Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 20
door G.L. Rogers

De gelijkenis van Zijn dood
Romeinen 6:5,7

Paulus' zegswijze, "in Christus Jezus," geeft de positie weer voor God die ingenomen wordt door hen die gedoopt zijn in Christus Jezus. Onder de zegeningen die met zo'n positie mee worden geschonken, zijn er deze drie: We zijn verenigd met Christus, we delen de gelijkenis van Zijn dood en opstanding, en we hebben een geestelijk leven ontvangen dat identiek is aan het Zijne. Deze feiten worden in dit deel van de brief uiteengezet en zijn de overheersende feiten van het overblijvende deel van de uiteenzetting van het evangelie, tot aan het einde van hoofdstuk acht.

De ideeën over eenheid, gelijkenis en identiteit zijn heel duidelijk. Twee personen die in het geheel niet op elkaar lijken, kunnen in een huwelijk, zakelijke relatie of op andere wijze verenigd zijn. Twee personen die niet verenigd zijn, kunnen zo op elkaar lijken dat de een voor de ander wordt aangezien. Gelijkenis is niet eenheid, en het is ook geen eentonigheid. Twee eieren kunnen er hetzelfde uitzien, maar ze zijn niet identiek. In een rechtbank is de vraag naar de identiteit van het hoogste belang; het zou onrechtvaardig zijn iemand te straffen die lijkt op de bedrijver van de misdaad, in plaats van de misdadiger zelf. Indien ik in Christus Jezus ben, dan ben ik met Hem verenigd door een geestelijke doop, maar ik ben niet identiek aan Hem, en in sommige opzichten lijkt ik helemaal niet op Hem. Hij is een Persoon en ik ben een ander, heel verschillend persoon. Omdat ik in Hem ben, ben ik met Hem verenigd in de gelijkenis van zijn dood en van Zijn opstanding. Ik ben niet feitelijk Zijn dood gestorven en ik ben ook nog niet feitelijk opgewekt. Ik kan nooit dezelfde dood sterven of dezelfde opstanding ervaren als Hij. Hij was uniek in Zijn persoon en werk. Maar vanaf het moment van mijn doop in Hem, deel ik de gelijkenis en oogst ik de voordelen van Zijn dood en opstanding. De geest en het leven dat Hij schenkt aan Zijn leden zijn niet slechst zoals die van Hem; ze zijn identiek aan de Zijne. "Die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem"(1Kor. 6.17). En Hij, de leven-gevende Laatste Adam, schenkt Zijn eigen leven aan heel de nieuwe mensheid.

Vers vijf is het centrale thema van dit deel. Het bevestigt en herhaalt de waarheid van vers 4, en het schotelt ons een tekst voor die versterkt is en wordt uitgelegd in de verzen 6-10. De eerste kant van de mededeling wordt ter hand genomen in de verzen 6 en 7, en de tweede kant in de verzen 8 tot 10. De twee kanten van onze verlossing worden volledig toegelicht in dit deel.

5.

Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, zullen wij het ook zijn(met hetgeen gelijk is) aan Zijn opstanding;
Het introducerende woordje want verwijst speciaal naar de zinsnede "zo ook wij in de nieuwheid des levens zouden wandelen.(4)" Het brengt bewijs naar voren van de juistheid van de mededeling van die zinsnede, door te laten zien dat er een noodzakelijke relatie is tussen dood aan zonde met Christus en de nieuwheid van het leven zoals dat met Zijn opstanding gepaard gaat. Indien eenheid met Christus onze eenheid met Zijn dood inhoudt, dan houdt het ook eenheid met Zijn opstanding en Zijn leven in.

Indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood is een voorwaarde waarvan aangenomen wordt dat ze waar is als gevolg van onze doop in Christus Jezus. Het indien drukt niet een mogelijke vraag over het feit uit; het betekent: aangezien dit een feit is. Samengegroeid zijn met, of gezamenlijke groei, is een ander beeld van eenheid met Christus. Fysieke feiten worden tot beelden van geestelijke feiten gemaakt. Lichamelijke doop is een beeld van de geestelijke doop in Christus Jezus, net zoals lichamelijke besnijdenis een beeld is van een geestelijke besnijdenis die niet met handen gedaan is(Efe.2:11; Fil.3:3; Kol.2:11). Maar ieder beeld geeft zijn eigen speciale fase van de waarheid. Het beeld van de gezamenlijke groei van twee planten, of delen van bomen, is niet een andere uitdrukking voor dopen. Eenheid door groei geeft ons de gelijkenis aan Zijn dood en opstanding. Tennyson’s uitspraak: "groei verenigend in U," waarmee hij de toenemende eenheid van twee zielen uitdrukt, lijkt heel erg veel op die welke nu voor ons ligt. Wij zijn zo geestelijk met de gelijkenis van Christus’ dood aan zonde verenigd geworden, dat wij zelf mogen zeggen dat we er werkelijk dood aan zijn.

Het feit van volste eenheid met Christus werd uitgesproken als gevolg van de doop in Hem. Dit vers presenteert twee bijzondere aspecten van die eenheid - de specifieke feiten dat we tezamen zijn in de gelijkenis van Zijn dood en opstanding. Wij kunnen nooit dichterbij komen dan gelijkenis. Onze dood en opstanding zouden niet meer identiek met Hem kunnen zijn dan dat we identiek met Hem kunnen zijn. Waaruit deze gelijkenis bestaat zal worden getoond als Paulus verder gaat.

Zullen wij het ook zijn staat voor een sterk Grieks deeltje dat de gevolgtrekking versterkt die werd getrokken uit de voorafgaande bewering. Is de gelijkenis van Zijn dood eenmaal aangenomen als werkelijkheid, dan kan het niet anders zijn dan dat gelijkenis van Zijn opstanding zeker zal volgen. Deze hoofdbewering van dit vers is bedoeld om te bewijzen dat we zouden en kunnen wandelen in de nieuwheid van leven. De bovenliggende gedachte is opstanding, die wordt voorgesteld als een noodzakelijk en heerlijk gevolg van onze dood aan de zonde. Indien we verenigd zijn met Christus, zijn we in een opzicht in álle opzichten verenigd. Het is onmogelijk deel te hebben aan de gelijkenis van Zijn dood, zonder ook deel te hebben aan de gelijkenis van Zijn opstanding.

Zullen wij het ook zijn(met hetgeen gelijk is) aan Zijn opstanding. Heiligen zijn nu nog niet echt opgewekt uit de doden, en hun letterlijke opstanding zal niet in de gelijkenis zijn van die van Hem. Maar zij hebben reeds de gelijkenis van Zijn opstanding, omdat ze in Christus zijn en levend voor God. Op basis van dit onthulde feit worden ze uitgenodigd zichzelf voor God te stellen "als waren zij levenden uit de doden." Het "als waren" stemt in met de gedachte van gelijkenis. Op dezelfde wijze werd, in een gelijkenis, Izaäk opgewekt uit de doden(Hebr.11:18,19), maar hij had niet het soort eenheid met Christus zoals wij die hebben. De onze is méér dan een gelijkenis. Voor zover het oordeel en straf betreft zijn we er vrij van, zoals Christus dat is, want we zijn in Hem als opgestaan en levend voor God.

Het toekomstige wij zullen zijn wijst niet naar onze toekomstige opstanding; het is toekomst vanuit het standpunt van onze dood aan de zonde, die een feit werd toen we verenigd werden met Christus. We zijn al gezamenlijk geplant geworden in de gelijkenis aan Zijn dood, en uit dat moment vloeit voort dat we ook in de gelijkenis van Zijn opstanding zullen zijn. We zijn niet onmiddellijk met veranderde lichamen opgewekt in de heerlijkheid waarin Hij verblijft, maar de dood aan de zonde wordt onmiddellijk gevolgd door de gelijkenis aan Zijn opstanding. We moeten niet uitstellen onszelf levend voor God te achten of ons voor Hem als levende uit de doden te presenteren, totdat opstanding werkelijkheid wordt. ´Achten´ zal dan overvleugeld worden door verwerkelijking. Paulus spreekt hier van een huidig privilege en huidige verlossing.

Het is vaak moeilijk voor heiligen die genieten van de ervaring van het nieuwe leven in Christus, om het een juiste plaats te geven bij het omgaan met de Schrift. Ervaring mag niet toegestaan worden deze passage binnen te dringen. Het leven dat we van Christus ontvangen is niet in dit vers; het is niet een leven zoals het Zijne, maar het is Zijn eigen leven dat we ervaren. Maar de gelijkenis van Zijn opstanding kan niet ervaren worden; het is strikt een zaak van onthulling en van de afrekening van geloof. Het heeft te maken met ons rechterlijk staan voor God en niet met de kracht van het nieuwe leven in Christus. Van dat leven wordt gesproken in hoofdstuk acht. Wij zijn zoals Christus zoals Hij nu staat voor God in opstandingsheerlijkheid, gestorven zijnde aan de zonde en zo bevrijd zijnde van iedere eis die het recht tegen de mensheid had; wij zijn identiek met Christus voor wat het leven betreft dat Hij schenkt aan Zijn leden. Ervaring spreekt zowel dood aan zonde als het feit dat we opgestaan zijn in Christus tegen.

6.

dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn;
De zinsnedes in dit betoog zijn nauw verbonden. Dit weten wij immers, bindt de uitleg van de volgende verzen aan de voorafgaande. Verlichte heiligen kennen de feiten door onthulling, feiten die gebruikt worden om te bewijzen dat de heilige niet mag voortgaan in de zonde. Onwetendheid werd in vers drie berispt; hier wordt kennis verondersteld en in vers acht wordt van de heiligen gezegd dat ze waargenomen hebben dat de verrezen Christus niet meer zal sterven. Deze kennis stelt ons in staat te begrijpen hoe we zelfs nu deel hebben aan de gelijkenis van Zijn dood en van Zijn opstanding.

Dat onze oude mens medegekruisigd is. De betekenis van de uitdrukking onze oude mens moet voorzichtig worden gezocht. Het 'oude' houdt een 'nieuw' in, en Paulus spreekt hier van de oude tegen heiligen die al de nieuwe mens hebben. Het voorzetsel onze verwijst naar heiligen, en het is meervoudig omdat ieder van ons deel heeft aan deel heeft aan de nieuwe mensheid. Zowel de gelovige als de ongelovige delen één gezamenlijke mensheid, maar alleen de gelovige die in Christus is heeft deel aan de nieuwe mensheid. Drie zaken in dit vers moeten onderscheiden worden: de oude mensheid, het lichaam der zonde en "wij". De oude mensheid is niet bevrijd. Het kruis vervloekt, vernietigt en doodt. Het lichaam der zonde moet buiten dienst gesteld worden. "Wij" moeten gered worden. "Wij" wijst op personen. Persoonlijkheid zal blijven wanneer de oude mensheid voorbij gegaan is en plaats gemaakt heeft voor de nieuwe. De oude mensheid en haar zonde zijn krachten die onderliggend zijn aan persoonlijkheid. Ieder persoon is een apart en onderscheiden individu, terwijl de oude mensheid en haar lichaam der zonde gezamenlijk aan alle mensen toebehoort. De oude mensheid is die welke afstamt uit Adam, en draagt ten gevolge daarvan de gevolgen van de raciale ramp. Maar in tegenstelling daaraan is de nieuwe mensheid afgeleid van Christus, en komt overeen met het beeld van haar Schepper.

Onze oude mensheid werd medegekruisigd met Hem. Christus bracht ze naar het kruis. Zijn kruisiging was de onze. De mens had het plan alleen Hem te kruisigen; God kruisigde de mens samen met Hem. Het kruis verdeelt de twee mensheden en de twee scheppingen. Het houdt het oude terug; dat kan niet méér langs het kruis komen dan Farao en zijn menigten door de Rode Zee konden. Christus liet Zijn heerlijkheid achter, opdat Hij de oude mensheid kon meenemen en onder de vloek van het kruis kon meedragen en zo rechtvaardig ze weg kon doen. Hij nam haar zonde op zich, aanvaardde de verantwoordelijkheid er voor, onderging de terechte straf die het verdiende, en legde ze terzijde. Hij aanvaardde persoonlijk uit Gods hand de doodsklap die aan de verdorven mensheid was gegeven en Zijn verantwoordelijkheid om er voor God rekenschap van af te leggen toen het afgelopen was. Het is niet dat Christus als Hoofd van de schepping ophield de oude mensheid en heel de schepping in stand te houden; maar door het kruis verwijderde Hij de oude mensheid en haar zonde van Zichzelf en is nu dood voor haar zonde en vrijgelaten van de aanspreekbaarheid daarvoor voor God. De oude mensheid bracht Hem aan het schandelijke kruis, maar kan dat niet meer doen. Hij en hen die in Hem zijn, zijn gerechtvaardigd van zonde. Hoewel heiligen nog steeds deelhebben aan de oude mensheid, weten ze dat ze niet langer deel hebben aan haar ondergang, want zij geloven dat de goddelijke veroordeling uitgeput werd aan het kruis. Indien wij in Christus zijn, dan is het achter ons, net zoals het achter Hem is.

Christus gaf, door het aan het kruis brengen van de oude mensheid, een voorbeeld dat ons leert die oude mensheid af te leggen, die verdorven is, in overeenstemming met haar verleidende verlangens(Efe.4:22-24). Dit afleggen moet uitgevoerd worden "waar het jullie voorgaande gedrag betreft." De oude mensheid, die verdorven is, heeft geen goede grondhouding en kan geen gedrag voortbrengen dat God behaagt. Maar de nieuwe mensheid harmonieert met God, omdat ze geschapen is in rechtvaardigheid en de heilzaam kracht van waarheid. In Kolossenzen 3:9,10 worden de heiligen opnieuw uitgenodigd: Lieg niet tegen elkaar, leg de oude mensheid met al haar praktijken af. Liegen en andere boze praktijken, jammer genoeg zo algemeen voorkomend onder heiligen, bewijzen de aanwezigheid van de oude mensheid en haar kwade karakter. Het feit dat God haar gekruisigd heeft en ze zo heeft verstoten, verplicht ons haar praktijken weg te doen. De jonge mensheid daarentegen, is vernieuwd in overeenkomstig het beeld van Degene Die haar schept. Zo bestaan in feite beide mensheden naast elkaar, totdat de heilige de praktijken van de oude weg doet.

Vanwege de kruisiging van de mensheid op Golgotha, kruisigen zij die in Christus zijn het vlees tezamen met de hartstochten en lusten. Dat betekent dat zij Gods woord van het kruis over de oude mensheid aanvaarden, met alles wat daarbij hoort. Als levende uit de doden kunnen zij kwade activiteit, die God heeft gekruisigd, niet toestaan. Het praktische resultaat van onszelf dood houden voor de zonde door kruisiging, is dat we het kruis houden tussen ons en de activiteit van de oude mensheid. Op deze wijze doen we het weg. De activiteit van haar zondige praktijken toe te staan betekent een praktische ontkenning dat we tezamen geplant zijn in de gelijkenis van Zijn dood. Het ontkent de scheiding die het kruis maakt, het is een weigering onszelf dood te houden voor zonde, en het is een poging tegelijkertijd aan beide zijden van het kruis te leven. In zo'n geval spreekt het gedrag van de heilige zijn heiligheid en zijn positie in Christus Jezus tegen.

Christus onderging de schaamtevolle en vloekdood van het kruis. Zij die in Hem zijn delen de gelijkenis van Zijn kruisiging, want de schande en vloek was eigenlijk de onze. Dit is een in het bijzonder Paulinische onthulling, en ze is afhankelijk van een verwante waarheid van Paulus' evangelie - die van de twee mensheden en de relatie die Christus met beide heeft. Alle waarheid van hoofdstuk 5:12-21 is de grondoorzaak van het feit dat Christus de gehele mensheid met Zich aan het kruis meenam. Van de menselijke kant gezien was het kruis het meest monsterlijke onrecht dat ooit door mensenhanden aan een onschuldig Individu werd aangedaan; maar van de goddelijke kant gezien was het kruis Gods strafoplegging, niet op het Individu, maar op de gehele mensheid. Voor Christus was het nodig dat Hij met de mensheid verbonden zou worden als hun verantwoordelijk Hoofd, voordat Hij ze naar het kruis kon brengen. De mensheid zou er nooit vrijwillig naar toe zijn gegaan. De tweede Mens aanvaardde vrijwillig de goddelijke straf en de uitvoering daarvan. Hij kon onmogelijke de dood van het kruis verdienen, want Hij kende geen zonde. Maar de mensheid verdiende niets minder dan een oordeel dat ze niet redt, maar rechtvaardig het oude weg doet, opdat een nieuwe in Hem geschapen moge worden. Hij is op deze wijze gebonden aan de oude mensheid dat het nodig was dat Hij hun doem aanvaardde, voordat Hij kon sterven aan zonde. Nu we voortgaan met het ontdekken van de diepe verdorvenheid van onze oude mensheid en haar ongeneselijk kwade karakter, dan gaan we voor God met belijdenissen van onze hopeloze verdorvenheid. Hoe hebben de worstelende belijdenissen van de heiligen God gerechtvaardigd in het wegdoen van de oude mensheid door kruisiging! Hoe vinden ze zich geheel in gemeenschap gebracht met Gods oordeel! En hoe heerlijk is het God te horen zeggen: "Je kunt me niets vertellen over jullie verdorvenheid dat Ik nog niet weet; jullie hebben de helft er nog niet van ontdekt. Mijn heilige boosheid en verontwaardiging is uitgegaan over datgene dat jullie zo hopeloos verdorven vinden. Jullie moeten het oordeel hierover en de kruisiging er van als volbracht zien. Nu, doe dan, in de kracht van het nieuwe leven, alle driften en verlangens en praktijken van de oude mensheid weg, waarover jullie in gemeenschap komen met Mijn veroordeling."

Aan het kruis behandelde God de oude mensheid als de crimineel die ze is. Hij verwacht er niets goeds van. Het enige rechtvaardige ding dat Hij kon doen was het vervloekte te kruisigen. Voor zover het haar straf en de uitvoering daarvan betrof, werd de mensheid aan het kruis beëindigd. Christus liet het daar achter. En rekening houdend met het geloof moeten wij, die in Christus zijn, het daar ook achter laten. Onze breuk er mee moet net zo compleet zijn als die van Christus. De gelijkenis aan Zijn dood wordt gevonden in het weten dat, hoewel we feitelijk niet de dood aan het kruis ondergingen, onze mensheid er was. Ja, de hele schepping was verzameld aan het kruis. God en Christus en de mensheid en soevereiniteiten en autoriteiten hadden allen deel aan die nooit meer te herhalen transactie.

Wat zijn we gezegend te mogen weten dat onze oude mensheid, die ons zo vreselijk verdriet doet en waar me met graagte afstand van zouden willen doen, al onder het goddelijke oordeel en straf aan het kruis is gebracht! Daarom, omdat we gehoorzaam onszelf dood houden door de kruisiging, mogen we in de realiteit van alledag Gods toepassing van het kruis bevestigen door de zondige passies, die in ons bleven, weg te doen. Konden we echt door een mens gekruisigd worden, dan zou dat ons niet rechtvaardigen van zonde. God zal ons nooit meer kruisigen, want Hij zal Christus nooit meer kruisigen. Geen enkele zondaar kan zich qualificeren om Gods Slachtoffer te zijn aan het kruis. De kruisiging van Christus was voor eens en altijd. Het Adamitische ras staat als reeds gekruisigd voor God, want de enige maal dat de gevallen mensheid zonder een beschermende bemiddelaar voor God kwam te staan, werd ze gekruisigd. Op de Bemiddelaar lag de zonde en de mensheid onbeschermd voor de goddelijke verontwaardiging, en ontvingen ze het rechtvaardige oordeel waarvoor ze aan het kruis werden gebracht. Het kruis staat centraal in de geschiedenis en het universum, omdat de Gekruisigde Degene is die heel het universum in Zijn greep houdt(Kol. 1:17).

De kruisiging van onze oude mensheid is een kenmerkende trek van de Paulinische onthulling; geen van de anderen spreekt er over. Het is een onlosmakelijk deel van het geheimenis van het evangelie dat alleen Paulus proclameert. De verzoening van de wereld werd bereikt door de dood van Gods Zoon: Eén stierf voor allen, dientengevolge zijn allen gestorven(2Kor.5:14). Maar een nog veel dieper feit is dat de Éne werd gekruisigd voor de mensheid, dientengevolge is de mensheid gekruisigd, en zij die in Christus zijn, zijn door die kruisiging gerechtvaardigd van de verdorvenheid die vastzit aan onze oude mensheid en zichzelf manifesteert als een wet van zonde in onze leden. In de stappen die de nederdaling van onze Heer van Zijn eerdere heerlijkheid markeren, toen Hij bestond in de vorm van God, tot de dood van een crimineel, is de kruisdood een stap lager dan een offerdood. Een dood als offer op Israël's altaar zou voor Hem niet zo vernederend zijn geweest, maar het zou te kort geschoten hebben voor wat de mensheid verdient. Hoe bevredigend zou zo'n dood voor Israël zijn geweest! Maar het zou verteld hebben van de sterke vijandschap die zich uitte in de schreeuw: "Kruisigt Hem!" De Zoon van God kon niet tot een lagere diepte vallen, want Hij ging beneden de mensheid en hun morele verdorvenheid. Het kruis meet de hele morele en geestelijke afstand tussen God en de mensheid. Het geheim is dat Hij werd gekruisigd, niet alleen voor Israël, of alleen voor een uitverkoren kerk, maar voor iedereen, en dat Zijn kruis een veel radicaler oordeel was dan wat naar voren kwam in de slachtoffers.

De Besnijdenisschrijvers spreken van het historische feit van de kruisiging, maar ze leggen de leer van het kruis nooit uit, noch passen ze die toe. Terwijl zij nooit "het woord van het kruis" proclameren, doet Paulus dat wel(1Kor.1:18), en hij gebruikt het voortdurend in zijn conflict met de Besnijdenis. Dat woord gaat de mensheid als zodanig aan en heeft niets te zeggen aan de het verbondsvolk. Zij zijn een verkozen deel van de oude mensheid, die speciale beloften en voorrechten hebben, die nog aan hen vervuld moeten worden. Hun oude mensheid moet herboren worden en hun voorrechten in het vlees moeten bevredigd worden, voordat ze van de oude mensheid kunnen overgaan in de nieuwe. Besnijdenis is het teken van een verbond met de fysieke kinderen van Abraham: "zo zal mijn verbond in uw vlees zijn"(Gen.17:13). De zegen voor het uitverkoren volk ligt in het vlees en op Aarde, gedurende de Sabbatsrust van de oude schepping. Israël's speciale privilege, voordeel en leiderschap zal ten volle bekend worden tijdens het duizendjarig rijk. Het onderscheid tussen Israël en de volkeren zal groter zijn dan ooit tevoren. Dat koninkrijk is het doel van het evangelie van de Besnijdenis en zal op de huidige Aarde gevestigd worden, in deze oude schepping. Het "woord van het kruis" is niet verenigbaar met de roeping en verwachting van Israël. Dientengevolge wordt er in de prediking van het evangelie van de Besnijdenis niets gezegd over een kruis dat de mensheid met hun nationale, raciale en religieuze verschillen terzijde stelt.

Israël kan niet tot het kruis komen en daarmee tot een nieuwe mensheid, totdat Gods speciale beloften aan het verkoren volk allemaal zijn vervuld. Daarna zullen zij ingaan in de nieuwe schepping en al de kracht van het kruis ontdekken. Het Besnijdenisevangelie heeft niets te zeggen over "samen sterven met Christus" en "samen met Hem opgewekt" worden; het heeft niets over "dood zijn voor de wet", want Israël is onder de wet en verwacht dat de wet in hun harten geschreven zal worden. De wet werd gegeven aan de vleselijke mens en de herboren natie zal de rechtvaardigheid van de wet tentoonspreiden. Dat evangelie zegt niets over de kruisiging met Christus, niets over de twee Adams, niets over de twee mensheden en de twee scheppingen. Zij weten dat een nieuwe schepping komende is en nieuwe hemelen en Aarde, maar ze zeggen niet of er al iemand daar is. Een nieuwe mensheid, waarin Griek noch Jood is, en een nieuwe schepping waarin besnijdenis noch onbesneden zijn iets betekent, dat konden ze niet verkondigen; het was voor hen altijd een onwelkom woord. Alle privileges waarin zij behagen scheppen zouden als sneeuw voor de zon verdwijnen indien zij zo'n verwachting zouden hebben. Volgens de bedelingen kunnen zij niet bij het kruis arriveren voordat de oude Aarde en hemel wegvluchten en de nieuwe hemelen en nieuwe Aarde gekomen zijn. Israël is een deel van de oude mensheid van wie de zegeningen alleen op grond van bijzondere verbondsbeloften mogelijk zijn. Heidenen staan als zodanig buiten deze verbonden.

Het kruis maakt scheiding, niet alleen tussen twee mensheden, maar ook tussen twee evangeliën: tussen het evangelie van de Besnijdenis en het evangelie van de Onbesnedenen. Het bracht scheiding tussen Petrus en Paulus en hun respectievelijke bedieningen. het was het woord van het kruis dat Paulus gebruikte om Petrus aan diens kant van de scheidslijn te zetten(Gal.2:20). Wanneer Joden, zoals Paulus en Barnabas, van hun voetstuk van Joods privilege afkomen, en alles dat hen "vertrouwen in het vlees" zou geven inruilen voor de superioriteit van de kennis van Christus Jezus, zijn ze gered op basis van het algemene zondaarschap. Zij verliezen hun Joodzijn en Israël's verwachting van het aardse koninkrijk. In Christus Jezus vinden zij rechtvaardiging door geloof, iets waarvan de Besnijdenis niets weet; zij zijn verzoend met God, dood en opgestaan in Christus en hun burgerschap is nu in de hemel. Maar de Besnijdenis zou ontrouw zijn aan hun Messias en afvallig aan hun opdracht, indien ze Paulus' evangelie aanvaard zouden hebben. Wat God gescheiden heeft, laat geen mens proberen dat te verenigen.

Het woord van het kruis is veel meer dan alleen een verslag van de tragedie op Golgotha. Het gedrag van de mens in die tragedie laat slechts het maximum van menselijke zonde zien; het zegt niets over Gods redding. Hoewel God de zonde van de mens gebruikte, Zijn raadsbesluit uitwerkend door wetteloze handen, was toch de misdaad van het kruis de climax van menselijke belediging van God. Het was de grootste misdaad die Petrus tegen Israël inbracht(Hand.2:36; 4:10; Openb.11:8). Verder spreekt noch Petrus noch een van zijn volgelingen ooit weer over het kruis of de kruisiging. Ze vertellen over het lijden en van het bloed van Christus, vergoten voor de vergiffenis van zonden. Israël was geschoold door het onderwijs over Pasen en de offers, om zo de waarheid van vergiffenis van zonde door het storten van bloed te begrijpen. Maar ze waren in het geheel niet op de hoogte met de gedachte van verlossing door de schaamtevolle en vervloekte dood van de Gekruisigde. Het was een valstrik waarin ze getrapt waren en dat is tot op heden zo(1Kor.1:23; Gal.5:11).

Jammer genoeg spreken velen over het kruis alsof het slechts een synoniem is voor lijden, het storten van bloed en de dood van Christus. Men ziet niet dat het woord van het kruis een nadrukkelijk deel van Paulus' evangelie is. Het behoort tot het geheimenis van het evangelie, terwijl rechtvaardiging door geloof dat niet is. Rechtvaardiging werd al eerder door de profeten beloofd. Het werd niet stil gehouden in aionische tijden; het werd al vóór Abraham verkondigd(Gal.3:8), en het is "door geloof in Zijn bloed." Nauwkeurige studenten beginnen het verschil tussen het bloed, de dood en het kruis van Christus te zien, en wanneer ze dat doen, dan beginnen ze de exactheid te vinden die we in geïnspireerde woorden mogen verwachten. Bloed moet altijd toegepast worden voordat het kan redden. Tijdens Pasen kon de bloedstorting alleen niet redden; het bloed moest op de bovendorpel en de posten van het deurkozijn gestreken worden. Rechtvaardiging is uit genade, door bloed en door geloof. Deze drie gaan samen(Rom.3:24; 5:1,9). Hetzelfde is waar van vergeving. Maar wanneer Hij een hele wereld vol vijanden verzoent, dan is het de dood van Zijn Zoon die de relatie van God met ieder mens verandert, zonder enig geloof van de kant van de mensheid. God kruisigt de hele mensheid, gelovig of ongelovig. Het woord van het kruis zou niet passen in het onderwijs over rechtvaardiging door geloof; het houdt zich bezig met de mensheid in het algemeen. Daarom wordt het kruis niet genoemd in het eerdere deel van deze brief.

Verzoening en kruisiging zijn delen van het geheimenis van het evangelie. Deze geheimenissen zijn in de prediking van 'De Twaalf' niet te vinden. Hun evangelie ging niet over de mensheid; het was gericht aan de twaalf stammen van Israël en de proselieten die zich bij Israël gevoegd hadden. Weinigen geloven dat God woorden kiest met een precisie waar een nauwkeurig menselijk schrijver slechts op kan richten. Wanneer Hij over het kruis spreekt en over kruisiging, dan kunnen er geen andere woorden voor in de plaats gezet worden zonder de waarheid te verliezen. Erkenning van de nauwkeurigheid van de Schrift opent wegen naar accurate kennis er van, en dit leidt tot geestelijke wijsheid door het verstaan van het evangelie van Christus.

Het Christendom is voor het grootste deel onbekend met het woord van het kruis, hoewel het spreken over het kruis gewoongoed is in het religieuze spreken, en wordt verondersteld een bewijs te zijn van orthodoxie. Voor velen betekent het eenvoudig zelf-ontkenning, en voor anderen betekent het de opperste zelf-opoffering van Christus. Passiespelen, kruisen en kruisbeelden spreken niet over onze veroordeling, hoewel ze kunnen herinneren aan het lijden van Christus. Maar wanneer Paulus het woord van het kruis predikt, dan wordt de mensheid vernederd en veroordeeld, of ze vecht terug. De religionist, de wereldwijze mens en de vleselijke vinden het een valstrik en een dwaasheid. Het woord van het kruis is de goddelijke uitleg van een historisch feit, en het verdeelt de alleen religieuze en de mens in Christus in twee groepen. Het kruis kan een teken zijn van onwetendheid en zelfs afvalligheid, of het kan betekenen dat we de schande aanvaarden, die Christus verachtte, als ons toebehorend(Hebr.12:2), en dat we nederig bevestigen dat de vloek die Hij droeg, toen Hij aan het kruis gehangen werd, de vloek was die onze wetteloosheid en weerspannigheid verdiende.

Vergeving en verzoening worden gegeven door middel van het bloed van Christus, toegepast door geloof; de dood van Gods Zoon was het middel waarmee God de wereld met Zichzelf verzoende, onafhankelijk van geloof. Maar de dood van het kruis executeerde de mensheid als een veroordeelde en hopeloze crimineel. Als het bloed van Christus wordt bekeken buiten Zijn dood om, dan kan gezegd worden dat het zich bezig hield met de zonden van mensen; als de dood van Gods Zoon gescheiden zou worden van Zijn kruisiging, dan zou het zich bezig houden met menselijke overtreding en vijandschap, zonder het afleggen van de oude mensheid. Het kruis geeft de mensheid geen grond om op te staan voor God. Het staat centraal en cruciaal in de menselijke geschiedenis en in individueel leven. Het neemt de eerste mensheid weg, opdat de tweede gegrondvest kan worden. De geestelijke mensheid is niet de eerste, maar die welke ziels is. Na het kruis komt de geestelijke en onverdeelde mensheid.

De waarheid dat onze oude mensheid samen met Christus werd gekruisigd ligt ten grondslag aan alles wat Paulus leert over het kruis. Wanneer we gaan zien dat het kruis op een effectieve manier de oude mensheid weg doet, met alle aanzien waaraan ze zo krampachtig vasthoudt, dan begrijpen we waarom Paulus het woord van het kruis gebruikt in zijn strijd met rationalisten en ritualisten. Één Korinthe en Galaten worden vaak de brieven van het kruis genoemd. In deze houdt God Zich bezig met de wijzen naar het vlees en met hen die worden beschreven als 'de Besnijdenis', in vlees, met handen gemaakt. Geen van hen kon het woord van het kruis verdragen. Zij begrepen, waar het Christendom dat niet doet, dat het kruis niet overeenkomt met welk roemen in het vlees dan ook.

Op dit punt aangekomen maken we een klein uitstapje uit Romeinen, om te laten zien dat in zijn andere brieven Paulus vasthoudend leert dat het kruis verdoemt en scheiding brengt met de primitieve mensheid. Om in de nieuwe mensheid te komen, met haar vrede en eenheid, moet iemand de weg gaan van de kruisiging met Christus. Aan de verre kant van het kruis is er geen nationaal-, religieus- of klasseverschil, zoals die de vijandschap veroorzaakte hebben die bestaat tussen delen van de oude mensheid.

In de gemeente van Korinthe was er het gevaar van het vervalsen van het evangelie door het om te zetten in een filosofie. Door het evangelie te prediken in wijsheid van woorden zou het kruis van Christus leeg en zonder waarde maken(1Kor.1:17). Vanwege het overheersen van de wijsheid van de wereld onder de Korinthiërs besloot Paulus hier niets van te willen weten, maar Christus te prediken als de Gekruisigde. Daarom bracht hij het getuigenis van God niet met superioriteit van wijze woorden(1Kor.2:1,2). Het woord van het kruis en de wijsheid naar het vlees zijn elkaars tegenstanders; ze maken elkaar leeg. De verkondiging van Christus als de Gekruisigde lijkt dom en een valstrik. De teken-liefhebbende Jood, met zijn veel geprezen teken van de besnijdenis, vond de valstrik. Door het kruisigen van zijn Messias had de Jood een valstrik laten dichtklappen waarin hij zelf gevangen werd, want het kruis laat hem niets te roemen over. De Griek zocht wijsheid, terwijl hij de wijsheid van de alleen wijze God afwees. Beide zagen in het kruis, zoals Paulus dat predikte, de omverwerping van zaken die zij het meest zochten en koesterden, omdat het voor het vlees niets te roemen voor God over liet(1Kor.1:29). In de Talmoed portretteren de Joden Christus zeer minachtend als "de gehangene," terwijl de Grieken Hem "de gehangen sophist" noemen. In deze grafschriften leggen ze hun protest vast tegen een evangelie dat hun zo eminente mensheid brandmerkt als crimineel en dwaas.

Nog sterker geurend is het woord van het kruis als het wordt toegepast op de Besnijdenisketterij in de kerken van Galatië. De Galaten stonden op het punt weg te lopen van de genade van Christus. Paulus vervloekt hen die aan de heidenen een andersoortig evangelie wilden prediken, wat geen evangelie is; het was voor hen geen goed nieuws(Gal.1:6-9). Hij had Christus voor hun ogen afgeschilderd als gekruisigd. Zij hadden de boodschap geloofd en het geschenk van de geest ontvangen. Maar nu, hoewel begonnen in geest, probeerden ze in vlees volmaakt te worden(Gal.3:1-13). De onruststokers waren zij "die uit de besnijdenis zijn"(Titus 1:10), op wier bevel Petrus terug gedeinsd was, zich afscheidend van Christenen uit de heidenen, met wie hij daarvoor nog had gegeten. Paulus stond tegen hem op en legde zijn hypocriet gedrag bloot. Daarmee proclameerde hij een paar onderscheiden kanten van het evangelie van de Onbesnedenen - rechtvaardiging door geloof, en niet door werken der wet; zijn dood voor de wet; en zijn kruisiging met Christus. Zo, door het woord van het kruis, corrigeerde hij hun houding voor de waarheid van zijn evangelie, en leerde hij aan Petrus dat de Grieken te Antiochië niet tot proselieten gemaakt moesten worden, zoals Cornelius dat wel was.

Op dezelfde manier legde hij ook de motieven van de Besnijdenisfanaten bloot. Zij dwongen heidenen om besneden te worden, opdat ze niet vanwege het kruis van Christus vervolgd zouden worden(Gal.6:12). Het was Paulus' vlees-vernietigende onderwijs van het kruis dat hem zoveel vervolging bracht van hen die de apostelen van de Besnijdenis hadden aanvaard(of op z'n minst getolereerd). Besnijdenis stelde hen in staat een mooie show in het vlees op te voeren, en zij wilden door besnijden proselieten uit de naties toevoegen, opdat ze konden roemen in hun vlees. Door het gewicht van het getal probeerden ze mooi weer te spelen in de religieuze wereld waartoe ze behoorden, en waarin de besnijdenis de mens op een voetstuk plaatst. Paulus behoorde eens tot die wereld, maar nu, door het kruis van de Here Jezus Christus, was die wereld voor hem gekruisigd en hij voor die wereld, want -en let op de antithese van het kruis en de besnijdenis- in Christus betekenen noch besneden zijn, noch niet besneden zijn iets, maar is er een nieuwe schepping. Daarom spreekt het evangelie van de Besnijdenis net zo weinig over een nieuwe schepping als dat het over het kruis spreekt.

Het lijkt er op dat de Galaten verteld is dat Paulus nog steeds de besnijdenis verkondigde. Dit kwam waarschijnlijk omdat hij, om bepaalde redenen, Timothëus besneed toen hij in Lystra was(Hand. 16:1-3). In dat geval vraagt Paulus: "Waarom wordt ik nog steeds vervolgd?" Als hij de besnijdenis predikt, dan is er niets dat vervolging oproept, want dan is de valstrik van het kruis verdwenen(Gal.5:11). Wat heeft het kruis de Besnijdenis in de valstrik laten lopen!

Het risico voor de Galaten was dat ze overtuigd zouden worden de besnijdenis te ontvangen, en zo het vlees van de gekruisigde mensheid op zich te nemen en er volmaking in te zoeken. Paulus stelt dat als zij tot besnijdenis zouden komen, Christus ze in het geheel niet van nut zou zijn; ze zullen schuldenaren van de hele wet worden, en de poging om rechtvaardig te worden terwijl men onder de wet is, zal ze van Christus verwijderen. In het kort: ze vallen uit het gebied van genade terug in het gebied van de wet. In tegenstelling daaraan wacht Paulus en de getrouwen de hoop op rechtvaardiging door geloof, omdat zij weten dat in Christus noch de besnijdenis noch het onbesneden zijn ook maar iets teweeg brengt, maar alleen geloof dat werkt door de liefde(Gal.5:1-6). De Concordante Vertaling bewees aan alle Engelstalige lezers een grote dienst door bij het vertalen van het Grieks in Galaten 3:11 en 5:4 "in law" te schrijven, in plaats "law". Velen weten dat rechtvaardiging niet mogelijk is door middel van de wet, maar toch vinden enkelen van hen het nodig te leren dat rechtvaardiging niet mogelijk is in een toestand van wet, daar de Besnijdenis voortging te bestaan.

De Galaten wilden hun rechtvaardiging behouden én ingaan in een wetstoestand(3:11). Dit is onmogelijk want wie het van de werken der wet verwachten, die zijn onder een vloek. Hoe dan kan ook maar één Israëli gered worden? Door zijn toevlucht te nemen tot offerbloed en belijdenis van zonden! Toen ze hun zonden beleden was God getrouw en rechtvaardig om hen te vergeven en hen te reinigen van alle onrechtvaardigheid. Wet en vergeving zijn met elkaar verbonden: de gerechtvaardigde is niet onder de wet. Christus wint terug van de vloek van de wet door Zelf een vloek te zijn geworden, ten behoeve van ons. Maar deze vloek werd verduurd tijdens het kruis, zoals staat geschreven: "Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt"(Gal.3:11-13). Paulus, als Romeins burger, was vrijgesteld van de dood door kruisiging; hij hoefde niet te sterven op de manier van zijn Heer, maar zijn oude mensheid onderging de vloek samen met Hem. De mensheid, of die nu onder de wet is met vergeving of zonder de wet, komt onder de vloek van de wet zolang als ze een wetbreker is. Israël zal nog in staat worden gesteld de wet te houden. Het is niet aan heiligen in Christus om de oude mensheid op te nemen en te pogen ze te vervolmaken door ze te onderwerpen aan de heerschappij van een morele of ceremoniële wet. Als, zoals Paulus, ze van oorsprong Joden zijn, dan wenden ze zich af van hun Joods privilege en geloven in Christus, opdat ze gerechtvaardigd mogen worden door het geloof van Christus, en niet door werken der wet. Als ze heidenen zijn, dan aanvaarden ze Christus als gekruisigd en gaan binnen in een nieuwe mensheid achter het kruis, waarin geen onderscheid is tussen Jood en Griek. Ze proberen niet bijwoners van Israël te worden, de ondergeschikte plaats van een proseliet innemend. Integendeel, zij aanvaarden de kruisiging en opstanding die hen voor God stelt als een nieuwe mensheid en zij kruisigen het vlees met haar passies en verlangens(Gal.5:24). Het kruis scheidt ons van zonde en brengt ons voor God. Het is zoals iemand ooit zei: "Het kruis veroordeelt me om heilig te zijn."

Er is in Efeze(2:14-16) maar één verwijzing naar het kruis, maar het is wel een zeer leerzame. Het thema is de verwijdering van de scheidsmuur tussen Jood en heiden, zodat beiden, in één lichaam, verzoend met God mogen zijn. Zolang de oude mensheid bestaat zal er vijandschap zijn tussen deze twee. De twee worden alleen één wanneer ze in één nieuwe mensheid geschapen worden. De vijandschap zit hem in het vlees van de oude mensheid. Beide zijn door middel van het kruis verzoend met God in één lichaam, waardoor de oude mensheid werd gekruisigd. De vijandschap in het vlees is daarmee gedood. Zelfs Christus is naar het vlees uit Israël(Rom. 9:5). Als de Zoon van David en de Leeuw van Juda zal Hij overwinnen en regeren over een verkozen natie. De vijandschap is in het vlees, waarin Israël nog zal stralen.

Ja, de Joden scheppen nu al op dat het Christendom een een Jood aanbidt. Zijn bijzondere relatie met Israël zal hun heerlijkheid zijn tijdens heel het millennium, ja zolang als de oude mensheid zal bestaan in deze oude schepping. Maar in de nieuwe mensheid, waarin noch Griek noch Jood is, is er daarom geen raciale vijandschap, zoals die voortduurt in het vlees van de oude mensheid. Het lichaam van Christus, waarin beide aanwezig zijn, behoort niet tot de oude schepping en de oude, primitieve, mensheid. Maar zelfs indien enkele leden van het lichaam op een bepaald moment Christus naar het vlees gekend hebben, toch zullen ze Hem op die wijze niet meer kennen. Daarom: indien iemand in Christus is, dan is er een nieuwe schepping; het primitieve is voor hen voorbij gegaan en alles is nieuw geworden(2Kor.5:16,17). Heidenen kunnen in de oude mensheid nooit iets anders genieten dan een ondergeschikte positie aan Israël, maar het kruis dat de twee mensheden scheidt, doodt ook de vijandschap in het vlees.

In Filippenzen is de houding van Christus, aangetoond in Zijn nederdaling van de heerlijkheid van de vorm van God tot de dood aan het kruis, het "waarom" van Zijn verhoging. Hij, Die de vorm van een mens aannam, is verhoogd en ontvangt universele erkenning als Heer(Filip. 2:5-11). Het kruis van Christus kent niet alleen rationalisten en ritualisten als vijanden, maar ook sensualisten(Filip.3:18,19). Vele professoren in de kerken tonen door hun wandel dat ze vijanden van het kruis van Christus zijn; ze zijn er toe geneigd zich over te geven aan alle lusten van de gekruisigde mensheid. Het is een beklagenswaardig feit dat velen, die door de eeuwen heen de naam van Christus beleden hebben, aantonen dat ze een ware afkeer hebben, ja zelfs vijandig staan tegenover, het Woord van het kruis, ook al dragen ze een kruis of een crucifix.

Twee verwijzingen naar het kruis zijn te vinden in Kolossenzen(1:20; 2:14). Het gezichtsveld is hier weidser dan de mensheid; ze omvat heel de schepping. Vijandschap en zonde zijn niet tot alleen de mensheid beperkt. Allen in heel het universum moeten verzoend worden, en wederzijdse verzoening betekent dat er vijandschap is. Vrede moet gemaakt worden door het bloed van het kruis; niet door het kruis alleen, maar door het bloed van het kruis. De combinatie van bloed en kruis wordt waarschijnlijk gemaakt om twee aspecten van redding te presenteren: de vergeving van zonden en de veroordeling en verwijdering van vijandschap. De schande en vloek van het kruis behoren net zo goed tot de geestelijke krachten van boosheid in de hemelse gewesten als tot de mensen, en hun wederzijdse verzoening wordt door middel hier van tot stand gebracht.

In de tweede passage wordt de morele en ceremoniële heerschappij van de wet beëindigd, omdat de handschriften van de aanklachten tegen ons aan het kruis genageld zijn. Niet alleen dit, maar het kruis hield zich ook bezig met de vijandschap van de soevereiniteiten en autoriteiten. Hij werd gekruisigd door zwakte, de zwakte van iemand die overgeleverd was aan de dood van het kruis. Hij was alleen breekbaar toen Hij tot zonde gemaakt was, niet alleen de zonde van de mens, maar alle zonde. In het uur van Zijn zwakte pleegden de soevereiniteiten en autoriteiten, waarmee de heiligen nog steeds worstelen, hun dodelijkste aanslag. Net zoals de mens zijn wreedste haat toonde toen genade zijn terechte oordeel droeg, zo lijkt het er ook op dat de machten van de duisternis tezelfdertijd hun uiterste best deden(Lc.22:53; Efe.6:12). Toen Hij Zijn vleselijk lichaam aflegde, legde Hij daarmee ook de greep af van de soevereiniteiten en autoriteiten. Gekruisigd door zwakte is Hij levend door de kracht van God. Het Slachtoffer wordt de Overwinnaar: Hij maakt een publiek spektakel van Zijn vijanden en viert een triomf, ze als Zijn gevangenen voor Hem uit laten lopend. De zwakte van God is sterker dan de soevereiniteiten en autoriteiten.

Gods voornemen met het kruisigen van de oude mensheid is tweevoudig. Het is naast het "opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde"(6:6), ook dat we bevrijdt zouden worden van onze slavernij aan de zonde. Dit is mogelijk omdat, gestorven zijnde met Christus, we gerechtvaardigd zijn van de zonde. Het lichaam der zonde is niet hetzelfde als onze oude mensheid. Er is een verschil tussen het ding waarop gemikt wordt en het middel dat gebruikt wordt. Hoe deze doelen in de praktijk bereikt worden wordt duidelijk in dit hoofdstuk. Het lichaam der zonde wordt in de praktijk teniet gedaan door de gehoorzaamheid aan het gebod van de verzen 12 en 13, terwijl de vrijheid van dienstbaarheid aan zonde getoond wordt in de verzen 16-23. Maar voordat deze verlossingen ervaren kunnen worden, moet de heilige weten van zijn dood door kruisiging en daarop volgende rechtvaardiging van zonde. Wanneer hij het vertrouwen heeft dat hij een wettige grond heeft om zichzelf dood te achten voor zonde, zelfs al blijft het als een wet van zonde in zijn leden, dan kan hij zeker van zijn van zijn positie voor God. Op die manier heeft hij gezag en kan hij Gods kracht benutten om te kunnen omgaan met de inwonende zonde, voor zover God hem daartoe in staat stelt.

Het lichaam der zonde is het menselijk lichaam waarover de zonde en de dood regeren. Zonde en dood kwamen binnen en namen bezit van de oude mensheid met haar lichaam, en maakten dit lichaam de zetel en instrument en slaaf van zonde. "Het lichaam der zonde" past beter bij de context van 5:12 dan "het vlees, aan der zonde gelijk"(8:3). Het is een lichaam waarin de zonde heerst(6:12), in de leden waarvan de wet der zonde werkzaam is(7:23). Het is een lichaam des doods(7:24), dat er praktijken op na houdt die ter dood gebracht moeten worden(8:13). Zonde is niet onlosmakelijk aan het menselijk lichaam verbonden; ze was in Adam's lichaam niet te vinden, tot hij overtrad. Hoewel ons lichaam sterfelijk is en gedoemd is te sterven, zal het verlost en veranderd worden. Zelfs het sterfelijk lichaam mag aan God gepresenteerd worden tot Zijn gebruik; de lichamen van de heiligen zijn leden van Christus en zullen daarom verlost worden(1Kor.6:15), en het leven van Jezus zal in onze lichamen openbaar gemaakt worden(2Kor.4:10,11).

Het lichaam der zonde is het menselijk lichaam dat onderworpen is aan de heerschappij van zonde. Als lichaam der zonde zal het teniet gedaan worden. Overgedragen aan God zal het ophouden te handelen als instrument van de zonde. Het fysieke organisme wordt niet op non-actief gesteld, en ook raadt de Schrift niet lichamelijke soberheid of tuchtiging aan. Maar er is een wijziging in meesters en van dienstbetoon; het lichaam moet zich niet langer gedragen als bezit van de zonde, maar als lid van Christus. De nieuwe mensheid kan niet een lichaam der zonde in dienst hebben, hoewel het wel een sterfelijk lichaam gebruikt. Gestorven zijnde aan de dood door het kruis, zijn we vrij onze lichamen aan God voor te stellen.

Het verdere doel is dat "wij niet langer slaven der zonde zouden zijn." Zonde is heer geweest. Haar straf, de dood, overmeesterde Christus(vers 10), en ooit slaafden we er voor. Omdat we nu onder de heerschappij van de genade zijn, zal zonde niet langer onze meester zijn. Het is in de kracht van Zijn opstanding dat volledige verlossing wordt gevonden, maar voordat we opstaan moeten we eerst verenigd worden in de gelijkenis van Zijn dood. Rechtvaardigheid verlangt de dood van het kruis en genade heerst door middel van rechtvaardigheid. Wanneer we onze plaats innemen op de opstandingsgrond, en zolang we dat doen, zijn we vrij van de slavernij van zonde, zoals Israël, staande aan de wilderniskant van de Rode Zee, vrij was was van de slavernij van Egypte. Het is niet waar dat we zonde moeten begaan zolang we in dit sterfelijk lichaam verblijven.

"Wij" is een derde term die we moeten onderscheiden van de oude mensheid en het lichaam der zonde. Ze moeten weggedaan worden; toch overleven we omdat we gered zijn. De collectieve oude mensheid kan niet overleven, omdat ze al veroordeeld is; het sterfelijk lichaam moet sterven en ophouden te bestaan als lichaam der zonde. Maar wij, de personen die God heeft gemaakt, een ieder apart en individueel, zijn zelfs nu Gods bevrijde mensen. Het zijn wij die onszelf dood achten voor de zonde en leven voor God. Het zijn wij die onszelf presenteren aan God als levenden uit de doden. Er wordt niet gezegd dat we onszelf presenteren als dood voor de zonde. Die negatieve verlossing is noodzakelijk voor de positieve opstanding. Het is als levend uit de doden dat we kracht hebben God te gehoorzamen.

7.

Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde moet geïnterpreteerd worden door de context. Het is niet de rechtvaardiging van zonde waarover in eerdere hoofdstukken gesproken werd, waar het over persoonlijke zonden ging. Het is de rechtvaardiging van beërfde raciale zonde, en dat niet door geloof, maar door dood. We zijn met Christus aan de zonde gestorven. Onze rechtvaardiging van zonde is de Zijne. Hij werd tot zonde gemaakt en verantwoordelijk voor de zonde van een zondige mensheid. Indien Hij er aan stierf, dan deden ook wij dat, die in Hem verenigd zijn. Indien Hij gerechtvaardigd is van zonde door de dood aan het kruis, dan zijn wij dat evenzo. Het is niet een vraag of zonde nu wel of niet in ons is, ze was nooit in Christus. En toch werd Hij aanspreekbaar ervoor gemaakt voor en omdat Hij aanspreekbaar was, zijn wij dat niet. Omdat Hij vrijelijk de rekening heeft betaald, zijn wij vrijgelaten. Hij hief iedere eis van het recht tegen een zondige mensheid op. Christus stierf niet aan zonde opdat wij er niet ook aan zouden sterven; Zijn kruisiging was niet om onze oude mensheid te redden. Wij zijn niet verlost van de dood van het kruis, maar er door. We delen nu de gelijkenis van Zijn dood, met de huidige rechtmatige vrijlating van zonde; maar de feitelijke vrijlating zal komen door de dood of de verandering bij de wederkomst van Christus.

Wij stierven aan de zonde. Geen gerechtshof kan een aanklacht uitbrengen tegen een dode. Als wordt gevraagd: "Hoe kan ik gerechtvaardigd zijn van zonde, terwijl ik het nog steeds in me vind?", dan kan als wedervraag gevraagd worden: "Waarom is dan Christus gestorven?" Hield God Zich bezig met zonde die Hem toebehoorde of aan ons? Er bestaat geen vraag over de uitwissing van zonde van Hem of van ons, maar over Gods veroordeling ervan. Indien Christus ons niet door Zijn dood aan de zonde vrijgelaten heeft van de goddelijke verontwaardiging er over, waardoor zullen we dán vrijlating vinden?
God spreekt een woord van vrede voor ons geweten en hart. Hoe meer ik in mijzelf diepere lagen van verdorvenheid ontdekt, des te meer veroordeelt mijn hart mij en klaagt mijn geweten mij aan. Dan ben ik klaar en in staat om dit deel van het evangelie te ontvangen en mij er over te verheugen. Iedere geloofsblik op de gekruisigde Christus brengt vrede voor mijn geweten en vult mijn hart met vreugde en mijn mond mijn lofgezang.

Op deze wijze wordt de gelijkenis aan Zijn dood uiteengezet. Het is de negatieve zijde die rechtvaardiging van zonde geeft. De positieve zijde is de gelijkenis aan Zijn opstanding, die ons toegang tot God geeft en aanvaarding volgens de aanvaardbaarheid van ons verrezen Hoofd.





Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 23, pagina 299. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl