Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 9
Geestelijke zegeningen - deel 1
door A.E.Knoch.

"Genade aan jullie en vrede van God, onze Vader, en de Heer, Jezus Christus.
3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus,"

(Efe. 1:2,3;SW)

Goddelijke gunst en de weelde die ze bewerkt, is het hoogtepunt van menselijk gezegend zijn. De gebruikelijke oosterse groet was: Vrede! Het was een wens voor welzijn in alle dingen. Paulus laat het altijd vooraf gaan door genade. Dit is de kern van onze relatie met God en Christus in al Paulus' brieven. En hij wenst niet alleen dat we het hebben, maar hij gaat voort het ons aan te bieden. Daarin is de genade van God niet alleen de eerste die ons groet als we binnen gaan, maar het verrijkt ons aan het eind met overvloedige overvloed.

Nergens is deze oproep meer passend dan hier, want het brengt ons onmiddellijk naar het grootste en heerlijkste vertoon van goddelijke gunst dat ooit Gods liefde zal verlichten, of dat nu in het verleden, in heden, of in die wonderlijke toekomstige aionen is die het bijzondere vertoon zijn van Zijn kracht en volmaaktheden.

"Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus." Met onnavolgbare wijsheid wordt de hele boodschap van deze brief samengeperst in deze twee inleidende zinsneden: alle geestelijke zegen en te midden van de hemelingen. Heel de rest kan gezien worden als verwijzend naar deze twee thema's. Het geheim zelf begint met een herhaling van het eerste, want alles wat gezegd wordt "gezamenlijk" te zijn, is in geest (Efe. 3:6). En de drie items van het Efezegeheim zijn geheel afhankelijk van het feit dat onze zegeningen niet op Aarde, maar te midden van de hemelingen zijn.

De sterkst mogelijke nadruk, echter, wordt gelegd op de uitspraak dat onze zegeningen geestelijk zijn. Het is moeilijk te zien hoe grotere nadruk gegeven zou kunnen worden op dit fundamentele feit. Efeziërs, de meest volledige uiteenzetting van Gods huidige handelen met de natiën, opent met deze opvallende verklaring, en ze wordt bij iedere volgende stap bevestigd. De gelovigen onder de natiën zijn gezamenlijke lotdeelgenieters geworden omdat zij verzegeld werden met de geest van belofte (1:13). In het vlees waren zij buiten Christus (2.12), toegang tot de aanwezigheid van de Vader gaat via geest (2:18). We herhalen: het geheim zelf is beperkt tot het gebied van geest. Het is alleen in geest dat we gezamenlijke lotdeelgenieters zijn en een gezamenlijk lichaam en gezamenlijke deelnemers.

De volle kracht van deze zinsnede zal niet bij ons aankomen, totdat we de gevolgen er van volledig overdacht hebben. Wanneer we zeggen dat onze zegeningen te midden van de hemelingen zijn, wordt er feitelijk niets gezegd over onze plaats op Aarde, maar alleen al het noemen van de hogere sfeer is het meest afdoende bewijs dan onze zegeningen niet op Aarde zijn. Zo is het ook met het karakter van ons geluk. Het woord "geestelijk" heeft iets tegenstrijdigs in zich. Het staat er op dat het lichamelijke en het zielse geen plaats hebben in onze zegeningen.

In het Koninkrijk zal Israel geestelijke zegeningen hebben, maar ze zullen vermengd zijn met alle geneugten die wij nu alleen maar met kleine teugjes kunnen genieten, vanwege de breekbaarheid van ons sterfelijk gestel. Ziekte en dood, die onze inspanningen om de beker van genoegen tot op de bodem leeg te drinken verbrijzelen, zullen verslagen worden. Het paradijs, de "hemel" waarvan mensen dromen, zal op Aarde zijn.

Onze zegeningen zijn hier ver boven. Het is niet echt juist om te zeggen dat wij geen lichamelijke of zielse zegen zullen hebben, omdat dit een tekort zou aangeven, een verlies, een gebrek. De positieve uitspraak dat wij, in Christus, iedere geestelijke zegen hebben, geeft ons het goud dat zilver en koper waardeloos maakt. Het geestelijk geluk is zo superieur, dat het alle noodzaak, alle verlangen naar het inferieure geluk zal doen vervagen. Op dit moment kunnen wij dit misschien niet helemaal vatten. Wij verlangen naar de lagere gelukzaligheden. Maar die zijn niet de onze in Christus. Net zoals wij tevreden gesteld zullen worden met "beperkt" te zijn tot een universum en de Aarde over laten aan Israel, zo zullen wij totaal tevreden zijn met onze allesoverstijgende geestelijke blijdschap, en de lichamelijke genoegens over laten aan het aardse volk.

We moeten deze zinsnede ook lezen in het licht van de eerdere positie van hen aan wie ze werd geschreven. Zij hadden al enige geestelijke en lichamelijke zegeningen ervaren, in afwachting van het toekomstige Koninkrijk, waaraan zij verondersteld worden deel te nemen. Er is een verandering in twee richtingen. Hun plaats in het vlees vervaagt en laat hen geen recht over op lichamelijke blijdschap. Hun plaats in de geest wordt ontwikkelt tot de uiterste grenzen van geestelijk geluk worden bereikt.

Het is duidelijk dat deze zinsneden, "geestelijke zegeningen" en "te midden van de hemelingen", nieuwe onthullingen zijn en een verandering aangeven in Gods handelen met de gelovigen onder de natiën. De hemelse bestemming werd niet eerder bekend gemaakt, hoewel er al veel ter voorbereiding was onthuld, zoals we zullen zien wanneer we de zinsnede nauwkeuriger gaan bekijken. Zo was ook het exclusief geestelijk karakter van onze zegeningen niet eerder uitgedrukt, maar was er wel een voortdurende trend in hun richting geweest, vanaf de prilste indicatie dat God een ander werk onder de natiën aan het uitvoeren was. Zij werden geleidelijk van het lichamelijke gespeend. Hier hebben we de climax, want alle lichamelijke voorrang moet in de bedeling van het geheim terzijde gesteld worden.

De algemene leer van de Schrift over geest is zeker onze aandacht waard, en kan later overdacht worden, wanneer we onderzoek doen naar het onderwerp van geestelijke gaven. Laten we op dit moment het thema overdenken in verband met de zegen van de gelovigen onder de natiën door de bediening van Paulus, eerst zoals het aan het oppervlak van de geschiedenis van zijn daden verschijnt, en dan zoals het te zien is in de leer van de geest in zijn voorbereidende brieven.

Parabolisch wordt ons in de persoonlijke loopbaan van de apostel een aanschouwelijk beeld gegeven van de pensionering van het vlees en de opkomst van de geest. Vanaf zijn roeping tot aan zijn afscheiding in het Pisidische Antiochië, was zijn bediening geheel gebaseerd op zijn lichamelijke aanwezigheid. Hij sprak slechts, hij schreef geen brief. Later, toen hij naar de natiën ging, vulde hij zijn persoonlijke aanwezigheid aan door aan de Thessalonicenzen te schrijven en aan de Korinthiërs en aan de Galaten en aan de Romeinen. Maar voordat hij aan de Efeziërs schrijft wordt hij gevangen gezet. Lichamelijk is hij uit de dienst genomen. Alleen door zijn brieven hield hij geestelijk gemeenschap met de heiligen. Het is een gelijkenis van de geleidelijke opkomst van de geest over zijn lichamelijke aanwezigheid in de bediening.

Zoals we zullen zien wordt dit vaak in zijn schrijven bekrachtigd, en het wordt zelfs benadrukt in het verslag van zijn bediening in Handelingen. Zijn afscheiding was door een regelrecht bevel van de heilige Geest en hij wordt op dezelfde manier heen gezonden (Hand. 13:2,3). Dit staat in sterke tegenstelling tot de methode die onze Heer gebruikt bij de twaalf apostelen. Zij werden afgescheiden en heen gezonden tijdens Zijn lichamelijke aanwezigheid op Aarde.

Zij die onder het oppervlak kunnen kijken, zullen in al Paulus' daden voortdurende kennisgevingen zien van de neiging naar geest. Kijk eens naar de opvallende tegenstelling tussen zijn lange persoonlijk verblijf in Efeze en zijn laatste bezoek. Hij ging niet eens de stad binnen, maar hij riep de oudsten om hem in Milete te ontmoeten (Hand. 20:17). Hij vertelde hen dat ze zijn gezicht niet meer zouden zien. Lichamelijk verdween uit hun blikveld, om nooit meer terug te keren. Geestelijk kwam hij naar hen toe in zijn brief (want die was ongetwijfeld ook aan hen gericht). Zij hadden pijn geleden toen ze afscheid van hem namen, maar wie kan de vreugde onder woorden brengen die zijn geestelijke terugkeer hen bracht?

De profetie van Agabus (Hand. 21:11) wijst in dezelfde richting. Hoe het gezegd wordt is van belang.

"Dit nu zegt de Geest, de heilige: De man van wie deze gordel is, zullen de Joden in Jeruzalem binden en zij zullen hem overdragen aan de natiën."

De heilige Geest is de spreker. De gordel spreekt van dienen. Het was de daad van de Joden in Jeruzalem die het vlees dwong zich terug te trekken. Zij dwongen Paulus een bediening in te gaan naar de natiën, waarin zijn vlees geen plaats zou hebben. Dit alles wordt beeldend weergegeven, niet alleen door wat Agabus deed, maar door het feitelijk voorval.

Hebben we ons ooit ten volle de betekenis van Paulus' gevangenschap bij het afsluiten van Handelingen gerealiseerd? Hebben we het belang begrepen van het feit dat de volkomenheidsbrieven tot ons komen via een gevangene, een man die geen recht kon doen gelden op lichamelijke voordelen, of die uitdelen, of die diende door middel van zijn persoonlijke aanwezigheid? Er is een nauwe overeenkomst tussen de omstandigheid en de inhoud van alle onthulling. Terwijl Paulus' vlees ingeperkt wordt, wordt zijn geest vrij gemaakt.

De Geest in deze bedeling.

De grote verandering in de werking van de Geest kan alleen begrepen worden wanneer we nauwkeurig de kracht van de gebruikte termen onderzoeken. We lezen van de Geest, over mensen komend voor kracht, of vullend voor spreken, of dopend voor reiniging, of voor verzegelen voor veiligheid, of als onderpand voor een belofte, en inwonen voor gemeenschap. De eerste van deze, het over mensen komen, past Paulus nooit toe op de natiën. De laatste, het inwonen voor gemeenschap, wordt alleen door Paulus gebruikt met het oog op de naderende climax in Efeziërs. In plaats van zo af en toe bezoek te ontvangen, worden de gelovigen onder de natiën de permanente woonplaats van de heilige Geest. Dit is niet voor het bewerken van wonderlijke vertoningen, maar voor het onderhouden van voortdurende gemeenschap. Vrijwel al deze zaken worden steeds verward met de doop in de Geest, die we eerst zullen overdenken.

De doop van de Geest.

Wat is de doop in heilige Geest? Afgezien van de belofte, gegeven door Johannes de Doper (Matt.3:11; Marc 1:8; Luc. 3:16; Joh. 1:33), dat zij gedoopt zouden worden in heilige Geest bij de komst van Christus, en de verklaring van onze Heer dat zij met heilige Geest gedoopt zouden worden op de Pinksterdag (Hand. 1:5), hebben we slechts één andere vermelding van geestesdoop in de Schrift. Het is Paulus' verklaring dat "in één geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen" (1Kor. 12:13;SW).

Indien we een interpretatie van deze zinsnede toestaan die vaak gehoord wordt, dat de geestesdoop alleen gekend wordt wanneer ze bewezen wordt door wonderlijke uitingen, worden we al vanaf begin af aan geconfronteerd met een serieus probleem. We weten dat er vele leden van het lichaam van Christus zijn die nooit iets van deze bovennatuurlijke tekenen ervaren hebben, en toch worden we door de apostel er van verzekerd dat allen die leden zijn van Christus' lichaam, dat zijn geworden door de geestesdoop. We moeten of ontkennen dat allen die leden van Christus zijn deze doop hebben, of ons begrip van de betekenis aanpassen om overeen te stemmen met de ervaring van allen die van Hem zijn.

De doop in water was het type of symbool van de geestelijke werkelijkheid. Het sprak van reiniging en eenheid. Het was een ceremoniële wassing en verbond door een gemeenschappelijke band van die haar ondergingen. Saulus van Tarsus waste zijn zonden af (Hand. 22:16). De zonen van Israel werden in Mozes gedoopt (1Kor. 10:2). Deze twee gedachten, reiniging en eenheid, worden alleen voorgesteld door water, maar gerealiseerd in geest. De discipelen werden gereinigd op de Pinksterdag en de gelovigen in Korinthe werden in één lichaam verenigd door de geestesdoop.

Er is niet de minste suggestie van kracht in de term dopen, of dat nu in water is of in geest. Johannes de Doper verrichtte geen wonderen, en dat deden ook zijn gedoopte discipelen niet. Zij die door de volgelingen van onze Heer gedoopt werden ontvingen geen macht. Zijn apostelen en discipelen hadden een speciale opdracht nodig om in staat te zijn demonen uit te werpen, de zieken te genezen, of de zwakken te versterken. Hun doop droeg geen kracht over. Hetzelfde is waar voor het antitype. De geestesdoop bekleedt de gelovigen niet met macht. Het reinigt en verenigt, meer niet.

Op het eerste gezicht lijkt dit tegengesproken te worden door het verslag in Handelingen. Zei de Heer niet dat zij op de Pinksterdag in heilige geest gedoopt zouden worden (Hand. 1:5)? En kwam de heilige Geest niet met kracht, vergezeld met tongen van vuur en de gave van het spreken in vreemde talen? Dit is zeker waar. Maar op de Pinksterdag werden zij niet alleen gedoopt in heilige geest, maar de heilige Geest kwam over hen (Hand. 1:8) en zij werden met heilige geest vervuld (Hand. 2:4). De kracht was niet te danken aan het dopen, maar aan de andere uitingen van de aanwezigheid van de Geest.

Overdenk zorgvuldig de twee onderscheiden beloften die door onze Heer gegeven werden met betrekking tot de Pinksterdag. Eerst zei Hij: "jullie zullen heilig gedoopt worden in geest, niet na vele van deze dagen" (Hand. 1:5;SW). Dan, wanneer de vraag over de komst van het Koninkrijk aan Hem gesteld wordt, zegt Hij: "Maar jullie zullen kracht verkrijgen bij het komen van de heilige Geest op jullie, en jullie zullen getuigen van Mij zijn, zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de grenzen van de Aarde" (Hand. 1:8;SW). Kracht wordt niet verbonden aan dopen, maar aan het op hen komen van de Geest. De figuren zijn tegengesteld. Dopen is een "onder dompelen". Kracht komt voort uit een "komen op".

Hetzelfde belangrijke onderscheid wordt helder in het twaalfde hoofdstuk van 1 Korinthiërs. De geestesdoop is de grond voor eenheid, niet voor kracht. De Geest is het kanaal van de genadegaven, die ze geeft en doet werken. Wat zit er een enorm verschil tussen deze gedachte en het onderdompelen van allen in de Geest! O, mochten we toch de bewolkte bedenksels wegdoen die vandaag zo vele gelovigen verwarren. De geestesdoop is verbonden geraakt met zo veel dat niet door het Woord onderschreven wordt, dat het de oorzaak van verdeeldheid is geworden, niet van eenheid. We smeken allen te onderzoeken en te zien dat de doop nooit kracht brengt. Ze is nooit de bron van uitingen van de Geest. Ze wordt alleen gebruikt voor het reinigen en de daaruit voortkomende eenheid.

De verdraaiing van de leer van de geestesdoop zou een goede waarschuwing moeten zijn voor hen van wie het hart verlangt de wil van God te kennen en te gehoorzamen, want het laat zien hoe gemakkelijk we kunnen afwijken van de waarheid, als we niet de grootst mogelijke voorzichtigheid en accuraatheid in acht nemen bij het overdenken van de geïnspireerde verslagen. Het laat zien hoe gemakkelijk we kunnen redeneren vanuit verkeerde en niet afdoende veronderstellingen, en een grote beweging grondvesten op een verzinsel van menselijke verbeelding. Op de Pinksterdag kwam kracht naar beneden. De discipelen werden op dat moment gedoopt in heilige geest. Maar dit bewijst niet dat het een het gevolg was van het ander. Het feit dat kracht was beloofd in verband met het op hen komen van de Geest, en dat dit nooit verbonden is werd met dopen, levert het bewijs voor het tegendeel. En toch: wat is op deze blunder een schitterende beweging gebaseerd! Een nooit getelde hoeveelheid leer over de werking van Gods heilige Geest is gevormd rond deze ernstige vergissing. Goede, godvrezende mensen vinden het een uitdaging voor hun geloof, en zij proberen het zich eigen te maken. De les die we zouden moeten leren is: het enorme belang van minuscule afwijkingen van het Woord. De vijand kan ze gebruiken om zelfs de uitverkorenen te misleiden en te verleiden.

De grote les voor dienstbetoon in deze bedeling van Gods genade is vrijwel het tegengestelde van dat wat op de Pinksterdag werd verkregen. Die kracht duurde niet voort. Laat iedereen de uiting van kracht naspeuren in heel het boek Handelingen en hij zal overtuigd worden dat, als de hoop of het Koninkrijk vervaagt, ook de kracht vervaagt. In het begin waren de twaalf machtig bekleed en in staat de tegenstand van hun heersers te weerstaan. Aan het eind zijn ze uit de heilige stad verdreven en is hun zaak verloren. Slecht één eenzame apostel, een gevangene in Rome, blijft aan als Gods ambassadeur. Alle kracht die hij heeft ligt in zijn zwakte.

Dat is de grote les die vandaag nodig is. Gods kracht wordt nu uitgewerkt in zwakte. God werkt met zwakke instrumenten, zodat de heerlijkheid helemaal van Hem zal zijn. Grote kracht zou ons diskwalificeren. Het is een van de speciale voortreffelijkheden van genade dat het vrijer werkt in zwakte dan in kracht. God kan, en heeft dat ook gedaan, grote dingen bewerken door hen aan wie Hij kracht heeft gegeven. Maar Hij doet nog veel grotere wonderen doorheen het zwakke, het geringe, door hen die niet een aandeel in de heerlijkheid van Zijn resultaten kunnen opeisen. Laten wij, net als Paulus aan het einde van zijn loopbaan, roemen in ons gebrek aan lichamelijke kracht, want dan zijn we meer aanvaardbare dienaren van Zijn genade.




Naar deel 10

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern