een lid van het gezamenlijk lichaam. Er is, om het accuraat te zeggen, nu geen "lichaamsklasse." Allen zijn in het "gezamenlijk lichaam." De "lichaamsklasse" bestond alleen tijdens Paulus' bediening vóór zijn gevangenschap, en werd ingevoegd in de huidige. Nu is er slechts één "klasse", want genade heeft allen die geloven verenigd door de Geest van God.

Het geheim omarmt allen die vandaag bij Christus horen. Of ze nu Joden of heidenen zijn, Besnijdenis of Onbesnedenheid, nu zijn allen die God geloven de ontvangers van onverdiende gunst. Wij zijn ons goed bewust dat het evangelie van de Besnijdenis vaker verkondigd wordt dan de verzoening. We kunnen bevestigen dat het geheim vrijwel nooit bekend gemaakt is. Maar dit is een dag van genade. En het ligt niet op het pad van de genade om terug te houden wat niet begrepen of gewaardeerd wordt. Mensen kunnen nu vergeving prediken, maar God geeft rechtvaardiging. Zij kunnen staan op wedergeboorte, maar Hij maakt een nieuwe schepping. Zij krijgen wat Hij geeft, niet dat wat zij geloven dat Hij aan het uitdelen is.

Het is tegenwoordig mode om Gods giften te maken tot een zaak van beloning voor geleverde diensten, of vanwege kennis, of de een of andere superioriteit. We vertrouwen er op dat allen die deze zinnen lezen zullen binnentreden in een juichend verstaan van het geheim dat we aan het onthullen zijn. Maar moge Hij ons altijd bewaren voor de veronderstelling dat een begrip van Zijn waarheid ons een plaats zal geven die hoger is dan die van onze broeders! Als individuen zullen we geen beloningen ontvangen. Maar er is geen verdeeldheid in het lichaam van Christus, ook al zijn er die, vanwege een bijzonder inzicht, een andere en hogere bestemming zullen opeisen. Wij zijn allen één! In Christus heeft de meest onwetende en nutteloze gelovige, door genade, toegang tot al de schatten die de meest verstandige en bruikbare kan genieten.

Kennis maakt mensen opgeblazen. Liefde bouwt op. Vrijwel iedere vooruitgang in de kennis van God heeft een arrogante, zelf bevestigende scheiding onder de heiligen opgeleverd. Wij zijn getuigen van het trieste spektakel van de volgelingen van Christus, die verdeeld zijn in vijandige kampen, elk hun eigen superioriteit verkondigend en de rest verbannend naar een mindere positie. Elk claimt een monopolie van Zijn genade, vanwege de een of andere gedachte verdienste in geloof of trouw. Laat niemand denken dat kennis van het geheim een vereiste is om de voordelen er van te ontvangen. Als dat zo zou zijn, hoe weinigen zouden dan ooit de plaats vinden die voor hen door God werd bereid!

We moeten er op vertrouwen dat velen in het genieten van dit geweldige geheim binnen geleid zullen worden en hun harten openen om dit te begrijpen, de hoogste onthulling die door God aan de sterfelijke mens werd gegeven. Ze is niet alleen de grootste in heerlijkheid, maar ook de grootste in genade. Het is ons oprechte gebed dat zulk een kennis overgoten zal zijn met liefde. Het is ons vurig verzoek dat niemand de voordelen voor zichzelf zal behouden en anderen daar van uitsluiten, omdat zij de boodschap er van niet begrijpen. Allen die nu geloven "ontvangen" het geheim in de meest krachtige en precieze zin van het woord. Zij hebben er misschien nooit van gehoord, zij zullen het misschien niet begrijpen, zij zullen het mogelijk verwerpen en het tegenstaan. En toch is het van hen en zij zullen het te zijner tijd ontvangen, zoals bepaald door het despotisme van de genade.

Andere bedelingen vragen om eenvormigheid in geloof of praktijk, als voorwaarde voor deelname. Het komende tijdperk van verontwaardiging zal verschillende "klassen" hebben om overeen te stemmen met graden van trouw. Maar in deze bedeling van puurste genade, waarin de enige vereiste is dat we erkennen dat we geheel geen verdiensten hebben, is het meest elementaire geloof de sleutel die de deur opent naar al Gods schatten. Hebben we Christus, dan hebben we alles. We kunnen zeker meer genieten wanneer we nagaan wat van ons is in Hem, maar we kunnen niets doen om iets toe te voegen aan onze bezittingen. Daarom zijn we allen in dezelfde "klasse". We zijn een in Christus Jezus.

Indien wij echter het huidige aspect van onze vraag benadrukken, en vragen: "Wie ontvangen het geheim?", dat wil zeggen: wie aanvaarden het en genieten het en jubelen in haar allesoverstijgende heerlijkheden, geeft de Schrift ons een zeer helder antwoord. Volgens Paulus' brief aan de Korinthiërs, zijn er twee kwalificaties noodzakelijk. Hij maakte dit geheim bekend aan hen die volwassen waren (1Kor. 2:6,7). Geestelijk, en ook als "dispensationele" volwassenheid, is een noodzakelijke toestand voor het genieten van het geheim.

Volwassenheid wordt uitgedrukt in de verwerping van menselijke wijsheid en filosofie, en in een erkenning van de rudimentaire natuur van de Koninkrijksactiviteiten. Zij die een filosofie van menselijke oorsprong volgen, ook al is die met de Schrift bezig, sluiten zich feitelijk op in een plaats waar zij Gods geheim niet kunnen ontvangen. En zij die, net als de Korinthiërs, in beslag genomen worden door de uitingen van minderjarigheid, de zaken van een geestelijk kind, zullen het onmogelijk vinden van het geheim te genieten in haar volheid en kostbaarheid.

Vleselijkheid wordt hoofdzakelijk geuit in sektarische verdeeldheid, en in het wandelen zoals mensen in het vlees zich gedragen. In mijn eigen ervaring heb ik de nutteloosheid gevonden van het zelfs maar proberen het geheim te leren aan iemand van wie het hart de verwarring aanhangt van mens-gemaakte verdeeldheid, of zelf claimt een volgeling van Christus te zijn in een betekenis die past bij zijn eigen groep. Sektarisme vernietigt op effectieve wijze de mogelijkheid van het graven in het geheim. Het is een ondoordringbare laklaag die door de waarheid niet doorboord kan worden. Het geheim is er alleen voor de niet-sektarische en geestelijke.

Ja, dit geheim is zo schitterend, dat Paulus bad voor de gelovigen van zijn tijd, die of niet volwassen of ongeestelijk geweest kunnen zijn, voor een "geest van wijsheid en van openbaring, in de bovenkennis van Hem" (Efe. 1:17,18;SW). Ik voeg me bij Paulus in diens gebed voor allen die wensen in te gaan in het genieten van dit weergaloze geheim, het toppunt van goddelijke kennis, wijsheid en liefde, dat de God van onze Heer Jezus Christus, de glorieuze Vader, de ogen van hun harten moge verlichten, opdat zij allen haar roep waarnemen, haar lotdeel en haar kracht.




Naar deel 7

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern