De plaats van de mensheid in Gods doelstelling - deel 9.
Een unieke schatkist - deel 2

door John H. Essex

God wil alle soevereiniteit vestigen in Zijn eigen Zoon. De neerwerping en de huidige onderschikking helpen de noodzaak te vergroten voor het toekomstige beheer van het complement van de eras, wanneer allen samengebracht worden in Christus. Maar om dit te kunnen laten gebeuren moet Christus Zelf eerst verhoogd worden naar een positie die hoog boven alle andere is, en we vinden dat dit is wat er eigenlijk gebeurt.

Hoofd over allen

Christus had Zichzelf ontledigd van al Zijn eerdere heerlijkheid om zo af te kunnen dalen naar de diepten van het kruis; nu, zoals we lezen in vers 21 van Efeziérs één, wordt Hij opgewekt van tussen de doden door de macht van Gods kracht en is Hij gezeten aan Gods rechterhand "boven alle overheid en autoriteit en macht en heerschappij en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze aion, maar ook in de op het punt staande" (Efe. 1:21. En nu vinden we een andere heerlijke schat in onze kist, namelijk dat het is als  "Hoofd over allen" (Efe. 1:22) dat God Hem geeft "aan de ekklesia, die Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die het al in allen vervult" (Efe. 1:22,23).

Ja, inderdaad, Christus is al gevestigd als "Hoofd over allen;" in alle drie gevangenisbrieven wordt dit duidelijk gesteld. Filippenzen bevestigt Efeziérs alleen maar wanneer het zegt: "Daarom ook verhoogt God Hem uitermate en begunstigt aan Hem de naam boven alle naam, opdat in de naam van Jezus alle knie zou buigen, van ophemelsen en van op-aardsen en van onderaardsen, en alle tong zou toejuichen dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader" (Filip. 2:9-11). Kolossenzen voegt er een bevestiging aan toe wanneer het stelt, in relatie tot alle machten in de hemel en op aarde, zichtbaar of onzichtbaar, dat het allemaal "in Hem wordt geschapen het al, dat in de hemelen en dat op de aarde, de zichtbare dingen en de onzichtbare dingen, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij autoriteiten, het al is door Hem en tot Hem geschapen, en Hij is vóór alles en het al staat samen in Hem. En Hij is het hoofd van het lichaam, van de ekklesia. Hij is het begin, Eerstgeborene vanuit de doden, opdat Hij in álles eerste zal worden, opdat heel de volheid er een behagen in heeft in Hem te wonen" (Kol. 1:16-19).

Christus en Zijn ecclesia

Maar als Christus nu verhoogd is, dan moet daaruit volgen dat de ecclesia, die Zijn lichaam is, deelt in Zijn verhoging, want ons lot is geworpen in Hem [in Hem, in Wie ook wij door het lot te werpen werden toebedeeld, tevoren bestemd wordend overeenkomstig het voornemen van Die het al inwerkt overeenkomstig de raad van Zijn wil Efe. 1:11]. Kolossenzen stelt het iets anders: "het leven van jullie is verborgen, samen met Christus, in God" (Kol. 3:3). En dan voegt Paulus toe: "Wanneer ook maar Christus, ons leven, openbaar gemaakt zal worden, dán zullen ook jullie, samen met Hem, openbaar gemaakt worden, in heerlijkheid" (Kol. 3:4). Is het niet heerlijk? Christus kan niet verschijnen, kan niet gemanifesteerd worden, tenzij en totdat de ecclesia met Hem is om samen met Hem in heerlijkheid gemanifesteerd te worden. Dat is waarom de hele schepping tot op heden samen kreunt en zwoegt [Want wij hebben waargenomen dat de hele schepping, tot nu toe, samen zucht en samen barensweeën heeft. Rom. 8:22]. Ze wacht op de manifestatie van de zonen van God. De ecclesia en Christus kunnen niet zonder elkaar functioneren; zij moeten samen verschijnen en samen gezien worden en samen functioneren. Dat is waarom we altijd "samen met de Heer" zullen zijn. En dat is waarom, in het tweede hoofdstuk van Efeziërs, de ecclesia afgebeeld wordt als gezeten zijnde: "Hij doet samen zitten te midden van de ophemelsen in Christus Jezus, opdat Hij, in de opkomende aionen, de overtreffende rijkdom van Zijn genade zou betonen, in vriendelijkheid naar ons in Christus Jezus" (Efe, 2:6,7). Nog een andere schat in onze schatkist!

De ecclesia is het complement (het deel dat iets anders compleet maakt) van Christus, net zoals de vrouw het complement van de man is. Er is hier een analogie. Toen in een complement voor de mens (Adam) voorzien moest worden, was die niet te vinden onder heel de dierenschepping die voor hem langs geparadeerd was [En JAHWEH Elohim zegt: "Het is niet goed voor de mens dat hij alleen is. Ik maak voor hem een helper, als voor hém."
19 En JAHWEH Elohim vormt vanaf de grond elk dier van het veld en al wat vliegt in de hemelen en Hij brengt ze tot de mens om te zien hoe hij ze noemt. En hoe de mens alle levende ziel noemt, dat is zijn naam.
20 En de mens noemt namen tot elk beest en tot wat vliegt in de hemelen en tot elk dier van het veld. Maar voor Adam vond hij geen helper als voor hém
Gen. 2:18-20
]. Nee, het complement moest van binnenuit komen. Tot aan de tijd dat een diepe slaap over Adam kwam, was zijn complement latent in hemzelf aanwezig geweest, maar bij het ontwaken uit zijn slaap en het zien van de vrouw, was Adam zich onmiddellijk bewust van wat had plaatsgevonden, want hij zei: "Deze is ditmaal bot vanaf mijn botten en vlees vanaf mijn vlees. Deze noemt hij vrouw, omdat deze vanaf de man werd genomen" (Gen. 2:23).

De Schrift gaat dan in Genesis verder met het geven van de definitie van huwelijk, en dit wordt door Paulus in Efeze 5:31 geciteerd als een illustratie van de relatie tussen Christus en Zijn ecclesia. Laten we duidelijk maken dat de ecclesia niet de bruid van Christus is, want Adam had nooit een bruid. Een bruid wordt altijd gezocht van buiten; Adam ontving zijn vrouw van binnenuit - ze was zijn eigen vlees. Op gelijke wijze zoekt Christus niet Zijn ecclesia, die Zijn lichaam is, van buiten, want de Schrift in Efeze 1:4 maakt het duidelijk dat ze in Hem was gekozen vóór de neerwerping van de wereld. Totdat Gods Zoon in de diepe slaap van de dood viel lag de ecclesia slapend in Hem, ongezien en ongehoord doorheen de tijd die door de Hebreeuwse Schrift bestreken wordt. Maar van het moment dat Christus opgewekt wordt uit de doden, wordt de ecclesia (in Gods ogen) een afzonderlijke eenheid, en zal op het gepaste moment aan Christus worden voorgesteld als een ecclesia, "geen vlek of rimpel of iets van zulke dingen hebbend, maar opdat zij heilig en smetteloos zal zijn" (Efe. 5:27).

Geen illustratie moet te ver doorgevoerd worden - nooit voorbij wat ze bedoeld is te illustreren. In de aard van dingen moet de vrouw aan de man gepresenteerd worden als een compleet wezen, en de ecclesia zal aan Christus gepresenteerd worden als een complete ecclesia. Maar er is in de illustratie geen plaats voor het geleidelijk proces waarmee de ecclesia wordt geroepen, één voor één, uit vele generaties van de mensheid, verspreidt over bijna 2000 jaren, noch voor het feit dat Christus de ecclesia aan Zichzelf presenteert.

Maar de illustratie ondersteunt niet de waarheid dat, zodra een complement is gevormd, de ene vanuit wie het complement is genomen, alleen z'n functie in de doelstelling van God kan vervullen door het complement. Het eerste wordt het middel waardoor Gods werkingen uitgevoerd worden; het laatste het medium waardoor zij uitgevoerd worden. De mens kan de opdracht van Genesis 1:28 ("Wees vruchtbaar en vermeerder en vul de aarde en bedwing haar") alleen gehoorzamen door de vrouw die zijn complement is. Op gelijke wijze heeft God Zijn doelstelling zo ontworpen dat Christus Zijn taak van het onderschikken en verzoenen van allen aan God alleen kan vervullen door de ecclesia die Zijn lichaam is, het complement waardoor alles in allen compleet gemaakt wordt [die Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die het al in allen vervult Efe. 1:23].

Dit is waarom Christus op dit moment geacht wordt te zitten aan Gods rechterhand; dit is waarom Zijn huidige werkzaamheden schriftuurlijk gedefinieerd worden als zijnde ten behoeve van Zijn ecclesia [Wie is die veroordeelt? Christus Jezus, de Stervende, veeleer De gewekt wordende, Die ook is in de rechterhand van God, Die ook ten behoeve van ons pleit? Rom. 8:34; 25 De mannen, hebm de vrouwen lief, zoals Christus de ekklesia liefheeft en Zichzelf overlevert ten behoeve van haar,
26 opdat Hij haar zou heiligen, reinigend in het bad van het water in de uitspraak,
27 opdat Hij Zelf de ekklesia glorieus voor Zichzelf zou presenteren, geen vlek of rimpel of iets van zulke dingen hebbend, maar opdat zij heilig en smetteloos zal zijn
Efe. 5:25-27
]. Dit is waarom Zijn toekomstige komst (en we vertrouwen er op dat die aanstaande is) voor Zijn ecclesia van zo'n groot belang is: het is de gebeurtenis die een verse stoot zal geven aan Gods doelstelling, leidend naar de bevrijding van de schepping van de slavernij van het verderf [dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij van de vergankelijkheid, tot in de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Rom. 8:21], en naar alle gebeurtenissen van 1 Korinthe 15:25-28.

Waarom we kinderen van verontwaardiging waren

Het is op dit punt van onze overdenkingen dat er een kolossaal verschil schijnt te zijn tussen Christus en Zijn ecclesia. Christus is volkomen zonder zonde, de ecclesia is samengesteld uit zondaren. Hoewel, is ze samengesteld uit zondaren? Nee, in tegendeel, ze is samengesteld uit rechtvaardigen. In het Efezische concept van het complement van een zondeloze Christus, kan de ecclesia niet iets zijn dat besmet is met zonde; ze moet heilig en smetteloos zijn. Tegen de tijd dat we bij haar positie komen zoals die verschijnt in de Efezebrief, zijn de leden er van door alle fases van de Romeinenbrief gegaan. We zijn gerechtvaardigd, we rechtvaardig gemaakt in Gods ogen; nu is er voor ons niets tot veroordeling in Christus Jezus. Maar eens waren we zondaren; eens wandelden we in overeenstemming met de aion van deze wereld; eens waren we van nature kinderen van verontwaardiging, net als de rest; maar nu koesteren wij ons in de uitgebreide liefde van God, Die ons samen levendmaakt in Christus. Maar als we werden gekozen in Christus vóór de neerwerping van de wereld en daarom op geen enkele manier het nageslacht van rebellie zijn, waarom worden we dan opgeroepen door de ervaringen en beproevingen van zondaren heen te gaan?

Er is meer dan één antwoord op deze vraag, maar in de context van de Efezebrief die we overdenken, is het antwoord dat God hen nodig had die gered waren geworden in genade om in staat te zijn Zijn genade uit te stallen te midden van de rebelerende hemelse inwoners van Zijn universum. Hij stalt Zijn genade voor hen uit door de manier waarop Hij met ons handelt. In onze eerdere staat waren een behoorlijk slecht stelletje, net als de rest van de mensheid, en de hemelingen, neerkijkend op de mensheid als geheel, met al haar verdorvenheid en geweld, moeten wel ontzet zijn over alles wat ze zien. Maar dan zien zij de ecclesia - de uitgeroepenen, want dat is wat het woord ecclesia betekent; zij zien dat ze rechtvaardig zijn verklaard en dat ze de gunsten van God genieten, en zij zullen gaan zien dat de genade die de liefhebbende vriendelijkheid van God heeft uitgestort over ons, ook voor hen is. En wat gesteld is het huidige lot van de ecclesia te zijn in de verzen 8 Want in de genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet vanuit jullie zelf; het is het naderingsgeschenk van God,
9 niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen.
10 Want wij zijn van Hem, een maaksel dat geschapen wordt in Christus Jezus voor goede werken die God van tevoren gereed maakt, opdat wij in hen zouden wandelen.
8-10 van Efeze 2
, zal ook hun lot zijn wanneer zij op gelijke wijze ontvangers van de genade van God worden.

De rijkdommen van Gods genade en heerlijkheid

Deze verzen (8-10) geven het uiterste in redding, wanneer alle schepselinspanning terzijde is geworpen en alles bevonden uit God te zijn. "Want in de genade zijn jullie geredden, door geloof, en dit niet vanuit jullie zelf; het is het naderingsgeschenk van God, niet vanuit werken, opdat niemand zich zou beroemen. Want wij zijn van Hem, een maaksel dat geschapen wordt in Christus Jezus voor goede werken die God van tevoren gereed maakt, opdat wij in hen zouden wandelen" (Efe. 2:8-10).

Ja, de allesoverstijgende rijkdommen van Gods genade dienen uitgestald te worden te midden van de hemelingen; maar zoals we al eerder zagen, de invloed van Gods werkzaamheden door de ecclesia houdt niet op met de mindere lichten onder hen. Nee, verre van. Want in het derde hoofdstuk vinden we dat de veelkleurige wijsheid van God bekend gemaakt moet worden aan de soevereiniteiten en autoriteiten onder de hemelingen, door de ecclesia. En dit is, zoals we weer eerder opmerkten, in overeenstemming met de doelstelling van de aionen. Dit is waar Gods doelstelling over gaat - het universum-wijd uitstallen van Zijn genade en de uiteindelijk totale verzoening van allen met Hemzelf. Dit is waar de ecclesia voor werd geschapen. Dit is de roeping waarmee we geroepen werden. Het is niets minder dan het complement van Christus zijn om Gods doelstelling tot zijn grootse en heerlijke uiterste te brengen bij de voleinding van de aionen.

Naar deel 10




© Grace and Truth Magazine