|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 Toen het nu gebeurde* dat wij van wal gestoken* waren, weggetrokken* van hen zijnde, recht rennende*, kwamen* wij in Kos, doch de volgende dag in Rhodos, en van daar in Patara.
2 En vindend* een schip, overvarend naar Foenicië, gingen* wij aan boord en staken* wij van wal.
3 °Cyprus nu in zicht komend*, en haar links latend*, zeilen wij naar Syrië en kwamen* wij aan in Tyrus, want daar loste het schip de vracht.
4 De discipelen nu gevonden* hebbend (wij blijven* daar zeven dagen), zeiden die tegen °Paulus door de geest, niet aan boord te gaan naar Jeruzalem.
[Hand. 20:23]
5 Toen de dagen ten einde kwamen*, vertrekkend*, gingen wij, allen ons uitgeleidend, samen met de vrouwen en de kinderen tot buiten de stad. En op het strand de knieën buigend*, biddend*
6 scheiden* wij van elkaar en wij stapten* in het schip. Doch dezen keren* terug naar hun eigene.
7 Wij nu, stoppend* met zeilen, van Tyrus uit komen* wij aan in Ptolemaïs, en de broeders groetend* verblijven* wij een dag bij hen.
8 Op de morgen nu, vertrekkend*, kwamen* wij in Caesarea, en het huis binnen gaande* van Filippus, de evangelist, zijnde uit de zeven, blijven* wij bij hem.
[Hand. 8:26,40] -
[Hand. 6:5]
9 Nu waren er vier dochters van deze man, profeterende maagden.
[Hand. 2:17]
10 Toen wij meerdere dagen gebleven waren, kwam* er een zekere profeet af van °Judea, genaamd Agabus.
[Hand. 11:28]
11 En tot ons komend* en de gordel van °Paulus opnemend*, zichzelf de voeten en de handen bindend*, zei* hij: "Dit nu zegt de geest, de heilige: De man van wie deze °gordel is, zullen de Joden in Jeruzalem binden en zij zullen hem overdragen aan de natiën."
[Efe. 3:1] -
[Joh. 21:18]
12 Toen wij nu deze dingen hoorden*, smeekten zowel wij als zij van die plaatsen hem niet op te gaan naar Jeruzalem.
13 Toen antwoordde* °Paulus: "Wat doen jullie, klagend en mijn °hart van streek brengend? Want ik ben gereed niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven* in Jeruzalem ten behoeve van de naam van de Heer Jezus."
[Filip. 1:20]
14 Hij nu niet overtuigd zijnde, zijn* wij stil, zeggende: "Laat de wil van de Heer gedaan worden!"
[Luc. 22:42]
15 Na deze °dagen, nu, onze bagage opnemend*, gingen wij op naar Jeruzalem.
16 Nu kwamen* ook van de discipelen uit Caesarea mee, ons samen leidend naar Mnason, een zekere Cyprioot, een vroege discipel, bij wie wij zouden verblijven*.
17 Nu bij ons aankomen* in Jeruzalem, verwelkomen* ons de broeders met voldoening.
18 De volgende dag nu was °Paulus samen met ons binnen gegaan bij Jacobus. Trouwens, alle oudsten kwamen* mee.
[Gal. 1:19]
19 En hen groetend* ontvouwde hij een voor een wat °God doet* onder de natiën door zijn bediening.
[Hand. 15:12]
20 De horenden* nu verheerlijken °God. Zij dan zeiden* tot hem: "Zie, broeder, hoe vele tienduizenden er zijn onder de Joden die geloofd hebben en allen zijn ijveraars voor de wet;
[Hand. 15:1,5]
21 zij werden over jou bericht* dat jij alle Joden onder de natiën afvalligheid van Mozes leert, hen zeggende de kinderen niet te besnijden, noch te wandelen naar de gebruiken.
[Hand. 6:13]
22 Wat is dit dan? Ongetwijfeld zullen zij horen dat jij gekomen bent.
23 Doe dan dit wat wij tot jou zeggen. Bij ons zijn vier mannen, hebbende een gelofte op zichzelf.
24 Dezen meenemend*, wees gereinigd*, samen met hen. En draag* hun kosten, opdat zij het hoofd zullen laten scheren en alles zullen weten dat van wat zij over jou bericht hebben niets waar is, maar dat jij ook de fundamentele dingen onderhoudt en zelf de wet handhaaft.
[Num. 6:5]
25 Doch over de gelovenden van de natiën: wij zenden een brief, oordelend hen te waken tegen zowel het offeren aan afgoden, als bloed en het verstikte en de prostitutie."
[Hand. 15:19,20]
26 °Paulus dan, de volgende dag de mannen meenemend*, samen met hen gereinigd* zijnde, was het heiligdom binnen gegaan, mededelend de volle completering van de dagen van de reiniging, tot het naderingsgeschenk voor een ieder van hen was geofferd*.
[1Kor. 9:20] -
[Num. 6:2-5]
27 Aangezien nu de zeven dagen op het punt stonden afgesloten te worden, staarden* de Joden uit de provincie Asia naar hem in het heiligdom, en brachten de hele menigte in verwarring, en zij sloegen* de handen aan hem,
28 schreeuwende: "Mannen! Israelieten! Helpt! Dit is de mens, de tegen het volk en de wet en deze °plaats, allen overal lerende. Trouwens: het is nog erger! Hij leidde* ook Grieken het heiligdom binnen en heeft deze heilige °plaats besmet."
[Eze. 44:7]
29 Want Trofimus, de Efeziër, werd eerder samen met hem in de stad gezien, van wie zij beweerden dat °Paulus hem in het heiligdom binnen geleid° had.
30 En zelfs de hele stad werd geroerd* en er kwam* een samen rennen van het volk en Paulus beetpakkend*, trokken zij hem buiten het heiligdom en onmiddellijk worden de deuren gesloten*.
31 En terwijl zij poogden hem te doden, kwam* een gerucht tot de kapitein van de wacht dat heel Jeruzalem verward is,
32 die onmiddellijk, soldaten en centurions meenemend*, op hen af rende*. Dezen nu, ziende* de kapitein en de soldaten, houden* op met °Paulus te slaan.
[Hand. 23:27]
33 De kapitein dan, naderend*, pakte* hem vast en geeft* opdracht hem te binden met twee ketenen en hij vroeg om vast te stellen wie hij mag zijn en wat hij gedaan had.
[Hand. 12:6]
34 Maar in de schare roept de een dit en de ander dat. Omdat hij nu niet is in staat met zekerheid te weten* vanwege het tumult, beveelt* hij hem naar het kamp te leiden.
35 Toen hij nu op de trappen aankwam*, gebeurde* het dat hij door de soldaten gedragen werd vanwege het geweld van de menigte.
36 Want de menigte van het volk volgde, schreeuwend: "Weg met hem!"
[Luc. 23:18]
37 En op het punt staande weggeleid te worden in het kamp, zegt °Paulus tot de kapitein: "Is het mij toegestaan iets tot jou te zeggen*?" En hij zei: "Jij kent Grieks,
38 ben jij dan niet de Egyptenaar, die, vóór deze dagen een opstand deed ontstaan* en de vierduizend mannen van de moordenaars uitleidde* naar de woestijn?"
39 Doch °Paulus zei*: "Ik ben inderdaad een Joodse man, een Tarsiaan uit Cilicië, burger van een niet onbelangrijke stad. Ik nu smeek u: sta* mij toe tot het volk te spreken*."
[Hand. 9:11]
40 Hem dit toestaande*, gebaart* Paulus met de hand, staande op de trappen, het volk. Toen er nu een grote stilte kwam*, riep* hij in de Hebreeuwse taal:
[Hand. 12:17] -
[Hand. 23:14]
Terug naar de index.
Naar Handelingen 22
|
|