Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 38
De nieuwe mensheid - deel 2
door A.E.Knoch.

De oude mensheid draagt bittere vrucht. Haar solidariteit is versplinterd door strijd in al haar delen. Tussen natiën en volkeren is dit het meest duidelijk in tijden van oorlog. Wat een dwaze bitterheid en furie en boosheid en misbaar en laster en boosaardigheid beroert de harten van oorlogvoerenden! Dit alles is afwezig in de nieuwe mensheid. Deze destructieve gebreken worden vervangen door constructieve genades. In de nieuwe mensheid zou zacht mededogen en genadevol handelen onze houding moeten kenmerken. Gods behandeling van ons, in Christus, is de standaard die ons voor ogen wordt gesteld (Efe. 4:32).

God Zelf is het Voorbeeld voor onze navolging (Efe. 5:1). Toen we zondaren waren gaf Hij Christus voor ons. Toen we vijanden waren verzoende Hij ons met Zichzelf door de dood van Zijn Zoon. Zoals een klein kind de manieren van zijn vader nadoet, zo zouden wij in ons contact met anderen de liefdevolle daden van onze God moeten nadoen. Hoeveel hoger is dit dan de wet! Hoe ver is dit voorbij de worsteling voor onze eigen redding! Het is ook niet alleen betrokken bij de blijdschap van anderen. Het introduceert ons in de normale sfeer van de hoogste van Gods schepselen, die zich zouden moeten verblijden in Hem en Zijn blijdschap zouden moeten zijn, die de diepten van Zijn genegenheid zouden moeten uiten en vergroten.

Het offer van Christus heeft vele aspecten. De openingshoofdstukken van Leviticus gaan over vijf van deze. Zij vallen uiteen in twee klassen: die welke betrokken is met zonde en die welke zich bezig houdt met de nobeler kanten van Zijn offerwerk. De laatste is er in drie soorten: het opstijgende offer, ook wel het "brandoffer" genoemd, het naderingsoffer, ook wel het "spijsoffer" genoemd (Lev. 2:1), en het vrede-offer (Lev. 3.1). Deze zijn alle "gaven" die de aanbidding en eerbetoon van Gods schepselen uitdrukken, ook als zonde hen niet van Hem scheidt. Christus werd ten behoeve van ons op Golgotha tot zonde gemaakt. Als zodanig onderging Hij Gods toorn. Maar Hij was ook een geur van rust, een zoete geur, een heerlijke bevrediging. Hij gaf Zichzelf, niet alleen voor onze zonden, maar als een geschenk, om Gods gunst en genoegen te winnen (Efe. 5:2).

Misschien is er niet een krachtiger afschrikking tegen de zonde dan een kennis van dit aspect van Christus' offer. Als het zonde- en overtredingsoffer leed Hij voor onze zonden, zo de eisen van het recht vervullend. Maar we zijn niet slechts neutralen, gered van verontwaardiging. Hij was ons naderingsoffer of -geschenk, dat ons toegang geeft tot de goddelijke Aanwezigheid. Hij was ons geschenk, dat voor ons Gods gunst zeker stelt wanneer zonde niet langer onze intrede blokkeert. Net als bij een aardse potentaat, moeten we onze weg plaveien met kostelijke geschenken. Christus, als ons Geschenk, deed dit voor ons. Daarom zou in onze wandel niet alleen moeten ontbreken, maar zou die doorgeurd moeten met daden die de rechtvaardigheid overstijgen.

De bevrediging van het vlees, de smerigheid van het vlees, en de zelfzuchtigheid, staan in een opmerkelijke antithese tot de verhoogde dienst en aanbidding die door Christus in Zijn offer aan God werd aangeboden. Ons gedrag is niet een imitatie van Zijn gedrag tijdens de jaren van Zijn bediening aan Israel. De Besnijdenis wordt opgeroepen in Zijn voetsporen te volgen. Wij moeten Gods genade imiteren in ons omgaan met anderen, en wandelen in liefde. Het hoogste voorbeeld van een koers die God genoegen doet, is dat aspect van Christus offer dat werd uitgebeeld door het "brand- of spijsoffer". Het was geheel voor God, afgezien van alle voordelen voor Zijn schepselen. Vandaag wordt dit als volkomen nutteloos geacht. Al het werk voor moet, bovenal, filantropisch zijn. Het moet de mens voordeel brengen. Maar dat was niet het eerste doel van onze Heer. De daad die het grootste goed aan de mensheid brengt, was, hoofdzakelijk, alleen voor God.

Geen overweging kan mij overtuigen dat er grenzen zijn aan Gods genade. Zonde is er niet superieur aan. Waar zonde toeneemt, overstijgt genade. Maar ik veracht de perversiteit die dit tot een excuus voor zonde maakt. Genade is niet een theologische theorie, het is een levende kracht. Het is niet alleen in woorden, maar in daden. Laat niemand zich misleiden te geloven dat het een vrijbrief is om te zondigen. Het deelt kracht uit om te overwinnen. Ik kan van niemand bevestigen dat hij van Hem is die spreekt van genade, maar leeft in zonde. God, echter, kent de Zijnen. Gods toorn is onthuld geworden tegen hen die volharden in het Hem beledigen. Met genade komt licht. Eens waren we duisternis, en konden we niet behoed worden voor struikelen. Nu zijn we licht en hoeven we niet te verdwalen. Zonder in het minst de heerlijkheid van genade te bezoedelen, moeten we er op staan dat het vrucht voortbrengt naar zijn aard, anders zal het vervallen in sentimentele mildheid.

God is net zo goed licht als liefde. Wij zijn het nageslacht van Licht. In de natuur kan er zonder licht geen vrucht zijn. In de regionen waar het voor de helft van het jaar aan daglicht ontbreekt, houdt de vegetatie op te groeien en is er maar weinig ander leven. In regionen waar de zon altijd aan de hemel staat, zijn er weelderige planten, dichte oerwouden, en een overvloed aan dieren. Duisternis brengt geen vrucht voort. Ze verwekt ziekte. Ze verbergt het kwaad. Ze beveelt dood. Wij behoren tot het gebied van de dag; waarom zouden we dan wandelen in de schaduw van de nacht?

De era terugwinnen.

Het is voor allen duidelijk dat dit een era van beuzelachtigheid is. Een schijnbare winst in de ene richting, wordt in evenwicht gebracht door een verlies in de andere. Mensen tollen rond in een draaimolen. Ze komen nergens. Dezelfde fata morgana doemt voor hen op als in alle eerdere era's, maar ze verschuift als ze benaderd wordt. Sommigen zijn er niet zeker van dat de mensheid achteruit beweegt. Wij weten dat ze op een val afstevent. De era van Gods verontwaardiging komt er aan. Zullen we dan deelnemen aan deze beuzelarij? Dat zou zeer onverstandig zijn. We worden oproepen de era terug te winnen (Efe. 5:16). Gods doel wordt in deze era uitgewerkt, net als in alle andere. Voor ons is het wijsheid gelijk te lopen aan Zijn plannen, en ijdele menselijke middelen voor de verbetering van de mens, buiten God om, te ontwijken. De dagen zijn boos. Wij kunnen dat niet veranderen. Het zal nog erger worden, totdat Christus komt. Maar juist deze toestand is de vruchtbare grond voor Gods genadevolle activiteiten. Zakelijke depressie kan geestelijke welvaart veroorzaken. Menselijke extremiteit is onze gelegenheid.

Het verstaan van de wil van de Heer.

De wil van de Heer is de sleutel voor gedrag. Indien we vooruitlopen op de bema van Christus, en het gebrek aan echte efficiëntie in de zogeheten christelijke dienst onderzoeken, zouden we verbaasd zijn te ontdekken hoe weinig er van in overeenstemming is met de wil van de Heer. Een groot deel van de inspanningen van Gods dienaren is gebaseerd op onwetendheid over Zijn bedoeling, en is een totale veronachtzaming van Zijn bedieningen. Laten niemand denken dat zulke dienst Zijn goedkeuring zal wegdragen of dat het in die dag zal tellen. Het onderliggende motief zal erkend en beloond worden, maar het is beter een uur te slaven in overeenstemming met Zijn orders, dan een heel leven te dienen met veronachtzaming van Zijn aanwijzingen. Onwetend als we zijn van het proces waardoor Gods doel zal worden bereikt, is het uiterst onvoorzichtig Zijn denken te negeren bij het proberen Hem te dienen.

Dit deel, betrokken bij onze contacten met de mensheid en het falen van de mensheid, sluit af met een blik op Utopia. De heiligen zingen tot zichzelf, geven God dank voor alles door Christus, en zijn aan elkaar onderschikt. Wat zou er meer nodig zijn voor een ideaal bestaan? Wij zouden moeten overlopen van blijdschap, God verheerlijkend, en onze medemensen dienend. Indien alle mensen dit deden, zouden alle problemen van deze era opgelost worden. Maar, helaas, alleen de Geest van God kan zulk een toestand veroorzaken. Laten wij daarom gevuld zijn met die Geest, door Gods Woord, dan zullen wij, op z'n minst een klein beetje, het ideaal realiseren waarvan de mensen dromen.

Sommigen hebben gemeend dat instrumentele muziek niet geestelijk of Schriftuurlijk zou zijn. Sommigen gaan zelfs zo ver wanklanken boven harmonie te prefereren. Maar dat is niet in overeenstemming met deze passage. Psalmen zijn geen proza. Gezangen zijn de hoogste uitdrukking van formele poëzie. Liederen moeten gemeten worden en in de maat zijn, anders zijn ze niet zingbaar. Ellende kan een wanklank vereisen, maar blijdschap moet harmonie hebben. Indien de instrumenten die God ons geeft niet gekwalificeerd of ongetraind zijn, kunnen we onze bevrediging doen toenemen door kunstmatige middelen. Alleen, het moet uit het hart komen. We kunnen heel goed bezwaren maken tegen het misbruik van instrumentele muziek. Wanneer het denken en het hart koud zijn, is het nutteloos ze door een machine te vervangen. God zal er niet naar luisteren. Maar laten we er niet op staan onze dissonantie op te leggen aan onze medeheiligen. Dat zou, helaas, de Geest doven. Laten we er naar streven onze hartelijke blijdschap te uiten in woorden en noten die harmonieus zijn voor de zintuigen.

De werking van de Geest bij het vullen van de gelovige, kan zeer wel nagespeurd worden wanneer God genadig vers licht gunt uit Zijn Woord, zoals ontvouwd wordt in deze overdenkingen. Het hart vloeit over van blijdschap en zoekt een uitdrukking voor het nieuw gevonden genoegen. De oude liederen slagen er niet in volledige bevrediging te geven. Nieuwe wijn moet nieuwe zakken hebben. Een nieuw thema stelt zich voor, dat uiting geeft aan een bepaalde fase van de waarheid. Het ontwikkelt zich in verzen en arrangeert zichzelf in rijmen. Maar het zou gezongen moeten worden! Het moet muziek zijn! Daarom worden er een paar noten aan de gedachte toegevoegd, een beweging begint, de melodie wordt gemaakt, en al snel gaat er een lied uit om anderen te helpen uitdrukking te geven aan hun gevoelens en aan de golf van de geest in hen. Sommige van de nummers in "Scriptural Songs" zijn de vrucht geweest van dit onderzoek van Efeziërs.

Dankt voor alles.

De ongelovige dankt nergens voor. De jeugdige heilige is dankbaar voor het goede. De volwassen man van God dankt voor alle dingen, kwaad én goed, want hij is zich er van bewust dat alles uit God is, en bestemd is om bij te dragen aan Zijn weldadige einddoel, hoe rampzalig het huidige aspect er van ook mag lijken. Een overtuiging van Gods godheid, van Zijn kracht om het doel te bereiken dat Hij voor ogen heeft, van Zijn vermogen om het kwaad en ook het goed te gebruiken in Zijn ontwerpen, van de grote waarheid dat Hij het universum laat werken in overeenstemming met de raad van Zijn wil (Efe. 1:11), is van grote waarde bij het bepalen van gedrag en in het herbergen van geluk. De heilige die niet met dankbaarheid de ongemakken van het leven uit Gods hand kan aanvaarden, is nog maar net begonnen het leven van geloof te leven. Job had dit al verkregen voordat hij getest werd door zijn lijden. Niemand die begrijpt dat de huidige genade het gevolg is van de grootste rampspoed die deze wereld ooit heeft gezien, de verwerping van de Messias door Zijn volk Israel, zal er niet in slagen in ieder falen een gelegenheid te zien om God te danken en te loven.



Naar deel 39

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern