Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 37
door G.L. Rogers


God doet alles samenwerken ten goede
Romeinen 8:28-30
28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.
29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen;
30 en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.

Lijdende heiligen leven en bewegen in de harten van een goddelijke samenzwering van liefde en wijsheid, die nimmer falend het beste voor hen bereikt. Hun dagelijkse leven, in plaats van bepaald te worden door toeval en ongecontroleerde omstandigheden, is vastgelegd in Gods doelstelling. De geschiedenis van iedere heilige wordt voorgesteld als voortkomend uit de tijd vóór de aionen, en als een essentiële factor in de vervulling van de doelstelling van de aionen. God werkt voor ons en buiten ons, een werk waarin wij mogelijk geen deel hebben. Hij bestuurt krachten die wij niet bij machte zijn te richten of te controleren. Wij worden weggehaald van de innerlijke krachten van vlees en geest, met het daaruit volgende conflict, dat in ons werkt en ons oproept tot een voortdurende overpeinzing van Gods werkzaamheden. De heilige en alles wat hem rechtstreeks of indirect aangaat, worden gevormd door handen van almachtige Liefde en Wijsheid, in een universum dat in die handen zo kneedbaar is als stopverf. Leven is is niet alleen een geloofsgevecht, het is de progressieve vervulling van een bestemming. De wetenschap dat een heilige leeft in een goddelijk plan, brengt waardigheid en kracht in nederige en onbeduidende levens.

Twee thema's zijn tot op heden apart in deze brief voorgesteld. Zij zijn het evangelie dat eerder werd beloofd en het geheim van het evangelie. Het laatste staat al sinds 5:12 voortdurend voor ogen. In het resterende deel van dit hoofdstuk worden de twee aparte thema's samengevoegd. De voor ons liggen de verzen markeren de overgang naar het algemene onderwerp van het evangelie. Adam en Christus en de vernietigende en reddende krachten van vlees en geest die respectievelijk voortvloeien deze twee hoofden, zijn niet langer de bijzondere te behandelen onderwerpen. Er is een terugkeer naar het hoofdonderwerp van het eerdere deel van de brief, waarin rechtvaardiging werd uiteengezet. Toch gaat het thema van lijden en heerlijkheid, dat zoveel van de aandacht van de apostel opeiste, voort tot aan het eind van het hoofdstuk. Van de heiligen wordt verondersteld dat ze zich ervan bewust zijn dat voor hen die God liefhebben Hij alles ter hunner goede doet medewerken. Zij die God liefhebben worden verder geïdentificeerd als hen die de geroepenen van God zijn, en die roeping is volgens een doelstelling en is een bevestiging van het hoofdbetoog dat Hij alle dingen doet medewerken ten goede van hen die hier worden omschreven, 28. Ondersteuning voor dit betoog wordt in de twee volgende verzen gegeven. Voordat God de heiligen riep, ondernam Hij twee andere stappen in de richting van Zijn uiteindelijk doel voor hen. Hij voorkende hen als degenen die Hij op voorhand zou bestemmen om één gemaakt te worden aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij de Eerstgeborene zou mogen zijn onder vele broeders, 29. Na over de tussenliggende stappen tussen de voorbestemming en de heerlijkheid heen gestapt te zijn, gaat Paulus nu terug om te laten zien dat zulk een voorbestemming andere noodzakelijke stappen inhoudt. Het zijn: de roep, waarmee God de toepassing van Zijn redding op bepaalde individuen zeker stelt, en de rechtvaardiging die komt op allen die geroepen zijn en geloven. Deze fasen in de goddelijke activiteit leiden naar de voorbestemde heerlijkheid, 30. Deze activiteit, bij gebrek aan een goed Schriftuurlijk woord, wordt de voorzienigheid van God genoemd, die in de Standard Dictionairy alsdus wordt omschreven:

  1. Voorzienigheid is de zorg, controle en sturing, uitgeoefend door het Almachtig Wezen over een universum in al haar delen en inhoud. In de breedste zin des woords omvat het
    1. voorbestemming en
    2. probate regering, inclusief instandhouding en voortdurende heerschappij."

28.

Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.

Nu, zelfs als we lijden verduren dat ons doet zuchten, zijn we ons bewust dat God in ons aan het werk is. We weten niet wat we bidden zullen, maar we weten, met een zekerheid die gebaseerd is op onze kennis van de genademethode, wat God aan het doen is. Ons lezen van geïnspireerde geschiedenis, de feiten van Gods suprematie en heerschappij, en in mindere mate onze waarneming en ervaring, maken ons bewust van de weldadige werken die God ten behoeve van ons doet. Het betoog is beperkt tot voor hen die God liefhebben. Deze woorden, die in het Grieks de nadruk aangeven, beperken hun toepassing tot hen die al zonen Gods en heiligen genoemd worden. De mensheid is verdeeld in klassen die God liefhebben en klassen die dat (nog) niet doen. De meerderheid van de mensen heeft God niet lief, omdat ze Hem niet kennen en vertrouwen. Terwijl sommigen onverschillig tegenover Hem staan, zijn er anderen die Hem uitgesproken vijandelijk zijn. Het is een aandoenlijk commentaar op de koppigheid van de harten van mensen, dat niets wat God heeft gedaan voor Zijn afhankelijke schepselen in staat lijkt te zijn om hun vertrouwen te winnen. Alleen gelovigen, in wier harten Zijn liefde is uitgestort, houden werkelijk van Hem. Wij hebben lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad! Precies zoals de zon door haar eigen licht wordt gezien, zo houdt men van God met de liefde die Hij in ons gelegd heeft en aan ons aanbeveelt. Gelovigen hebben veel gemeen met ongelovigen, waarvan er zijn die zeer aanbevelenswaardige kwaliteiten hebben. Toch doet het ons pijn te zien dat er in hen slechts blind ongeloof te vinden is en een afwezigheid van liefde voor God. Aan de andere kant vinden we in de heiligen, ondanks alle verschillen die ze scheidt, dat ze allen een liefde voor God hebben die ze als de Zijne kenmerkt.

Dit is de enige keer dat in de Romeinenbrief over de liefde van de heiligen voor God wordt gesproken. Maar er wordt veel meer gezegd over het geloof, en daar waar geloof is daar is liefde en ook hoop. Onze liefde kan slechts ons geloof volgen. Des te groter ons geloof, des te vuriger zal onze liefde zijn, want geloof doet ons bezig zijn met de grote Liefhebber, en liefde wekt liefde op. Zou iemand vragen: "Hoe kan ik weten dat ik geroepen ben?", dan kan hij als antwoord een wedervraag krijgen: "Heb je God lief?" Liefde voor God in onze harten getuigt van het feit dat we geroepen zijn.

Onze liefde voor God is het teken waardoor we mogen weten dat wat in deze passage wordt gezegd waar is van ons zelf. Wij weten dat we God liefhebben, zelfs als we er over klagen dat onze liefde koud en zwak is. Paulus begint met wat bekend is en zijn daarop volgende beweringen hebben alleen betrekking op hen die God liefhebben. Indien we aan onze liefde twijfelen, dan mogen we verzekerd zijn door ons bezig zijn met God en Zijn Woord, er aan denkend dat gelovigen eerder met hun eigen tevredenheid bezig zijn dan met God(2Tim. 3:4). Liefde voor God is een huidig positief gevolg dat terug gevoerd kan worden naar haar oorzaak in de goddelijke roep, de goddelijke voorbestemming en de goddelijke voorkennis. Het in onze harten ontdekken van de liefde voor God geeft ons de vaste verzekering dat we leven in het hart van een voorbestemd plan, dat zal uitlopen in de bereikte heerlijkheid van de zonen van God. Alle ware gelovigen houden van God(1Kor. 2:9; Efe. 6:24 Jac. 1:12; 2:5).

Dat God alle dingen doet medewerken ten goede. God wordt gevonden in manuscripten A en B. Zonder dit woord zou Paulus alle krachten personifiëren als medewerkend ten goede voor de heiligen. De Persoon Die alle krachten bestuurt is God. Alle omvat alles dat op enige manier de heiligen betreft, of dat nu goed of kwaad is. Een mooie zegswijze hiervoor is wel: alle betekent negenhonderd en negen-en-negentig op duizend, plus één. Alle voorzieningen, vanuit de natuur of genade, alle goedgunstige en ongoedgunstige krachten en omstandigheden, onze overerving, omgeving, opleiding, gezondheid of ziekte, rijkdom of armoede, ras en klasse, alles wat op enige wijze bijdraagt aan ons al of niet welzijn, is inbegrepen in het alle. Augustinus bracht daar ook onze zonden bij in. En zeker, als onze fouten en zonden werden toegestaan het werken van God tegen te gaan, als ze al niet waren inbegrepen in Zijn overzicht, dan zouden we een weinig troost uit deze woorden kunnen halen. We weten dat in het leven van Mozes een morele fout er de oorzaak van was dat hij in de afgelegen valleien van Midian werd opgeleid. Iedere profeet wordt in eenzaamheid opgeleid en door het worstelen van zijn ziel. De fout van het met geweld wreken van zijn broeders was voor God de kans hem van het hof van de Farao te promoveren naar de school van tegenspoed en eenzaamheid, totdat hij zijn onbezonnenheid en zelfvertrouwen had verloren en tot een nieuw geloof in God was gekomen. Herstelde God niet op dezelfde wijze de zonde van Saulus van Tarsus die hem uitgesloten had van het volk(Hand. 3:23; 7:58; 8:1)? De grootste van alle zondaren werd overweldigd door de allesoverstijgende rijkdom van Gods genade, op een wijze die het evangelie van de Besnijdenis niet kan geven. Hoewel zij die zondigen moeten lijden en anderen bij hun lijden betrekken, inclusief Christus, maakt God toch van de zonde en de strijd van het kruis gebruik om de onthulling te tonen van Zijn verlossende genade.

God doet alles medewerken, zowel het goede als het kwade. Deze verklaring schijnt licht op onze tegengestelde ervaringen. Het is onmogelijk te geloven dan ieder klein ding dat ons overkomt goed is. Vele dingen zijn op zich onverdunde kwaden. Maar vele dingen die kwaad zijn, zijn, op zich genomen, goed, wanneer men ze samenvlecht met iets anders. De kruisiging van Christus, gezien als een daad van een mens, was de meest afschuwelijke misdaad die ooit werd begaan. Maar wanneer de daad van de mens en de daad van God samengebracht worden, dan is het woord van het kruis het gevolg. Door het bloed van het kruis zal het universum met God verzoend worden. Het is een van de meest afschuwelijke levenservaringen verteld te worden dat sommige dingen bijdragen aan ons welzijn, tenzij we de hand van God kunnen zien Die een gevolg plaatst dat het goede er naast zet, het kwade compenserend. Geen enkele gebeurtenis kan Gods voortgang interpreteren en alleen geloof kent de waarheid van onze tekst.

God laat tegengestelde krachten in het fysieke universum samenwerken. Één kracht trekt de Aarde naar de zon, naar haar hitte en gassen, en zo naar haar vernietiging. Een andere kracht trekt de Aarde weg van de zon, weg van haar licht en warmte en zo naar haar vernietiging. Indien ieder van deze krachten op zich zou werken, dan zou vernietiging het gevolg zijn. Maar aantrekkende en centrifugale krachten houden de Aarde in haar baan en werken zo samen ten goede. Zelfs hier en nu doet God alles samenwerken, te midden van omstandigheden die zo dreigend zijn. De heerlijkheid lijkt soms zo ver weg, omdat wij onmiddellijke bijstand willen. God verzekert ons dat Hij, altijd en in alle dingen, voortdurend ten goede van ons bezig is. Hij verwacht nooit dat wij voor onszelf plannen gaan maken. Onze plannen falen altijd; Zijn plan faalt nooit!

Wat is het goede dat God voor ons bereikt? Veel hangt af van wat wij onder goed verstaan. God geeft ons niet wat wereldsen onder goed verstaan. Mensen willen "voorspoed", weelde en macht en de middelen voor zelf-behaging, waarmee de lusten van het vlees, de lusten van het oog en de pocherij van het leven bevredigd worden. Zij waarderen niet het goede dat God geeft. Het omvat iedere fase van redding, alle ervaringen van berisping, correctie, terechtwijzing, wolken met hun zilveren randje, verlossing, overwinningen, weldaden, alles wat God genoegen doet om ons kwistig te geven naar onze noden en om ons te troosten tijdens onze reis naar het doel van eenvormigheid aan Christus. God werkt door de plannetjes en daden van de vijanden van het goede. Over alles dat kwaad is en ons beschadigt kunnen we zeggen "God heeft het ten goede gedacht"(Gen. 50:20).

Zij die God liefhebben worden verder voorgesteld als: hen die geroepen zijn. Alleen de geroepenen houden van God en allen die Hem liefhebben zijn geroepenen. Zij die van Hem houden hebben in het feit dát ze van Hem houden het getuigenis dat ze geroepen zijn naar Zijn voornemen. De roep is effectief geweest: er is geloof gewekt en de geest van Christus is gegeven. De gelovigen te Rome werden begroet met "geroepenen van Jezus Christus" en "geroepen heiligen."
Een andere reden waarom God voor heiligen werkt is dat ze geroepen zijn. Ja, de roeping zelf is een deel van Zijn werk. Omdat het roepen overeenkomt met Zijn doelstelling is het onmogelijk dat Zijn werk tegengehouden zal worden. Vrijwel alle hedendaagse theologen geloven dat God in een redding voor ieder mens heeft voorzien, dat God heel de wereld vol zondaren liefheeft en dat Een stierf ten behoeve van allen. Toch geloven velen van deze dat God niets doet om de voordelen van Christus' dood zeker te stellen voor wie Hij stierf. Men denkt dat de reddende uitwerking van het evangelie wordt overgelaten aan de grillen van de mens of in gevaar gebracht kan worden door Zijn stuntelende dienstknechten. Gods effectvolle roep echter is een deel van Zijn kracht tot redding. Hij voorziet niet alleen in een redding, maar past die effectvol toe. Soevereine genade bedeelt aan de evangeliebrenger de geest van overwinning toe. "Defaitisme," een woord dat ontstaan in is de Eerste Wereldoorlog, beschrijft de geest van het zogeheten evangelisme. God roept zonder falen hen die tijdens deze tijd gered worden.

Iedere echte gelovige is geroepen volgens Zijn voornemen. Paulus spreekt altijd over Gods werk voor de heiligen als zijnde in overeenstemming met een doelstelling. Het werkwoord voornemen komt slechts drie maal voor, en wordt alleen bij Paulus gevonden. Het wordt één maal gebruikt in verband met Paulus' doelstelling(1:13), één maal bij de goddelijke actie(3:25) en één maal bij Gods doelstelling(Efe. 1:9). Het geheimenis van Zijn wil, dat Hij Zich voornam in Zichzelf (of in Christus), is het hebben van een bedeling waarin Hij het universum zal onderschikken aan Christus. Het doel is daarom niet gedeeltelijk, maar universeel. Indien God meer dan één doel zou hebben, dan wordt er in ieder geval niets van gezegd. "Het doel van de aionen" lijkt een groot, allesomvattend doel te zijn, gemaakt vóór de aionen, werkend doorheen alle aionen en voleindigd in de laatste aion. Dit doel is de reden van het bestaan van de aionen, het bindt ze tezamen, en wanneer het doel bereikt is verdwijnen ze, omdat er dan geen reden meer is voor hun bestaan. Het doel van God is niet de verkiezing van Israël, noch is het de voorbestemming van de heiligen in Christus Jezus. Deze zijn in overeenstemming met het doel, maar zijn niet het doel zelf. De gedachte dat de redding van een uitverkozen gezelschap het doel van God zou zijn, heeft de lezers van de Schrift blind gemaakt voor het zien van de raswijde en universele werking van God, in harmonie met een universeel doel.

Wij zouden er goed aan doen kennis te nemen van alle Schriftplaatsen waarin het doel van God wordt genoemd.

"waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil"(Efe. 1:11)
De voorbestemming is niet het doel; het is er mee in overeenstemming, omdat het alleen gaat over hen die Hij in Hem verkiest. Het doel wordt niet bereikt in een groepje uitverkozen mensen, maar in Christus.
" opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden,
11 naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd,"
(Efe. 3:10,11)
De onthulling van de geheime bedeling is niet het doel van God, maar is er mee in overeenstemming.
"die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is voor eeuwige tijden,
10 doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie"
(2Tim. 1:9,10)
Nogmaals: onze redding en roeping zijn niet het doel. Deze zijn geschonken in overeenstemming met Zijn doel, en zijn bewijzen van een genade die aan ons al vóór de aionische tijden begonnen werd gegeven. Romeinen 9:11 is ietwat anders. Gewoonlijk is iets in overeenstemming met het doel, maar hier wordt het doel behaald volgens een verkiezende methode. Het doel van God blijft bestaan en wordt bewerkt door middel van verkiezing, waarvan Zijn verkiezing van Jacob boven Ezau als illustratie wordt gegeven. Opnieuw zijn het doel en de verkiezing heel verschillend. Jammer genoeg geloven de meeste grote uitleggers nog steeds dat Gods doel en doelstelling bestaat uit het redden van een uitverkoren klein gezelschap.

Er is een overeenkomst tussen onze huidige tekst, waarin wordt gezegd dat God alles doet medewerken voor het goed van hen die met een bepaald doel voor ogen zijn geroepen, en Efeze 1:11, dat stelt dat God het universum doet werken naar de raad van Zijn wil. Romeinen verwijst alleen naar de kerk, terwijl Efeze spreekt van een universeel Hoofdschap. In beide passages voorbestemt God een paar enkelingen in overeenstemming met Zijn doelstelling.

"Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen."

De twee nu volgende verzen bevestigen wat eerder werd gezegd. Het is waar omdat Gods roep slechts één onderdeeltje is in het lange perspectief van Gods genadevolle ontwerp voor ons. Er zijn vijf stappen in het reddende proces die alle van God zijn, en in overeenstemming zijn met Zijn doel. Er wordt niet over geloof gesproken. Het is niet een van de schakels die God tezamen gesmeed heeft in een onbreekbare ketting. God laat de middelste schakel zakken om zo de zondaar aan te raken. Wij kunnen de schakels op verschillende manieren tellen. Als we geroepen zijn, dan waren we van te voren bestemd en gekend. Of, de andere kant op tellend, we zijn gerechtvaardigd en zullen verheerlijkt worden. Wanneer we eenmaal verheerlijkt zijn kunnen we ieder van de voorgaande stappen nalopen, omdat Hij ons van te voren heeft gekend. Deze onthulling doet Paulus uitroepen: "Als God voor ons, wie zal tegen ons zijn?"

Voordat we deze uitspraken gaan overwegen, zouden ons moeten herinneren dat de kostbaarheid van deze feiten van het evangelie voor velen verloren zijn gegaan vanwege het vruchteloze redetwisten. Op deze woorden van "de oordeelkundige Bisschop Hooker" (1553-1600) moeten we zeker acht geven:

"Het is voor de zwakke geest van de mens gevaarlijk om ver te dwalen in het handelen van de Allerhoogste, van Wie het kennen van Hem leven betekent en het een vreugde is Zijn naam te noemen. Maar het is onze hoogste kennis te weten dat wij Hem niet kennen zoals Hij in werkelijkheid is, noch dat we Hem kennen, en onze veiligste welsprekendheid over Hem is ons zwijgen, wanneer we belijden dat Zijn heerlijkheid onuitlegbaar is, Zijn grootheid ver boven ons vermogen of bereik."
Deze woorden zouden alle gedebatteer moeten controleren als het gaat over wat God aan voorkennis zou kunnen hebben. Onze veiligheid bestaat in het wandelen in het geïnspireerde woord. Voor hen die zich wagen aan uitleg en gevolgtrekking is de weg vol met valkuilen. We zouden er goed aan doen niet te rationaliseren, maar te geloven wat God onthult. We hebben nu te maken met goddelijke onthulling, die we niet door ervaring ontvangen, maar door geloof.

Die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd. Deze verzen geven een paar redenen voor ons bewustzijn van Gods medewerken van alle krachten ten goede van ons. Die Hij van tevoren gekend heeft kan hier niet betekenen dat God alle mensen van tevoren heeft gekend, omdat Hij hier alleen spreekt van hen die gerechtvaardigd zijn. Hier te spreken van Gods alwetendheid of algemene voorkennis, zou niet ter zaken doende zijn voor het onderwerp van het hoofdstuk. De betekenis van tevoren gekend moet vastgesteld worden door het gebruik in deze en andere contexten. Omdat God Zijn volk Israël van tevoren kende verstoot Hij ze niet(Rom. 11:2). Als God tegen Israël zegt:

U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden aan u bezoeken.(Amos 3:2)
verklaart Hij niet Zijn onwetendheid over andere families, maar dat Hij Israël kent als Zijn bijzondere volk. Tot sommigen die tegen Christus zeggen: "Heer, Heer!!" zal Hij op een toekomstige dag zeggen: "Ik heb u nooit gekend"(Matt. 7:23). "Kennen" betekent in deze passages: op goedgunstige wijze kennen. "Tevoren kennen" betekent in dit vers dat God hen "tevoren kende" die Hij later zou roepen.

"Die Hij van tevoren heeft goedgekeurd," is een interpretatie, geen vertaling. In het Schriftuurlijk gebruik is voorkennis nauwelijks te scheiden van een genadige liefde. De vooraf gekenden zijn zij die God vóór de aionen overwoog als Zijn verkozenen. Vele uitleggers proberen het roepen van God afhankelijk te maken van Zijn voorkennis van verdienste of geloof bij de geroepenen. Maar dit voegt iets toe aan de passage dat daar geheel vreemd aan is. In het hoofdstuk wordt geloof niet genoemd. Zo'n interpretatie poogt alles wat God voor de heiligen doet afhankelijk te maken van hun medewerking. Ja, het maakt de mens de scheidsrechter van wiens beslissingen het ontwerp van God afhankelijk is voor het slagen daarvan. Het zegt met zoveel woorden dat God niet de mens kiest; zij kiezen Hem. Maar God doet hier dingen waaraan de mens niet deelneemt, en daarom is het ook zeker dat ze gedaan zullen worden. Het is God die alles ten goede doet medewerken voor onmachtige heiligen. Hij heeft voorkennis, Hij bestemt voor, Hij roept, Hij rechtvaardigt, en Hij verheerlijkt. Natuurlijk is Gods voorkennis onbeperkt en dekt daarom alles van de personen die er het onderwerp van zijn. Hij wist zeker dat zij van Hem zouden houden. Maar roept Hij nu mensen omdat ze van Hem houden, of houden ze van hem omdat ze geroepen zijn? Zij hebben lief omdat de liefde de vrucht is van de geest die gegeven wordt aan hen die Hij roept.

Tevoren gekend is een vertaling van proorizoo, en in andere vertaling wordt het weergegeven als voorbestemd. Horizoo, zonder het pro, is terug te vinden in ons woord horizon, de lijn die de grens van ons zien beperkt. Wat wij zien is op die wijze afgesneden van het ongeziene merendeel van de Aarde en de lucht. De door God geroepenen werden beslist van de rest van de mensheid afgesneden en dat al vóór de aionen begonnen. Voorbestemming komt voort uit voorkennis. De goddelijke vastberadenheid is gebaseerd op goddelijke voorkennis. Augustinus zei: "Er kan geen voorbestemming zijn zonder voorkennis, maar er zou voorkennis kunnen zijn zonder voorbestemming." Maar in deze passage is de voorkennis nauwgezet beperkt tot hen die Hij voorbestemde. Een algemene voorwetenschap of voorkennis van alles en van ieder persoon is duidelijk noodzakelijk, voordat God ook maar kan beginnen met het stellen van een doel of met het scheppen. Mensen kunnen niet verstandig plannen maken, omdat ze geen voorkennis hebben. Veel ouders hebben geprobeerd hun zonen voor te bestemmen om president van de Verenigde Staten te worden. Hadden ze echter voorkennis gehad, dan zouden ze geweten hebben dat sommige van deze jongens in plaats daarvan in de gevangenis terecht zouden komen. Alleen God heeft voorkennis en alleen Hij is in staat om voor te bestemmen, want alleen Hij is de Allerhoogste en Absolute, Degene Die het universum doet werken naar de raad van Zijn wil. De heiligen zullen alleen maar hun bestemming bereiken omdat Hij alles voor hen doet medewerken ten goede.

Voorbestemming drukt de gedachte uit van een eerder vastgesteld resultaat, en het resultaat in deze is onze verheerlijking. Het uitwerken van dit ontwerp is afhankelijk van de goddelijke controle en medewerking van alle krachten die van nabij of veraf de geroepenen van God aangaan, zodat het ons de zekerheid geeft van ons huidige goed en toekomstige heerlijkheid en dat tegenover iedere mogelijke toevalligheid. Zo'n onthulling van Gods kracht wordt niet gegeven om daar eens over te speculeren of te debatteren. Ze wordt gegeven om hen die lijden de zekerheid te geven dat Gods reddende kracht afdoende is om hen tot heerlijkheid te brengen. Het woord voorbestemmen wordt altijd gevolgd door een verklaring van wat bestemd wordt. "Voorkennis gaat over personen; voorbestemming gaat over de zegening die aan hen zal worden gegeven." In onze tekst is dat wat voorbestemd is de één wording aan het beeld van Gods Zoon. In 1Kor. 2:7 is het Gods wijsheid in een geheimenis... dat God voor onze heerlijkheid al vóór de aionen had voorbeschikt; in Efeze 1:5 bestemt God ons voor om de positie van zonen te krijgen, en in Efeze 1:11 wordt ons lotdeel in Hem vastgelegd, van tevoren bestemd naar Zijn doelstelling. De nog overblijvende Schriftplaats is Handelingen 4:28, waar we Pilatus, de heidenen en Israël zien doen wat God voorbestemd had te gebeuren. Alles wat Hij voorbestemt wordt uitgevoerd.

...heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons. Paulus springt van voorbestemming naar heerlijkheid, maar keert in het volgende vers terug om de tussenbeide komende stappen na te lopen: roeping en rechtvaardiging. Deze eenheid is gelijk aan onze ZOON-PLAATSING, of zoonschap, wat de verlossing van ons lichaam betekent. Hoewel we zonen zijn met de geest van zoonschap, hoewel Christus in ons is en onze geesten leven zijn vanwege de rechtvaardigheid, zijn we nog niet gelijkvormig geworden aan het beeld van Gods Zoon. Op vele praktische manieren worden we één gemaakt aan het karakter en geestelijke heerlijkheid van onze Heer. Maar de heerlijkheid die we verwachten kan niet verkregen worden terwijl we het beeld van de eerste mens dragen, die ziels en uit de Aarde was. Wij zullen alleen het beeld dragen van de tweede Mens wanneer de Heiland, die wij uit de hemel verwachten, ons vernederd lichaam zal omzetten en het gelijkvormig zal maken aan Zijn verheerlijkt lichaam.

Lag het niet aan ons sterfelijk lichaam, dan zouden we zelfs nu op perfecte wijze gelijkvormig gemaakt kunnen zijn aan het beeld van Gods Zoon. Indien we onszelf dood houden voor de zonde, dan zijn we gelijkvormig aan Zijn dood aan de zonde. Aan de positieve kant worden we opgeroepen de jonge mensheid aan te doen die vernieuwd wordt in herkenning van eenheid met Hem Die het beeld van God is. In Hem schept God de nieuwe mensheid. Nogmaals: omdat we de heerlijkheid van de Heer als in een spiegel zien, worden we naar dat zelfde beeld getransformeerd, net zoals Mozes' gezicht de heerlijkheid reflecteerde van Hem met Wie hij had gesproken op de berg Sinaï(1Kor. 3:7-11,18). Maar totdat onze lichamen verlost en verheerlijkt zullen zijn, zal God niet de mensheid hebben die Hij in beeld had toen Hij zei: " Laat Ons mensen maken naar ons beeld". Er wordt niet gezegd dat wij gelijkvormig gemaakt moeten worden aan Gods Zoon of aan het beeld van God, maar aan het beeld van Zijn Zoon. Er is een unieke relatie tussen de Vader en de Zoon, een waarin wij niet kunnen binnen treden. Het lijkt er op dat Christus, als de laatste Adam, door Zijn ontlediging, Zijn gehoorzaamheid tot de dood aan het kruis en Zijn verhoging, een type van mensheid heeft verkregen waarvan wij het beeld moeten worden, zoals Hij het Beeld is van God. Daarom moeten wij niet gelijkvormig gemaakt worden aan het Beeld van God, hoewel de jonge mensheid gemaakt is om met Hem overeen te stemmen.

God heeft tevoren bepaald dat Christus de Eerstgeborene onder vele broeders zal zijn. In relatie tot de schepping is Christus de Eerstgeborene en Hij is ook de Eerstgeborene uit de doden. De eerstgeborene verhoudt zich tot de latere als een van dezelfde familie. We kunnen hier zijdelings even opmerken dat aan de eerstgeborenen de rechten toebehoren van de verlosser van verwanten. Het woord eerstgeborene benadrukt zijn verwantschap met Zijn broeders, in tegenstelling tot Zijn verwantschap met God. In Zijn relatie met God is Hij de Eniggeborene en het enige Beeld. In relatie tot de geroepenen is Hij de Eerstgeborene onder velen die door Hem zonen van God zouden worden. Dezen zullen het beeld van de tweede Mens dragen. Wij zijn de broeders van de laatste Adam, maar we zijn niet de broeders van de Eniggeboren Zoon. Door Hem ontvangen we ons zoonschap en delen we de heerlijkheid, de waardigheid van de Eerstgeborene; allen zijn zonen in de familie van God, een ieder gelijkvormig gemaakt aan Zijn beeld. Er is wel gezegd dat "God zo tevreden was met Zijn Zoon, dat Hij besloot Diens beeld te vermenigvuldigen." Hoe kon Hij anders Zijn Zoon zo eren en belonen dan door in Hem een nieuwe mensheid te scheppen die precies op Hem lijkt? Ieder van de broeders zal voor God een geur van Christus zijn.

30.

"en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt."

... die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen. Voortgaand op de voorbestemming door God vóór aionische tijden, spreekt Paulus over de verwerkelijking van die voorbestemming door roeping, rechtvaardiging en verheerlijking. De voornaamwoorden die ... dezen, drie maal voorkomend, identificeren de betrokken individuen en dragen ieder van hen doorheen iedere stap in de heerlijkheid die de voorkennis zal voleindigen. De stappen zijn zodanig verbonden dat, daar waar er één is, de rest wel moet volgen. Voorkennis wordt, drie maal herhaald, gevolgd door "ook". Hij roept volgend op voorbestemming en Hij roept een ieder apart. God laat zo in het roepen een bijzondere genade zien, waardoor Hij bekend maakt wat onbekend was tot de roep kwam. Wanneer Paulus spreekt over de geroepenen, dan bedoelt hij altijd dat de roep gevolg heeft gehad, en alle heiligen worden omschreven als de door God geroepenen. Hij past het nooit toe op hen die uitgenodigd waren, maar niet kwamen, zoals in Matt. 22:14. "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. " Bij Paulus zijn de geroepenen altijd gekozenen. Roeping is de eerste grote gebeurtenis in het proces van onze persoonlijke redding. Het is de goddelijke kant van wat "bekering", of het keren naar God, wordt genoemd. Roepen is de daad van God, het "keren tot" is het antwoord van de mens(Hand. 15:3; 1Thess.1:9). De roep gaat uit naar allen die het evangelie horen, maar alleen in de voorbestemden heeft de roep gevolg. God onthult aan een ieder de waarheid en op basis van gekende en afgewezen wijsheid zal de mens geoordeeld worden. Een koninklijke uitnodiging is een commando en geen van hen die voorbestemd zijn falen om, op het hun gegeven moment, met gevolg geroepen te worden. De uiterlijke prediking wordt vergezeld door een innerlijke, creatieve roep van God. Het is een vergissing als men zegt dat God Zijn best heeft gedaan voor alle mensen. Wanneer Hij Zijn best doet worden mensen onweerstaanbaar naar Christus getrokken.

... en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd. Wij hebben gezien dat rechtvaardiging er is door de genade van God, door het bloed van Christus en door het geloof van de mens. Maar geen van deze wordt nu genoemd. Rechtvaardiging is afgezonderd van geloof, opdat wij volkomen in beslag genomen zouden zijn met God en Zijn reddend handelen. Zou Paulus overwogen hebben dat geloof een factor is, dan zou het zeer toepasselijk zijn geweest het in relatie met rechtvaardiging te vermelden. Het moet gezegd worden dat alle geroepenen gerechtvaardigd zijn en dat zij dat zijn als gevolg van Gods roepen. Hier wordt ook niets gezegd over heiliging. Rechtvaardiging geeft zekerheid over heerlijkheid, omdat God niet Zijn toorn kan uitstorten over hen die Hij rechtvaardig heeft verklaard. Zij staan in de genade en genieten de vreugde van de wederzijdse verzoening. Zij mogen zich verheugen in het zekere vooruitzicht van de heerlijkheid van God.

... en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Zo stapt Paulus rechtstreeks van rechtvaardiging over naar het hoogtepunt van onze redding. De heerlijkheid is al verkregen door de tweede Mens. Hij bereikte het door middel van Zijn kruis, Zijn graf, en Zijn opstanding. Zo krijgen we een verstandelijk beeld van de heerlijkheid. Het is niet zo zeer een plaats, als wel een gelijkvormigheid aan Christus, een zoonse verwantschap met God, bereikt door middel van de kruisiging van de oude- en de schepping van de nieuwe mensheid. Het introduceert ons in een verloste en verheerlijkte familie, een gemeenschap waarin allen liefdevol en aantrekkelijk zullen zijn, omdat een ieder het schone beeld zal dragen van de perfect Mens. Ons genot zal niet zo zeer bestaan uit waar we zijn, als wel uit wat wij en onze broeders zijn. En het mooiste is dat niemand te klagen zal hebben over zijn gelijkenis met Christus; een ieder zal vreugde brengen in het hart van God, als Hij nadenkt over het beeld van Zijn Zoon en de schoonheid van Zijn in ons waarneembare vakmanschap.

De heiligen hebben ieder een eigen plaatsje in het goddelijk plan. Een ieder van hen heeft een plaats in heerlijkheid die geen ander dan hij kan bezitten. God zal in Zijn huis geen lege stoel hebben, want iedere persoon die Hij heeft geschapen en verlost zal een onderscheiden getuige zijn van de genade en wijsheid en kracht van God. Zo'n onthulling van onderscheidende genade leidt niet tot een onheilig roemen. God weet heel goed hoe Hij Zijn verkozenen kan kastijden. Het uitverkoren volk is niet ontsnapt aan kastijding of zelfs toorn. Hun exclusiviteit en trots worden berispt door de onthulling dat God een andere en eerdere keuze had gemaakt.

Op de vragen: "Als God sommigen voorbestemt, wat is dan het nut om aan allen te verkondigen?" en "Waarom dan niet alleen verkondigen aan de voorbestemden?" is het afdoende antwoord dat God ons Zijn evangelie heeft toevertrouwd en wij, net als Paulus, zijn schuldenaren. Maar als u voor hun roeping weet wie voorbestemd zijn, begin dan uw verkondiging bij hen. Wanneer u dat allemaal gedaan heeft, dan zult u God gehoorzamen en ook aan alle anderen het goede nieuws brengen. En Paulus heeft dan nog het een en ander aan ons te zeggen in 2Timotheüs 2:10.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 26, pagina 349.
Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier



www.hetbestenieuws.nl