Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 65
door D.H.Hough


Één lichaam in Christus

Romeinen 12:4-8

"4 Want, gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben,
5 zo zijn wij, hoewel velen, een lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander.
6 Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is:
7 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen;
8 wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid. "
Een vitaal deel van onze logische eredienst is de waardering van en het handen en voeten geven aan onze plaats binnen het lichaam van gelovigen. Paulus heeft dit in het bijzonder in beeld wanneer hij in Romeinen 12:2,3 spreekt over het vernieuwde denken en de gezonde gezindheid. Onze relatie met onze broeders in Christus moet gekenmerkt worden door barmhartigheid en betrokkenheid, door een naleven van de gezindheid van Christus(Filip. 2:5). We moeten genadevol met elkaar omgaan, zoals Hij genadevol met ons omgaat(Efe. 4:32).

4, 5.

"Want, gelijk wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werkzaamheden hebben,
5 zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander."

(Rom. 12:4,5)
A.E. Knoch gaf als volgt commentaar op deze passage:
"Ons gedrag ten opzichte van elkaar is gebaseerd op de schitterende figuur van het menselijk lichaam. We hebben allemaal verschillende functies, niet slechts ontworpen voor ons eigen gebruik, maar voor de opbouw van allen. Dit is de sleutel voor gedrag onder mede-gelovigen. Zoals het lichaam een levende eenheid is, zo zijn de heiligen één in Christus."(*)
(Concordant Commentary, p.242).

Later weidde broeder Knoch over deze gedachten uit in een artikel met de titel "Onze relatie met Christus," daarin schrijvend:

"Het gedrag dat deze gezegenden zou moeten vergezellen wordt aan ons voorgesteld in een opmerkelijke spraakfiguur. Wij, die velen zijn, zijn één lichaam in Christus(Rom. 12:5).
Spraakfiguren zijn spreekwoordelijk moeilijk. Weinig elementen van de opvoeding van de heiligen zijn zo verwaarloosd geworden als deze tak van de wetenschap van de letteren. Er worden in de Schrift meer dan tweehonderd verschillende spraakfiguren gebruikt, toch zijn er maar weinigen die er meer dan een twintigtal kunnen aanwijzen. Zelfs de discipelen van onze Heer begrepen Zijn figuurlijk verwijzen naar de valsheid van de spraakfiguur over het zuurdeeg niet...

De figuur van het lichaam moet niet letterlijk genomen worden. Het is niet samengesteld uit beenderen, kraakbeen en spieren, maar uit bepaalde heiligen die een nauwere band met Christus hebben dan Israël ooit had. Israël was met Yahweh getrouwd, maar was van Hem gescheiden en is nu lo ammi(niet Mijn volk). Onze eenheid met Hem is veel levendiger en intiemer. Zoals geïllustreerd in deze figuur kunnen we niet ons vlees haten, noch kunnen we het van ons werpen. Zo is het ook met onze relatie met Christus. Hij houdt van ons zoals Hij van Zichzelf houdt(Efe. 5:25-31). Laten we ons herinneren dat onze Heer een letterlijk fysiek lichaam had, zowel als de huidige geestelijke tegenhanger en haal deze twee nooit door elkaar."(*)
(Unsearchable Riches, vol.21, pages 419,421.)

Deze nauwe band die gelovigen hebben met Christus, in Efeze 5 uitgedrukt in de figuur van het lichaam, is ook waar voor de band die de gelovige heeft met andere gelovigen, zoals hier uitgedrukt door dezelfde figuur in Romeinen 12. Deze laatste waarheid wordt in groot detail voorgesteld in 1Kor. 12, waar Paulus ons er aan herinnert dat het fysieke lichaam niet zou kunnen functioneren als ieder lid hetzelfde zou doen(1Kor. 12:14-26). Nu, in Romeinen 12:5, lezen we dat niet alle leden dezelfde taak hebben. Jaloers zijn op een andere gelovige of een hebzuchtige houding tegen zijn of haar dienstbetoon, is zeer schadelijk voor ons eigen dienstbetoon. Het vernieuwde denken is bezig met het bekend maken van de werkelijkheid van het evangelie aan anderen, van haar liefde en genade en kracht om om te gaan met menselijke zwakheden. De gezonde gezindheid is er een die het goede zoekt voor anderen en de heerlijkheid van God. Ze is niet bezig met zelfbehaging of zelfverhoging.

Paulus' brief aan de Filippenzen is zeer behulpzaam bij het ons leiden langs deze lijnen.

" En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid,....Dan zult gij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus....Alleen, gedraagt u waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vaststaat in een geest, een van ziel medestrijdende voor het geloof aan het evangelie,...maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, een in liefdebetoon, een van ziel, een in streven,...doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang"
(Filip. 1:9,19,27; 2:2-4)
Feitelijk kan de hele brief aan de Filippenzen gezien worden als een letterlijke interpretatie van deze verwijzingen in Romeinen en 1Korinthe over het lichaam van Christus.

Wij herinneren aan de leer van Romeinen 12:3, dat God een ieder van ons een mate van geloof schenkt. Geloof is de vonk die ons dienstbetoon doet ontstaan. Wij geloven dat het bloed van Jezus Christus een solide basis is voor verzoening(Rom. 5:9). Dit gelovend komen we onder indruk van en worden we versterkt door Gods liefde en genade, zoals getoond in het geschenk van Zijn Zoon. Het gevolg is dat we beginnen te denken zoals Christus denkt(1Kor. 2;16), in termen van vertrouwen in God en zorgzaamheid voor anderen. Wat we geloven heeft invloed op ons denken, en hoe we denken heeft invloed op ons gedrag.

Maar iemands taak in het lichaam, of met andere woorden, iemands dienstbetoon, zal niet voor ieder individu gelijk zijn. We zullen niet allen het Woord verkondigen of uitdelen bij de noden van de arme, of het slechten van geschillen of onrust onder de broeders. Maar door onze manier van leven en in de mate van tijd en kracht die ons geschonken is, zal een ieder van ons de ander zo helpen als het geloof in onze levens werkzaam is(Filemon 6).

6, 7 en 8.

"6 Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is:
7 profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst, in het onderwijzen;
8 wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid."

Het is duidelijk dat er hier parallellen zijn met 1Korinthe 11-14 en met wat Paulus daar schrijft over het samenzijn van de broeders in een bijeenkomst(1Kor. 11:33; 14:26). Toch zou het voor ons niet goed zijn de toepassing van deze woorden te beperken tot de bijeenkomst van gelovigen en tot de bijzondere genadegaven in die tijd, toen Paulus nog niet klaar was met het uitdelen van het Woord van God dat aan hem was toevertrouwd(Kol. 1:25). Wat hier gezegd wordt is van werkelijke waarde voor ons in de huidige tijd, en van echt belang voor ons, of we nu gelovigen bijeen laten komen of ergens in een andere omgeving zijn.

Wij hebben niet de genade van profeteren in dezelfde zin als de Korinthiërs of zelfs de Romeinen het hadden toen Paulus zijn brieven aan hen schreef, maar sommigen onder ons leggen het Woord van God uit dat werd geschreven en vertaald in wat wij nu de Bijbel noemen. Daar zij het Woord geloven, zijn zij begenadigd met het vermogen het met anderen te delen, of dat nu in een samenkomst is of in alledaagse situaties.

In ieder geval is dit punt van belang: dat de uitoefening van profetie uitgevoerd moet worden "naar gelang van ons geloof." Op het moment dat Paulus deze woorden schreef, maakte hij zich zorgen over dat wat gesproken werd ook in harmonie moest zijn met het geloof dat hij gebracht. Dat wil zeggen: echte profetie moet in overstemming zijn met het evangelie. Zelfs vandaag doen we, als we spreken over een Schriftuurlijk onderwerp, er goed aan dit te verbinden met de dood, opstanding en verhoging van Christus. In ieder aspect van het delen van het Woord van God zullen we vinden dat "het geloof" over onze Heer Jezus Christus de centrale en essentiële plaats inneemt.

Het dienstbetoon van sommigen is "dienst." Dat wil zeggen: zij delen datgene uit aan anderen waarin die tekort komen. Nogmaals: dit kan het Woord van God zijn, omdat Paulus het evangelie uitdeelde(Kol. 3:7), of het kan zijn door het uitdelen van goederen of diensten aan anderen die iets nodig hebben, zoals Paulus iets meenam naar Jeruzalem(Rom. 15:31). Maar in ieder geval zal de geest van barmhartigheid en liefde die het evangelie doortrekt ook het uitdelen doortrekken.

Geen van deze functies van de individuele leden van het lichaam van Christus kan gescheiden worden van het geloof. Onderwijzen of uitnodigen of delen zijn van weinig waarde, als zij slechts proberen anderen te informeren, ze op het rechte pad te brengen of te voorzien in hun noden. Deze activiteiten kunnen heel gemakkelijk gemotiveerd zijn door zelfzuchtige overwegingen: de verhoging van de leraar, de eer van de uitdeler of het verlangen van de ene persoon om een ander te domineren. Indien gemotiveerd door het evangelie zal de onderwijzer, voor de blijdschap en vrede van de student, willen dat zijn student meer leert over de genade van God. De uitnodiger zal verlangen naar een grotere waardering in zijn metgezel voor de kracht van het evangelie. De uitdeler zal willen om in zijn daden de liefde van God te tonen, zodat de ontvanger zich met hem kan verheugen in Gods heerlijkheid.

De bijzondere taken die door de voorganger worden verricht zijn zeer zeker verbonden met de gelegenheden wanneer de gelovigen samenkomen. Staande voor de vergadering heeft de voorganger de gelegenheid om te zien of alles "betamelijk en in goede orde" gebeurt(1Kor. 14:40), in overeenstemming met de geest van het evangelie. Maar in het meest ideale geval echter zal het dienstbetoon van de voorganger zich ook buiten de vergadering uitstrekken en een liefdevolle leiding inhouden van weifelende broeders in hun dagelijkse situaties. Het woord "voorgaan" wordt soms vertaald met "tucht uitoefenen"(1Tim. 3:4), wat doet veronderstellen dat er voor deze taak een grote hoeveelheid wijsheid en genade nodig is. Geen wonder dat Paulus vindt dat voor deze taak ijver een speciale vereiste is.

Niet iedereen heeft het dienstbetoon van genadig zijn in onze omgang met elkaar, tenminste niet zodanig dat dit ons meest opvallende kenmerk wordt. Maar wanneer we proberen om genadevol te handelen zal dit God geen genoegen doen, tenzij het gedaan wordt zonder wrok en trots. Paulus zegt dat de genadevolle zijn gave met blijdschap en vrolijkheid moet uitoefenen. Het is Gods genade aan ons die ons(Efe. 2:4) die ons traint om genadevol te zijn en de vreugde die Hij heeft in het uitwerken van Zijn genadevolle doelstelling in Christus(Efe. 1:9) is wat ons leidt om met plezier mild te zijn naar anderen.

Wij zijn één lichaam in Christus. Laten we ons deel in de ecclesia op ons nemen, ten goede van elkaar en van de eer van onze God en Vader, naar het geloof dat ons is toebedeeld.

" en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk"
(Efe. 5:2)



Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 77, pagina 139
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.hetbestenieuws.nl