De plaats van de mensheid in Gods doelstelling - deel 8.
Een unieke schatkist - deel 1

door John H. Essex

Bent u ooit in het bezit geweest van een schatkist? Een échte schatkist? Een kist met een geweldige weelde er in?

Wij hebben zo'n kist in gedachten. Het is een zeer opmerkelijke kist. Hij bestaat uit twee vrijwel gelijke delen, alsof hij door midden is gedeeld. Van buiten gezien lijkt hij niets bijzonders, maar wanneer hij geopend wordt blijkt de inhoud van onschatbare waarde te zijn. Elk deel heeft een sleutel die ingebouwd is - een soort van combinatieslot. Als u de code kent kunt u het deel openen. Het eerste deel is vol van verblindende plaatjes in gouden lijsten. Geen menselijk wezen heeft ooit elders zoiets gezien. Het tweede deel mag dan, zo schijnt het, in vergelijking behoorlijk gewoontjes zijn, alsof het perkamenten bevatte en niet plaatjes. Maar wanneer meer nauwkeurig wordt gekeken blijken deze net zo kostbaar te zijn, want zij vertellen ons hoe we zouden behoren te handelen wanneer de plaatjes in ons bezit zijn gekomen.

Nu zal u zich misschien wel gerealiseerd hebben dat de kist waarover we praten de brief aan de Efeziërs is, die verdeeld is in twee vrijwel gelijke delen van drie hoofdstukken elk. Hoewel de verdeling in hoofdstukken door mensen is gemaakt, zijn de twee delen van de brief duidelijk gemarkeerd, want elk eindigt met het woord "Amen." Dit geeft aan dat de inhoud van elk deel van de brief echt is - er zijn geen valse zaken in deze kist. Het woord "Amen" komt uit het Hebreeuws; het betekent "het is waar" of "getrouw;" aan het begin van een zin wordt vertaald met "Waarlijk." Wanneer het aan het einde staat wordt het in z'n Hebreeuwse vorm gelaten, "amen." Echt, het geheel van de inhoud van deze brief is een getrouwe uitspraak van een trouwe God.

Het eerste deel van de brief gaat over onderwijs, het tweede deel over onze houding of gedrag. De eerste drie hoofdstukken beschrijven onze weelde of rijkdommen in Christus; de tweede drie onze wandel in de Heer. En wat dan over de sleutels die elk deel openen? Wel, de sleutels zijn ingebouwd in het begin van elk deel. De sleutel van het deel dat onze weelde in Christus beschrijft is de passage in het eerste hoofdstuk die begint met: "Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de ophemelsen, in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de neerwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen zijn voor Zijn aangezicht" (Efe. 1:2,3). De sleutel voor het deel dat onze wandel in de Heer omlijnt is de passage bij het begin van het vierde hoofdstuk: "Ik, de gevangene in de Heer, ik roep jullie dan op te wandelen op een wijze waardig de roeping waarmee jullie werden geroepen" (Efe. 4:1).

Als we de betekenis van deze twee sleutels kunnen waarderen en ze op juiste wijze omdraaien, dan zullen een heel stuk op weg zijn naar een helderder verstaan van deze brief en ook van Gods doelstelling van de aionen. Want daar, begraven diep in de binnenste kloven van de kist, is een zinsnede die slechts één keer voorkomt in heel Gods woord, de doelstelling van de aionen. Het is een zinsnede van onschatbare waarde, want ze werpt een verder licht op het thema van onze studies, de plaats van de mensheid in Gods doelstelling. Laten we passage lezen waar het voorkomt, hoofdstuk 3, vanaf vers 9.

"en alles te belichten wat het beheer van het geheim inhoudt, dat verhuld was vanaf de aionen in God, Die het al schept, opdat het nu aan de overheden en de autoriteiten te midden van de ophemelsen, door de ekklesia, de veelzijdige wijsheid van God bekendgemaakt zal worden, overeenkomstig het voornemen van de aionen dat Hij maakt in Christus Jezus, onze Heer. "
(Efe. 3:9-11)

Het doel van de aionen

Alleen in deze brief komt deze edelsteen van een zinsnede voor. In de brief aan de Romeinen vinden we verwijzingen naar de doelstelling van God, maar hier in Efeziërs wordt het uitgebreid om alle aionen te omvatten. Het strekt van het begin tot aan de voleinding; het omvat alles dat eindig is. En laten we opmerken dat deze unieke zinsnede van de Schrift voorkomt in een hemelse omgeving. Het is te midden van de hemelingen dat de wijsheid van God bekend gemaakt moet worden en niet slechts aan de lageren in de hemelse gewesten, maar aan de allerhoogsten van Gods schepselen, de soevereiniteiten en de autoriteiten, zij die op dit moment het gezag en de macht hebben. Met uitzondering van de Heer Zelf is er niemand meer verheven dan dezen. En het is door de ecclesia, die eerder gedefinieerd is geworden als het lichaam van Christus, dat deze onthulling van de veelvoudige wijsheid van God gedaan zal worden. Dit is het wonder er van, dat doorheen ons aan de groten in Gods universum de lessen geleerd moeten worden die Hij hen te leren heeft. De waardering van deze grote waarheid voegt nieuwe glans toe aan de schatten in onze kist.

Laten we dan nu zien of we de twee sleutels kunnen omdraaien, die en aan het begin van het eerste hoofdstuk, welke de deur opent naar ons verstaan van de grootheid van de rijkdommen die de onze zijn in Christus, en die andere aan het begin van het vierde hoofdstuk, welke de deur opent naar een correcte inschatting van ons wandel in de Heer. Maar laten we eerst zien hoe de kist zelf in ons bezit is gekomen.

De gevangene van Christus Jezus

Vele jaren geleden bezette een reiziger, vermoeid en voor zijn tijd verouderd door lijden en beproeving, een kamer in Rome met een bewakende soldaat aan zijn zijde. Hij had niets verkeerd gedaan, maar toch stond hij onder voortdurende bewaking. Zij leven was er een geweest van immense activiteit en gevaar. In Asia en Europa had hij, als een apostel van Christus, zijn boodschap van stad tot stad uitgedragen, die met vuur verkondigend, waar hij ook ging. Zijn ontberingen en lijden waren meer dan genoeg geweest om de geest van een gewoon mens te breken. De gewelddadige tekenen van drie maal geslagen te zijn met stokken zouden zijn rug nooit verlaten; vijf maal was hij onterecht en wreed gegeseld geworden door zijn eigen landslieden; één maal was hij zelfs gestenigd geworden en had hij het als in een wonder overleefd. In vermoeidheid, in gevangenissen, onder slagen, de dood nabij - dat waren zijn ervaringen geweest in een leven dat meer dan enerverend was geweest. En nu waren zijn bewegingen ingeperkt en zijn bediening kennelijk beperkt tot vier muren. Maar uit dat lichaam met littekenen, geslagen en alle kentekenen van niet geëvenaarde beproevingen dragend, barstte met verbazingwekkende onverhoedsheid, als de uitbarsting van een slapende vulkaan, een boodschap naar buiten, een boodschap zoals noch de aarde noch de hemel ooit tevoren had gehoord. En zowel de aarde als de hemel, als ze het maar wisten, hadden er een belang in en werden er door beïnvloed.

De eerste sleutel

"Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de ophemelsen, in Christus, zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de neerwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen zijn voor Zijn aangezicht, in liefde ons tevoren bestemmend tot zoonschap in Hem door Christus Jezus, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, met welke Hij ons begenadigt in de Geliefde"
(Efe. 1:3-6)

Wat een boodschap om uit een gevangenis te komen en dan van iemand die zo vreselijk en volhardend verkeerd werd behandeld! En wat een uitzicht op heerlijkheid presenteren deze eerste paar schatten in de kist!

Als we verder lezen in het eerste hoofdstuk van deze heerlijke brief, zien we steeds meer van de schitterende geestelijk aionische rijkdommen die, door genade, de onze zijn in Gods Zoon. Wij hebben "de verlossing ... door Zijn bloed, het laten gaan van de misstappen overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade" (Efe. 1:7); wij zijn bewust gemaakt van "het geheim ... van Zijn wil, overeenkomstig Zijn welbehagen, dat Hij Zich in Hem voornam tot het beheer van de volheid van de perioden, om het al in de Christus samen te vatten" (Efe. 1:9,10). En we vinden dat hierin een speciale plaats hebben, want ons wordt verteld dat ons lot in Hem geworpen is, "opdat wij zijn tot lof van Zijn heerlijkheid, wij die tevoren gehoopt hebben in de Christus," (Efe. 1:12). Dat wil zeggen, wij komen tot onze verwachting voordat anderen kunnen verwachten het te doen.

We merken op dat bij het aan ons presenteren van de grote waarheden, de eerste gedachte van de apostel er een is van lofprijzing aan de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus. In feite kan echt gezegd worden dat het geheel van de passage van vers 3 tot en met vers 14 van het eerste hoofdstuk, één lange gepassioneerde uitstorting van lofprijzing is, de langste volgehouden uitbarsting van lofprijzing in heel Paulus' geschriften, zoals J. Sidlow Baxter aangeeft in zijn werk "Explore the Book" (vol. 6, p.165). Boven alles uit keren de schatten in onze kist terug naar de heerlijkheid van God, en God moet vanwege hen geprezen worden. Eerst is het, in vers 6, een lofprijzing voorde heerlijkheid van Zijn genade, maar later, in de verzen 12 en 14, ontwikkelt dit in een lofprijzing voor de heerlijkheid van God Zelf.

Een gebed voor inzicht

Met zovele rijkdommen in ons bezit, is het dan nodig dat we nog iets anders doen? Ja, dat is het zeker. Rijkdommen zijn waardeloos tenzij men hun waarde kent. Aan bezit moet waarneming gekoppeld worden; en zo, terwijl het eerste deel van dit openingsdeel een lofprijzing aan God is voor geestelijk bezit, zijn we, door Gods genade, in het bezit van alle geestelijke zegen (het gebed is voor geestelijke waarneming) "verlicht zijnde de ogen van jullie hart, in jullie waargenomen hebbend wat de hoop is van Zijn roeping en wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotbezit in de heiligen is, en wat de overtreffende grootte van Zijn macht is in ons die geloven" (Efe. 1:18,19) enzovoort, tot aan het einde van het hoofdstuk; het is een heerlijke uitstorting van gebed om de eerdere uitstorting van lofprijzing te volgen. LOFPRIJZING en GEBED, de twee gaan altijd samen. We kunnen echt onze hemelse Vader loven voor al de uitgebreide rijkdommen waarmee Hij ons heeft gezegend, maar we zouden er nooit in kunnen slagen om onze smeekbeden voor een geest van wijsheid en onthulling in de bewustwording van Hem toe te voegen, een geest die ons in staat zal stellen, tenminste in zekere mate, de immense waarde van de schatten te grijpen die de onze zijn.

Nu opent dit heerlijke eerste hoofdstuk van Efeziërs met twee bijzondere zinsneden. We zeggen bijzonder vanwege de manier waarop ze worden gebruikt. De eerste is de uitdrukking "te midden van de hemelingen" (en tois epouraniois). Dit komt vijf maal voor in het boek Efeziërs, maar nergens anders in heel de Schrift. In contrast hiermee hebben we een tweede zinsnede: "neerwerping van [de] wereld"(kataboles kosmou), wat in z'n geheel tien maal in de Griekse Schrift voorkomt, maar alleen deze ene keer in al de geschriften van Paulus. Zo hebben we hier dan een bijzondere situatie, het gebruik van uitdrukkingen, waarvan er één het speciale eigendom is van de Efezebrief, een schat die niet buiten onze schatkist gevonden wordt, terwijl de andere, in het algemeen, het eigendom is van de Schrift buiten de Paulinisce brieven, maar alleen deze ene keer met een speciale reden door Paulus wordt gebruikt. Wat er ook met de neerwerping van de wereld wordt bedoeld (en we zullen zo meteen er naar terugkeren), de enige reden waarom Paulus het in zijn Efezebrief introduceert is om de oorsprong van de ecclesia er voor te plaatsen. Wij zijn gekozen in Christus "voor de neerwerping van de wereld," en de geestelijke zegeningen die we ontvangen zijn in overeenstemming met dit feit.

Te midden van de hemelingen

De eerste van onze twee zinsnedes bepaalt de setting voor alles wat volgt. We moeten niet langer de hemelen beschouwen als iets ver weg en onbereikbaar, maar de Efezebrief plaatst ons regelrecht in het midden van de hemelen. De concordante weergave "te midden van de hemelingen" geeft de zinsnede een onderscheiden karakter, dat overeenkomt met het gebruik er van in deze brief. We dienen onszelf te zien als zijnde in de hemelen, omringd door hemelse menigten, net zoals de aarde zelf een gebied is in het midden van een universum van hemelse lichamen. Zoals Paulus het stelt in Filippenze 3:20 "Want van ons is het burgerschap in de hemelen" - dat wil zeggen: het behoort daar. Kefas was onlosmakelijk een Jood - hij was nooit iets anders geweest en kon ook niet iets anders zijn [zei ik, vlak voor allen, tot Kefas: "Indien jij, Jood zijnde, leeft als de natiën en niet als een Jood, hoe dwing jij dan de natiën zich te verjoodsen?" Gal. 2:14]. De man bij de poort van de tempel was onlosmakelijk lam sinds zijn geboorte - hij had nooit een andere toestand gekend [en een zekere man, kreupel zijnde vanuit de buikholte van zijn moeder, werd gedragen, die zij dag na dag plaatsten bij de deur van de gewijde plaats genaamd de Prachtige, om een gift uit ontferming te verzoeken bij die tot in de gewijde plaats binnen gaan Hand. 3:2]. Ons gebied is onlosmakelijk in de hemelen - het is nooit ergens anders geweest; in het zicht van God heeft de ecclesia, die het lichaam van Christus is, altijd een hemelse status genoten; zelfs wanneer haar leden bijwonen in tijdelijke tabernakels van vlees is er nooit twijfel geweest aan haar hemelse burgerschap. Daarom is het waarom er niets mis is met ons gezegend zijn "met alle geestelijke zegen te midden van de ophemelsen, in Christus" (Efe. 1:3). De zegeningen passen bij onze toestand en bij onze status.

Deze zinnen worden geschreven in Engeland. Indien we in Engeland iets in Australië worden aangeboden, zouden we het misschien niet op prijs stellen en maar eerder wantrouwend naar de gever kijken. Wat zouden wij er mee moeten? In een wijder veld, als wij als slechts burgers van de aarde, geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen aangeboden zouden krijgen, dan zouden ze zelfs nog meer nutteloos zijn, want we zouden geen middelen hebben om ze te verkrijgen. Maar als burgers van de hemelen zijn ze, sinds de tijd dat wij gekozen werden in Christus, vóór de neerwerping van de wereld, geheel passend, want ze kunnen op prijs gesteld en genoten worden. Onze schatten zijn waard om te bezitten!

Vóór de neerwerping van de wereld

Het is in overeenstemming met het feit dat wij, de ecclesia, in Christus gekozen zijn vóór de neerwerping van de wereld, dat wij deze hemelse status en deze hemelse zegeningen hebben, omdat vóór de neerwerping van de wereld er nog geen mens bestond. Adam werd pas geschapen ná de neerwerping.

Wat, dan, was die neerwerping? Laten we ons herinneren dat de neerwerping van de wereld die gebeurtenis is die gebeurde aan het einde van de eerste aion, toen de aarde woest en ledig werd en duisternis de oppervlakte van de diepte bedekte. In de King James vertaling is het woord in Efeze 1:4 "foundation"(grondlegging), maar dit is een foutvertaling. Het Griekse woord is kataboles. Kata betekent "naar beneden". Het komt in het Engels voor in woorden als "cataclysm" en "catastrophe." Boles betekent "werpen" of "gooien." Het geheel betekent "neer-werping". In feite wordt de hele uitdrukking in het Engels doorgevoerd in "catabolism," wat door het woordenboek wordt gedefinieerd met "het afbreken van complexe lichamen." Met de beste wil van de wereld kunnen we het niet vertalen met "foundation/grondlegging," toch is dit wat de vertalers van de King James vertaling spijtig genoeg hebben gedaan.

Hier, in Efeziërs, is het de neerwerping van de wereld waarvan wordt gesproken; en laat opgemerkt worden dat het de neerwerping van de wereld is, en niet van de aarde. De wereld is de kosmos of orde van dingen op dat moment, de gemeenschap waarin zowel de hemelen als de aarde waren besloten. Ja, er was ook een neerwerping van de hemelen. Hoe weten we dit? Wel, indien er geen neerwerping van de hemelen zou zijn geweest, indien zij nog steeds in hun oorspronkelijk pure staat zouden zijn, dan zou er geen noodzaak zijn geweest voor nieuwe hemelen naast ook een nieuwe aarde. Toch is de profetie op dit punt bijzonder helder [Want zie Mij nieuwe hemelen scheppen en nieuw land, en aan de eerdere zal niet gedacht worden, noch zullen zij in het hart opkomen. Jes. 65:17; En ik nam een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar, want de eerste hemel en de eerste aarde kwamen weg en de zee was niet meer. Openb. 21:1].

In eerdere studies in deze serie hebben we het punt benadrukt dat de eerste rebellie tegen God onder Zijn oorspronkelijke schepselen was, zij die in de hemelse gebieden waren voordat de mensheid geschapen werd. Deze rebellie kan alleen geweest zijn tegen het hoofdschap en de autoriteit van de Ene Die God bedoeld om de Eerste te zijn: de Zoon van Zijn Liefde. Deze rebellie bracht een neerwerping tot stand van de hemelse gemeenschap in die tijd, met de bijbehorende vestiging van soevereiniteiten en autoriteiten en machten en heerschappijen. Hoewel deze oorspronkelijk door God in leven waren geroepen, moeten zij, door hun aard, en zoals hun latere aardse tegenhangers, zich bewegen naar een staat van tegenstand tegen God, Die alle soevereiniteit wil vestigen in Zijn eigen Zoon. Daarom is er de noodzaak voor het toekomstige beheer van het complement van de eras om de toestand te herstellen door allen onder één hoofd te brengen in de Christus.

Verklarende noot.

Vóór de neerwerping van de wereld

Drie kenmerken in Gods doelstelling worden in Zijn woord beschreven als daterend van "vóór de neerwerping van de wereld," en zij zijn onderling verbonden.

Het zijn:

  1. De liefde van God voor Zijn Zoon [opdat de wereld zal weten dat U Mij afvaardigt en U hen liefheeft zoals U Mij liefheeft Joh. 17:23].
  2. Gods voorkennis van het offer van Christus [tevoren gekend zijnde, ja vóór de neerwerping van de wereld, maar openbaar gemaakt wordend in het laatste van de tijden, vanwege jullie 1 Petr. 1:20]
  3. Gods keuze van de ecclesia, in Christus [zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de neerwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen zijn voor Zijn aangezicht, in liefde Efe. 1:4]

Deze drie kenmerken worden in de gevangenisbrieven van Paulus uiteen gezet.

Kolossenzen houdt zich bezig met de liefde van God voor Zijn Zoon, hier speciaal genoemd "de Zoon van Zijn Liefde," door te benadrukken dat alles voor Hem is en dat Hij in alles de eerste moet worden. Hierin hebben we het motief achter Gods doelstelling, namelijk de verheerlijking van Zijn Zoon, die zijn hoogtepunt vindt in de verzoening van allen in Zichzelf, door Hem.

Filippenzen benadrukt de immensiteit van het offer van Christus, door te tonen hoe Hij eerst Zichzelf ontledigde van al Zijn oorspronkelijke heerlijkheid, door de vorm van de mensheid aan te nemen, en dan Zichzelf nederig maakte om gehoorzaam te worden aan de dood, ja, de dood van het kruis, om wille waarvan God Hem bovenmate verhoogt. Het kruis is het middel waardoor de verzoening bewerkt wordt.

Efeziërs verbindt de ecclesia met Christus, als Zijn complement. De ecclesia is daarmee het medium waardoor de verzoening gecompleteerd zal worden.

Naar deel 9




© Grace and Truth Magazine