(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)

1 En Jozua verzamelt alle stammen van Israel bij Shechem en hij roept om de ouden van Israel en om haar hoofden en om haar rechters en om haar opzichters, en zij plaatsen zich voor het aangezicht van de Elohim.
2 En Jozua zegt tot heel het volk: "Zo zegt Jahweh, Elohim van Israel. Aan de overzijde van de stroom verbleven jullie vaders van de aion, Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor, en zij dienen andere elohim. [Gen. 11:27]
3 En Ik neem jullie vader Abraham van over de stroom en Ik doe hem gaan door heel het land van Kanaän, en Ik doe zijn zaad toenemen en Ik geef aan hem Izaäk. [Gen. 12:1-3] [Gen. 21:1-3]
4 En Ik geef aan Izaäk Jacob en Esau. En Ik geef aan Esau het gebergte van Seïr om het te bewonen. En Jacob en zijn zonen, zij gingen af naar Egypte. [Gen. 25:24-26] [Gen. 36:8] [Gen. 46:4-7]
5 En Ik zend Mozes en Aäron en Ik sla Egypte, zoals Ik deed in hun midden, en daarna bracht Ik jullie uit.
6 En Ik breng jullie vaders uit, uit Egypte, en jullie komen in de richting van de zee, en de Egyptenaren achtervolgen jullie vaders met de strijdwagen en met ruiters naar de Zee van het zeegras.
7 En zij schreeuwen tot Jahweh en Hij plaatst duisternis tussen jullie en tussen de Egyptenaren en Hij brengt de zee over hen en Hij bedekt hen. En jullie ogen zien wat Ik deed in Egypte, en jullie verblijven vele dagen in de wildernis.
8 En Ik breng jullie naar het land van de Amoriet, die verblijft aan de overzijde van de Jordaan, en zij vechten met jullie. En Ik geef hen in jullie hand en jullie bewonen hun land, en Ik roei hen uit van voor jullie aangezicht.
9 En Balak, zoon van Zippor, koning van Moab, staat op en hij vecht tegen Israel, en hij zendt en hij roept om Bileam, zoon van Beor, om jullie te vervloeken.
10 En Ik wilde niet luisteren naar Bileam en hij zegent jullie zeer, en Ik red jullie uit zijn hand.
11 En jullie steken de Jordaan over en jullie komen bij Jericho, en zij vechten tegen jullie, de bezitters van Jericho, de Amoriet en de Perizziet en de Kanaäniet en de Hittiet en de Girgashiet, de Hiviet en de Jebusiet, en Ik geef hen in jullie hand. [Joz. 3:14-17]
12 En Ik zend voor jullie aangezicht de horzel en die verdrijft hen van voor jullie aangezicht, twee koningen van de Amoriet, niet door jouw zwaard en niet door jouw boog. [Exo. 23:28]
13 En Ik geef aan jullie een land waarin jullie niet gewerkt hebben en steden waarin jullie niet bouwden, en jullie verblijven er in; jullie eten van wijngaarden en olijfbomen die jullie niet plantten. [Deut. 6:10,11]
14 En nu, vreest Jahweh en dient Hem, in smetteloosheid en in trouw, en doet de elohim weg die jullie vaders dienden aan de overzijde van de stroom en in Egypte, en dient Jahweh.
15 En indien het kwaad is in jullie ogen om Jahweh te dienen, kiest voor jullie vandaag wie jullie zullen dienen, hetzij een elohim die jullie vaders dienden, die aan de overzijde van de stroom is, hetzij een elohim van de Amoriet, in wiens land jullie verblijven, maar ik en mijn huis zullen Jahweh dienen."
16 En het volk antwoordt en het zegt: "Het is verre van ons om Jahweh te verlaten, om andere elohim te dienen,
17 want Jahweh is onze Elohim, Die ons en onze vaders opbracht uit het land van Egypte, uit het huis van dienaren en Die voor onze ogen deze grote tekenen deed en Hij bewaakt ons op heel de weg die wij er in gingen en tegen alle volken door wiens midden we passeerden.
18 En Jahweh drijft alle volken uit, zelfs de Amoriet die verblijft in het land, van voor onze aangezichten. Ook wij zullen Jahweh dienen, want Hij is onze Elohim."
19 En Jozua zegt tot het volk: "Jullie zullen niet in staat zijn Jahweh te dienen, want Hij is een Elohim van heiligen; Hij is een jaloerse EL. Hij zal jullie overtredingen en jullie zonden niet verdragen.
20 Wanneer jullie Jahweh verlaten en jullie een vreemde elohim dienen, dan keert Hij weg en brengt Hij kwaad over jullie en maakt Hij jullie af, nadat Hij goed voor jullie deed."
21 En het volk zegt tot Jozua: "Nee, want wij zullen Jahweh dienen!"
22 En Jozua zegt tot het volk: "Jullie zijn getuigen tegen jezelf, want jullie, jullie kozen voor jezelf Jahweh om Hem te dienen." En zij zeggen: "Getuigen!"
23 "En nu, doet de elohim van de vreemdeling weg, die in jullie midden zijn, en strekt jullie hart uit naar Jahweh, Elohim van Israel."
24 En het volk zegt tot Jozua: "Wij zullen Jahweh, onze Elohim, dienen en naar Zijn stem zullen wij luisteren."
25 En Jozua snijdt in die dag een verbond met het volk en hij plaatst voor hen een inzetting en een oordeel in Shechem.
26 En Jozua schrijft deze woorden in de rol van de wet van Elohim. En hij neemt een grote steen en hij richt deze daar op, onder de eik die in het heiligdom van Jahweh is.
27 En Jozua zegt tot heel het volk: "Zie deze steen! Hij zal tegen ons zijn als getuigenis, want hij hoorde alle woorden van Jahweh die Hij met ons sprak en hij wordt tegen jullie tot getuigenis, anders huichelen jullie tegen jullie Elohim."
28 En Jozua zendt het volk weg, een ieder naar zijn lotdeel.
29 En het gebeurt na deze dingen dat Jozua, zoon van Nun, dienaar van Jahweh, sterft, een zoon van honderdentien jaren.
30 En zij begraven hem in het grensgebied van zijn lotdeel, in Timnat-Serah, dat is in het gebergte van Efraïm, ten noorden van de berg Gaash.
31 En Israel dient Jahweh alle dagen van Jozua en alle dagen van de ouden die de dagen na Jozua verlengden, die alle daden van Jahweh kenden die Hij voor Israel deed.
32 En de beenderen van Jozef, die de zonen van Israel uit Egypte meebrachten, begroeven zij in Shechem, in een deel van het veld dat Jacob kocht van de zonen van Hamor, vader van Shechem, voor honderd kesitah; en zij worden voor de zonen van Jozef tot lotdeel.
33 En Eleazar, zoon van Aäron, stierf. En zij begraven hem in de heuvel van Finehas, zijn zoon, die aan hem was gegeven in het gebergte van Efraïm.

Terug naar de indexpagina
Naar Richteren 1