|
1 En het gebeurt toen alle koningen van de Amoriet, die aan de overzijde van de Jordaan zijn, naar de zee toe, en alle koningen van de Kanaäniet, die aan de zee zijn, hoorden dat Jahweh het water van de Jordaan opdroogde voor het aangezicht van de zonen van Israel, tot na hun oversteek, dat hun hart smolt. En er kwam in hen geen verdere geest voor het aangezicht van de zonen van Israel.
2 En in die tijd zei Jahweh tegen Jozua: "Maak voor jezelf messen van stenen, en keer terug, besnij de zonen van Israel voor een tweede maal."
3 En Jozua maakt voor zich messen van stenen en hij besnijdt de zonen van Israel bij de heuvel van de voorhuid.
4 En dit is de zaak waarom Jozua heel het volk besneed dat uittrok uit Egypte: de mannelijken, alle stervelingen van de oorlog, stierven in de wildernis, op de weg, bij hun uittrekken uit Egypte.
5 Want heel het volk dat uittrok was besneden, en allen van het volk die geboren waren in de wildernis, op de weg, bij hun uittrekken uit Egypte, waren niet besneden.
6 Want veertig jaren gingen de zonen van Israel door de wildernis, tot heel de natie van de stervelingen van de oorlog die uittrokken uit Egypte tot een eind kwam, die niet luisterden naar de stem van Jahweh, aan wie Jahweh zwoer het land niet te laten zien dat Jahweh aan hun vaders zwoer aan ons te geven, een land vloeiend van melk en honing. [Num. 14:29-32]
7 En hun zonen richtte Hij op in plaats van hen. Hen besneed Jozua, want zij waren onbesnedenen, want zij hadden hen niet op de weg besneden.
8 En het gebeurt toen zij heel de natie voltooid hadden om besneden te worden, dat zij in het kamp verblijven, tot zij herstelden.
9 En Jahweh zegt tot Jozua: "Vandaag rolde Ik de schaamte van Egypte van jullie af." En men noemt de naam van die plaats Gilgal, tot op deze dag.
10 En de zonen van Israel kamperen bij Gilgal; en zij houden het Pascha op de veertiende dag van de maand, in de avond, in de vlakte van Jericho. [Exo. 12:2,3]
11 En zij eten van de opbrengst van het land op de morgen van het Pascha: ongezuurde dingen en iets dat geroosterd is, op precies deze dag.
12 En het manna houdt op, de morgen na het eten van de opbrengst van het land, en er was geen verder manna voor de zonen van Israel. En zij eten van het inkomen van het land van Kanaän in dat jaar. [Exo. 16:35]
13 En het gebeurt toen Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen opslaat en hij ziet, en zie!, een man staat voor hem, met zijn zwaard getrokken in zijn hand. En Jozua gaat naar hem toe en hij zegt tot hem: "Bent u voor ons of voor onze tegenstanders?"
14 En Hij zegt: "Nee, want Ik ben de leider van de menigte van Jahweh. Nu ben Ik gekomen." En Jozua valt op zijn gezicht, op het land. En hij buigt en hij zegt tot hem: "Wat spreekt mijn Heer tot Zijn dienaar?"
15 En de leider van de menigte van Jahweh zegt tot Jozua: "Doe jouw sandaal van jouw voet, want de plaats waarop jij staat is heiligheid." En dat doet Jozua.
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 6
|
|