Dit is een eigen Het Beste Nieuws vertaling van
1 Kronieken
Hoofdstuk 6

   
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst,
of op een onderstreepte naam, dan ziet u de betekenis)


1 De zonen van LeviLevi aanhanger, aanhankelijk: GersonGerson = verdrijving, KehatKehat = vergadering en MerariMerari = bitter;
2 de zonen van KehatKehat = verdrijving: AmramAmram = oom (=beschermer =God) is verheven, JisharJishar = glanzend, ChebronChebron = vereniging en UzziëlUzziël = mijn kracht is God;
3 en de kinderen van AmramAmram = oom (=beschermer = God) is verheven: Aäron¨Aäron = lichtbrenger, MozesMozes = doen vergeten - getrokken -uit het water halen en MirjamMirjam = (egyptisch) geliefd door...; en de zonen van AäronAäron = lichtbrenger: NadabNadab = (Jah is)edelmoedig, mild, AbihuAbihu = mijn Vader is Hij, EleazarEleazar = God is hulp en ItamarItamar = palmenland.
4 EleazarEleazar = God is hulp verwekt PinechasPinechas = (egyptisch) met donkere huid - (hebreeuws) mond van brons; PinechasPinechas = (egyptisch) met donkere huid - (hebreeuws) mond van brons verwekt AbisuaAbisua = mijn vader is heil;
5 AbisuaAbisua = mijn vader is heil verwekt BukkiBukki = mond van Jah; BukkiBukki = mond van Jah verwekt UzziUzzi = mijn kracht is Jah;
6 UzziUzzi = mijn kracht is Jah verwekt ZerachjaZerachja = Jah (vers)schijnt; ZerachjaZerachja = Jah (ver)schijnt verwekt MerajotMerajot = opstandig;
7 MerajotMerajot = opstandig verwekt AmarjaAmarja = gesproken (als: bedoeld) heeft Jah; AmarjaAmarja = gesproken (als: bedoeld) heeft Jah verwekt AchitubAchitub = mijn broeder is goed;
8 AchitubAchitub = mijn broeder is goed verwekt SadokSadok = rechtvaardig; SadokSadok = rechtvaardig verwekt AchimaäzAchimaäz = mijn broeder is toornig;
9 AchimaäzAchimaäz = mijn broeder is toornig verwekt AzarjaAzarja = hulp is Jah; AzarjaAzarja = hulp is Jah verwekt JochananJochanan = Jah is genadig;
10 JochananJochanan = Jah is genadig verwekt AzarjaAzarja = hulp is Jah; degene die diende als priester in het huis dat SalomoSalomo = man van vrede bouwde in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredesstichter.
11 En AzarjaAzarja = hulp is Jah verwekt AmarjaAmarja = gesproken (als: bedoeld) heeft Jah; AmarjaAmarja = gesproken (als: bedoeld) heeft Jah verwekt AchitubAchitub = mijn broeder is goed;
12 AchitubAchitub = mijn broeder is goed verwekt SadokSadok = rechtvaardig; SadokSadok = rechtvaardig verwekt SallumSallum = vergelding;
13 SallumSallum = vergelding verwekt ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah; ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah verwekt AzarjaAzarja = hulp is Jah;
14 AzarjaAzarja = hulp is Jah verwekt SerajaSeraja = heerser is Jah; SerajaSeraja = heerser is Jah verwekt JosadakJosadak = Jah is rechtvaardig.
15 En JosadakJosadak = Jah is rechtvaardig ging mee toen Jahweh JudaJuda = lof en JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredesstichter deporteerde door NebukadnessarNebukadnessar = Nabu, bescherm de erfzoon.
16 De zonen van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk: GersomGersom = vreemdeling daar, KehatKehat = vergadering en MerariMerari = bitter.
17 Deze zijn de namen van de zonen van GersomGersom = vreemdeling daar: LibniLibni = wit en SimiSimi = vermaard;
18 de zonen van KehatKehat = vergadering: AmramAmram = oom (=beschermer = God)is verheven, JisharJishar = glanzend, ChebronChebron = vereniging en UzziëlUzziël = mijn kracht is God;
19 de zonen van MerariMerari = bitter: MachliMachli = ziekte en MusiMusi = opbrengst. En deze de families van de Levieten, naar hun vaders.
20 Van Gersomgersom = vreemdeling daar: zijn zoon LibniLibni = wit, zijn zoon JachatJachat = Hij zal grijpen, zijn zoon ZimmaZimma = plan,
21 zijn zoon JoachJoach = Jah is broeder, zijn zoon IddoIddo = talrijk, zijn zoon ZerachZerach = lichtstraal, en zijn zoon JeateraiJeaterai = dien Jahweh leidt.
22 De zonen van KehatKehat = vergadering: zijn zoon AmminadabAmminadab = mijn oom (=beschermer=God) is gul, zijn zoon KorachKorach = kaal, zijn zoon AssirAssir = gevangene,
23 zijn zoon ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen, zijn zoon EbjasafEbjasaf = mijn vader heeft toegevoegd, zijn zoon AssirAssir = gevangene,
24 zijn zoon TachatTachat = plek, zijn zoon UriëlUriël = mijn licht is God, zijn zoon UzziaUzzia = mijn kracht is Jah en zijn zoon SaulSaul = afgebeden (van God).
25 De zonen van ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen: AmasaïAmasaï = Jah draagt, AchimotAchimot = mijn broeder is (de kanaänese god van de dood) Mot
26 zijn zoon ElkanElkana = God heeft gegrondvest/geschapena; de zonen van ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen: zijn zoon SofaiSofai = ??? en zijn zoon NachatNachat = rust,
27 zijn zoon EliabEliab = mijn God is vader, zijn zoon JerochamJerocham = geliefd, zijn zoon ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen
28 en de zonen van SamuëlSamuël = van God gebeden: de eerstgeborene JoëlJoël = God is Jah, en de tweede: AbiaAbia = mijn Vader is Jah.
29 De zonen van MerariMerari = bitter: MachliMachli = ziekte, zijn zoon LibniLibni = wit, zijn zoon SimiSimi = gehoord heeft Jah, zijn zoon UzzaUzza = kracht,
30 zijn zoon SimaSima = bericht, zijn zoon ChaggiaChaggia = mijn feest is Jah en zijn zoon AsajaAsaja = Jah heeft geschapen. 31 Deze zijn het die DavidDavid = lieveling aanstelde als zangleiders in het huis van Jahweh, nadat de kist tot rust kwam; 32 zij worden het die dienen voor het aangezicht van de tabernakel, de tent van de afspraak, met zang, totdat SalomoSalomo = man van vrede het huis van Jahweh bouwde in JeruzalemJeruzalem = stad van (de god) Salem - vredesstichter; en zij vervulden het naar hun gewoonte in hun dienst. 33 Dit waren dan zij die aangesteld waren, met hun zonen, uit de zonen van de Kehatieten: HemanHeman = betrouwbaar of trouw, de cantor, zoon van JoëlJoël = Jah is God, zoon van SamuëlSamuël = van God gebeden, 34 zoon van ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen, zoon van JerochamJerocham = geliefd, zoon van EliëlEliël = mijn God is GOD, zoon van ToachToach = kind, 35 zoon van SufSuf = honingraat, zoon van ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen, zoon van MachatMachat = snakken naar adem, zoon van AmasaiAmasai = Jah draagt, 36 zoon van ElkanaElkana = God heeft gegrondvest/geschapen, zoon van JoëlJoël = Jah is God, zoon van AzarjaAzarja = hulp is Jah, zoon van SefanjaSefanja = verlenging geeft Jah, 37 zoon van TachatTachat = plek, zoon van AssirAssir = gevangene, zoon van EbjasafEbjasaf = mijn vader heeft toegevoegd, zoon van KorachKorach = kaal, 38 zoon van JisharJishar = glanzend, zoon van KehatKehat = vergadering, zoon van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk, zoon van IsraelIsrael = strijder van God. 39 En AsafAsaf = Jah voegt toe, of: Jah verzamelt, zijn broeder, die stond aan zijn rechterhand, zoon van BerekjaBerekja = zegen van Jah, zoon van SimaSima = bericht, 40 zoon van MichaëlMichaël = wie is als God?, zoon van BaäsejaBaäseja = in dienst van Jahweh, zoon van MalkiaMalkia = mijn koning is Jah,
41 zoon van EtniEtni = mijn geschenk is Jah, zoon van ZerachZerach = lichtstraal, zoon van AdajaAdaja = sieraad van Jah,
42 zoon van EtanEtan = blijvend (is Jah), zoon van ZimmaZimma = plan, zoon van SimiSimi = gehoord heeft Jah,
43 zoon van JachatJachat = Hij zal grijpen, zoon van GersomGersom = vreemdeling daar, zoon van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk.
44 En de zonen van MerariMerari = bitter, hun broeders, stonden aan de linker zijde: EtanEtan = blijvend (is Jah), zoon van KisiKisi = boog van Jahweh, zoon van AbdiAbdi = dienaar (van Jah),zoon van MallukMalluk = koning,
45 zoon van ChasabjaChasabja = Jah houdt rekening met mij, zoon van AmasjaAmasja = machtig is Jah, zoon van ChilkiaChilkia = mijn deel is Jah,
46 zoon van AmsiAmsi = Jah draagt, zoon van BaniBani = (Jah) bouwt, zoon van SemerSemer = bewaker,
47 zoon van MachliMachli = ziek, zoon van MusiMusi = opbrengst, zoon van MerariMerari = bitter, zoon van LeviLevi = aanhanger, aanhankelijk.
48 Hun broeders, de Levieten, waren bestemd voor de gehele dienst van de tabernakel, het huis van de Elohim.
49 En AäronAäron = lichtbrenger en zijn zonen deden wierook roken op het altaar van het opstijgoffer en op het wierookaltaar, voor al het werk van de heiligheid van de heiligheden en om een verzoenende bedekking te maken over Israel, iedere taak vervullend zoals MozesMozes = doen vergeten, getrokken, uit het water halen, de dienaar van Elohim, opdracht had gegeven.
50 En deze zijn de zonen van AäronAäron = lichtbrenger: zijn zoon EleazarEleazar = God is hulp, zijn zoon PinechasPinechas = (egyptisch)met donkere huid - (hebreeuws)mond van brons, zijn zoon AbisuaAbisua = mijn vader is heil,
51 zijn zoon BukkiBukki = mond van Jah, zijn zoon UzziUzzi = mijn kracht is Jah, zijn zoon ZerachjaZerachja = Jah (ver)schijnt,
52 zijn zoon MerajotMerajot = opstandig, zijn zoon AmarjaAmarja = gesproken heeft Jah (als in: beloofd), zijn zoon AchitubAchitub = mijn broeder is goed,
53 zijn zoon SadokSadok = rechtvaardig, en zijn zoon AchimaäsAchimaäs = mijn broeder is toornig.
54 En deze zijn de locaties van hun domicilies in hun grensgebied: aan de zonen van AäronAäron = aanhanger, aanhankelijk van de familie van de Kehatieten (want voor hen was het lotdeel)
55 aan hen geven zij HebronHebron = (plaats van het) verbond, in het land van JudaJuda = lof, met de gezamenlijke landerijen, rondom;
56 maar het veld van de stad met haar hoven gaven zij aan KalebKaleb = hond, zoon van JefunneJefunne = Jah wordt verzoend.
57 En aan de zonen van AäronAäron = aanhanger, aanhankelijk gaven zij de vrijsteden HebronHebron = (plaats van het) verbond en LibnaLibna = wit, met hun gezamenlijke landerijen, en JattirJattir = overvloedig en EstemoaEstermoa = luisterpost met hun gezamelijke landerijen,
58 en ChilenChilen = opening, raam met haar gezamelijke landerijen, DebirDebir = achteraan liggend en haar gezamelijke landerijen,
59 en AsanAsan = rook met haar gezamelijke landerijen, Bet-semesBet-semes = huis van de zon met haar gezamenlijke landerijen;
60 en van de stam BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde, gelukskind: GebaGeba = hoogte, heuvel met haar gezamenlijke landerijen, AlemetAlemet = 'in de kracht van de jeugd' of schuilplaats met haar gezamenlijke landerijen, AnatotAnatot = verhoringen met haar gezamenlijke landerijen. Al hun steden waren dertien steden, naar hun families.
61 En aan de overige zonen van KehatKehat = vergadering, uit de familie van de stam, uit de helft van de halve stam van ManasseManasse = die doet vergeten, viel door het lot tien steden.
62 Aan de zonen van GersomGersom = vreemdeling daar, naar hun families, gaf men: uit de stam IssakarIssakar = iets met 'loon' - er bestaat beloning, uit de stam AserAser = geluk(wensen), uit de stam NaftaliNaftali = ik heb gestreden en uit de stam ManasseManasse = die doet vergeten in BasanBasan = effen terrein, zonder stenen: dertien steden.
63 Aan de zonen van MerariMerari = bitter, naar hun families, gaf men: uit de stam RubenRuben = ziet, een zoon!, uit de stam GadGad = geluk en uit de stam ZebulonZebulon = woning: twaalf steden.
64 En de zonen van IsraelIsrael = strijder van God geven aan de Levieten de steden met hun gezamenlijke landerijen;
65 en zij geven uit de stam van de zonen van JudaJuda = lof, uit de stam van de zonen van SimeonSimeon = gehoord (heeft Jah) en uit de stam van de zonen van BenjaminBenjamin = zoon van de rechterzijde - gelukskind door het lot deze steden, die zij met name noemden.
66 En van de zonen van KehatKehat = vergadering werden de steden van hun grensgebied, uit de stam van EfraïmEfraïm = dubbel vruchtbaar.
67 En zij geven aan hen de vrijsteden SichemSichem = schouder met haar gezamenlijke landerijen, in het gebergte van EfraimEfraïm = dubbel vruchtbaar, en GezerGezer = afgesloten plaats met haar gezamenlijke landerijen,
68 en JokmeamJokmeam = door het volk opgeroepen met haar gezamenlijke landerijen, Bet-choronBet-Choron = huis van de (kanaänitische god) Choron - plaats der holen - holle weg met haar gezamenlijke landerijen,
69 en AjjalonAjjalon = hertendreef met haar gezamenlijke landerijen, en Gat-rimmonGat-Rimmon = wijnpers bij de granaatboom met haar gezamenlijke landerijen.
70 En uit de helft van de stam ManasseManasse = die doet vergeten: AnerAner = jongen met haar gezamenlijke landerijen, en BileamBileam = verslinder van het volk met haar gezamenlijke landerijen, voor de rest van de families van de zonen van KehatKehat = vergadering.
71 Aan de zonen van GersomGersom = vreemdeling daar uit de familie van de helft van de stam van ManasseManasse = die doet vergeten: GolanGolan = hun gevangenschap of hun vreugde in BasanBasan = effen terrein, zonder stenen met haar gezamenlijke landerijen en AstarotAstarot = ster met haar landerijen;
72 uit de stam van IssakarIssakar = iets met 'loon' - er bestaat beloning: KedesKedes = gewijd met haar gezamenlijke landerijen, DaberatDaberat = weideplaats met haar gezamenlijke landerijen,
73 RamotRamot = hoogten met haar gezamenlijke landerijen en AnemAnem = twee-bronnen met haar gezamenlijke landerijen;
74 uit de stam van AserAser = geluk(wensen): MasalMasal = verzoek met haar gezamenlijke landerijen, AbdonAbdon = slaafje (van Jah) met haar gezamenlijke landerijen ,
75 ChukokChukok = spleet, gracht met haar gezamenlijke landerijen en RechobRechob = (markt-)plaats met haar gezamenlijke landerijen;
76 en uit de stam van NaftaliNaftali = ik heb gestreden: KedesKedes = gewijd in GalileaGalilea = kring met haar gezamenlijke landerijen, ChammonChammon = warme bron met haar gezamenlijke landerijen en KirjataïmKirjataïm = dubbel-stad met haar gezamenlijke landerijen.
77 Aan de rest van de zonen van MerariMerari = bitter uit de stam ZebulonZebulon = woning: RimmonoRimonno = ??? met haar gezamenlijke landerijen en TaborTabor = heuvel of terp met haar gezamenlijke landerijen;
78 en aan de overzijde van de JordaanJordaan = de afdalende bij JerichoJericho = ?maanstad, ten oosten van de JordaanJordaan = de afdalende, uit de stam van RubenRuben = ziet, een zoon!: BeserBeser = goud metaal of: ver fort in de wildernis met haar gezamenlijke landerijen, JahasJahas = vertrapt met haar gezamenlijke landerijen,
79 KedemotKedemot = oostelijke gebieden met haar gezamenlijke landerijen en MefaätMefaät = hoogte met haar gezamenlijke landerijen;
80 en uit de stam GadGad = geluk: RamotRamot = hoogten in GileadGilead = oneffen terrein, zonder stenen met haar gezamenlijke landerijen, MachanaïmMachanaïm = dubbelschare (van engelen) met haar gezamenlijke landerijen,
81 ChesbonChesbon = berekening met haar gezamenlijke landerijen en JazerJazer = Jah helpt met haar gezamenlijke landerijen.

Terug naar de indexpagina
Naar 1 Kronieken 7
   


© www.hetbestenieuws.nl
U mag deze tekst voor eigen gebruik en studie-doeleinden zonder toestemming vermenigvuldigen.
Citeren van deze tekst mag alleen met bronvermelding.
Vermenigvuldiging voor commercieel gebruik alleen met toestemming van de uitgever.