|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 Dan roept Jozua om de Rubeniet en om de Gadiet en om de helft van de stam van Manasse,
2 en hij zegt tot hen: "Jullie hielden je aan alles wat Mozes, dienaar van Jahweh, jullie opdroeg en jullie luisteren naar mijn stem, naar alles wat ik jullie opdroeg. [Joz. 1:12-15]
3 Jullie vergaten jullie broeders niet, deze vele dagen tot deze dag, en jullie hielden je aan de opdracht, het bevel van Jahweh, jullie Elohim.
4 En nu, Jahweh gaf rust aan jullie broeders, zoals Hij tot hen sprak. En nu, keert jullie om en gaat voor julliezelf naar jullie tenten, naar het land van jullie bezit, dat Mozes, dienaar van Jahweh, aan jullie gaf, aan de overzijde van de Jordaan. [Hebr. 4:8]
5 Maar zie er buitengewoon op toe de opdracht en de wet te doen, die Mozes, dienaar van Jahweh, jullie opdroeg, om Jahweh, jullie Elohim, lief te hebben en om te gaan op al Zijn wegen en om Zijn opdrachten waar te nemen en om Hem te dienen met heel jullie hart en met heel jullie ziel.
6 En Jozua zegent hen en hij zendt hen weg; en zij gaan naar hun tenten.
7 En aan de helft van de stam van Manasse gaf Mozes in Bashan, en aan zijn andere helft gaf Jozua, met hun broeders aan de overzijde van de Jordaan, in de richting van de zee; en bovendien, toen Jozua hen wegzond naar hun tenten, zegende hij hen.
8 En hij spreekt tot hen, zeggend: "Met aanzienlijke overvloed keren jullie terug naar jullie tenten, en met zeer veel vee, met zilver en met goud en met koper en met ijzer en met zeer veel kleding; verdeelt de buit van jullie vijanden met jullie broeders."
9 En zij keren terug. En de zonen van Ruben en de zonen van Gad en de helft van de stam van Manasse gaan weg van de zonen van Israel, van Shiloh, dat in het land van Kanaän is, om te gaan naar het land van Gilead, naar het land van hun bezit, dat zij in haar bezitten, op bevel van Jahweh, door de hand van Mozes.
10 En zij komen bij de gebieden van de Jordaan, die in het land van Kanaän zijn; en de zonen van Ruben en de zonen van Gad en de helft van de stam van Manasse, bouwen daar een altaar bij de Jordaan, een groot altaar in aanzien.
11 En de zonen van Israel horen, zeggend: "Zie! De zonen van Ruben en de zonen van Gad en de helft van de stam van Manasse bouwden het altaar tegenover het land van Kanaän, in het gebied van de Jordaan, aan de overzijde van de zonen van Israel."
12 En de zonen van Israel horen en zij verzamelen heel de vergadering van de zonen van Israel bij Shiloh, om tegen hen op te gaan voor de oorlog.
13 En de zonen van Israel zenden naar de zonen van Ruben en naar de zonen van Gad en naar de helft van de stam van Manasse, naar het land van Gilead, Finehas, zoon van Eleazar, de priester,
14 en tien prinsen met hem; één prins, één prins per huis van een vader, voor alle stammen van Israel, en elk is een hoofd van een huis van hun vaders, voor de duizenden van Israel.
15 En zij komen bij de zonen van Ruben, en bij de zonen van Gad en bij de helft van de stam van Manasse, in het land van Gilead, en zij spreken met hen, zeggend:
16 "Zo zei heel de vergadering van Jahweh: Wat is deze overtreding die jullie overtraden tegen de Elohim van Israel, vandaag wegdraaiend van achter Jahweh, om voor julliezelf een altaar te bouwen, om vandaag tegen Jahweh op te staan? [Deut. 12:4-6]
17 Is de verdorvenheid van Peor voor ons te klein, waarvan wij onszelf tot op vandaag niet reinigden, en de slag komt in de vergadering van Jahweh? [Num. 25:5-9]
18 Want jullie keren je vandaag weg van achter Jahweh! En het is zo dat jullie, jullie vandaag opstaan tegen Jahweh en morgen zal Hij wraakzuchtig zijn tegen heel de vergadering van Israel!
19 En ja, indien het land van jullie bezit onrein is, ga dan voor jezelf naar het land van het bezit van Jahweh, waar de tabernakel van Jahweh tabernakelt, en hebt daar bezitting te midden van ons. Maar het moet niet zo zijn dat jullie opstaan tegen Jahweh en het moet niet zo zijn dat jullie opstaan door het voor jezelf bouwen van een altaar, anders dan het altaar van Jahweh, onze Elohim.
20 Overtrad Achan, zoon van Zerah niet een overtreding tegen het verdoemde, en kwam er tegen heel de vergadering van Israel toorn? En de man stierf niet als enige in zijn verdorvenheid!"
21 En de zonen van Ruben en de zonen van Gad en de helft van de stam van Manasse reageren en zij spreken met de hoofden van de duizenden van Israel.
22 "De EL van de elohim, Jahweh, de EL van de elohim, Jahweh, Hij weet het en Israel zal het weten indien het in opstand en indien het in overtreding tegen Jahweh is. Het moet niet zo zijn dat jullie ons vandaag redden,
23 omdat wij voor ons een altaar bouwen, wegkerend van achter Jahweh en indien het is om daar een opstijgoffer te offeren en om daar vredeoffers te brengen, Jahweh, Hij, Hij zal het vereisen.
24 En indien niet, deden wij dit uit vrees voor deze zaak, zeggend: Morgen spreken jullie zonen tot onze zonen, zeggend: Wat is er met jullie en met Jahweh, Elohim van Israel?
25 En Jahweh gaf een grensgebied tussen ons, zonen van Ruben en zonen van Gad, en tussen jullie: de Jordaan. Jullie hebben geen deel in Jahweh, en jullie zonen doen onze zonen ophouden, zodat zij Jahweh niet vrezen.
26 En wij zeggen: Alstublieft, laat ons voor ons het altaar bouwen, niet voor opstijgoffers en niet voor offers,
27 want het is een getuigenis tussen ons en tussen jullie en tussen onze generaties na ons, om de dienst te dienen van Jahweh, voor Zijn aangezicht, bij onze opstijgoffers en bij onze offers en bij onze vredeoffers en jullie zonen zullen morgen niet tot onze zonen zeggen: Er is voor jullie geen deel in Jahweh.
28 En wij zeggen: En het gebeurt wanneer zij tot ons spreken en tot onze generaties van morgen, dat wij zeggen: Ziet het model van het altaar van Jahweh dat onze vaders maakten, niet voor opstijgoffers en niet voor offers, want het is een getuigenis tussen ons en tussen jullie.
29 Het is verre van ons om op te staan tegen Jahweh, om een altaar te bouwen voor een opstijgoffer, voor een geschenkaanbieding en voor een offer, anders dan het altaar van Jahweh, onze Elohim, dat is voor het aangezicht van Zijn tabernakel."
30 En Finehas, de priester, en de prinsen van de vergadering en de hoofden van de duizenden van Israel, die met hem zijn, hoorden de woorden die de zonen van Ruben en de zonen van Gad en de zonen van Manasse spraken, en het is goed in hun ogen.
31 En Finehas, zoon van Eleazar, de priester, zegt tot de zonen van Ruben en tot de zonen van Gad en tot de zonen van Manasse: "Vandaag weten we dat Jahweh in ons midden is, omdat jullie niet deze overtreding tegen Jahweh overtreden hebben; toen redden jullie de zonen van Israel uit de hand van Jahweh."
32 En Finehas, zoon van Eleazar, de priester, en de prinsen keren terug van de zonen van Ruben en van de zonen van Gad, uit het land van Gilead, naar het land van Kanaän, naar de zonen van Israel en zij brengen hen het bericht.
33 En het bericht is goed in de ogen van de zonen van Israel; en de zonen van Israel zegenen Elohim. En zij zeiden niet tegen hen op te trekken met de menigte om het land te verwoesten waarin de zonen van Ruben en de zonen van Gad verblijven.
34 En de zonen van Ruben en de zonen van Gad geven een naam aan het altaar, want "het is een getuigenis tussen ons dat Jahweh de Elohim is".
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 23
|
|