Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 2
door G.L.Rogers

Persoonlijke uitleg
Hoofdstuk 1:8-16

Al Paulus' persoonlijke en autobiografische woorden laten iets zien van het feit dat Christus in hem leeft. In dit deel zien we iemand die omgegaan is door de liefde en het mededogen van Christus voor Zijn heiligen en voor alle mensen. Omdat iedere uitdrukking doortrokken is van Christus, worden onze harten gevangen en wijd geopend voor de boodschap die hij zo kundig voor ons heeft voorbereid. We krijgen iets te zien van Paulus' gebedsleven(8-10), zijn geestelijke aanhankelijkheid en verlangen(11-13) en het geheim van zijn grote missionaire enthousiasme(14-16). Buiten het zo uitgebreid in kennis stellen en voorbereiden van zijn voorgenomen bezoek aan Rome, moet er een hoger doel zijn. Tussen hem en zijn verlangen lag een hachelijke reis naar Jeruzalem, en hij had nog niet de definitieve belofte ontvangen dat hij ook in Rome zou moeten getuigen(Hand. 23:11). De urgentie van zijn verplichting, tezamen met zijn gretigheid om de natiën te evangeliseren, noodzaakten hem dit "internationaal epistel" te schrijven.

8-10. "In de eerste plaats dank ik mijn God". Een opvallend deel in het voorbeeld van deze unieke heilige, is zijn buitengewone gebedsactiviteit. Hij staat open naar God in een grote variëteit van gebed en dankzegging, pleitend en verzoekend of vragend. Ten eerste is dankzegging prominent, omdat hij waakzaam was in gebed met dankzegging(Kol. 4:2). "Mijn God" wordt gedankt in Jezus Christus, Die het enig middel is voor het door de mens benaderen van God en van Gods nadering tot de mens. Luther zei: "Paulus is de godsdienst van het persoonlijk voornaamwoord." "Mijn God" is de taal van de persoonlijke toe-eigening door het geloof. "Oh God, U bent mijn God!"
God is voor sommige heiligen meer dan voor andere. Hij is in ons zoveel als wij in Hem zijn. We mogen onophoudelijk groeien in de kennis en het "bezitten" van God, Die Zichzelf geeft aan, en Zichzelf krachtig betoont in hen, wier harten perfect gericht zijn op Hem. Hij dankt God als de Gever van geloof, zoals als alle heiligen dat doen.

"..hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk." Liefde die bidt voor heiligen die slechts vreemden waren schijnt zo overdreven en ongelofelijk, zo onmogelijk te bewijzen, dat Hij God als getuige aanvoert. Een belangstelling zo ongehoord vreemd, zo zeldzaam en Christus-achtig, is alleen verklaarbaar als het een manifestatie is van de gevoelens voor een nieuwe geestelijke mensheid. De oude mensheid is zo ver van begrip verwijderd, dat Paulus het wijs acht zijn liefdevolle houding te rechtvaardigen als hij schrijft: "Zo van u allen te denken spreekt voor mij dan ook vanzelf, "(Fili. 1:7;NBG). De innerlijke betekenis en geestelijkheid van zijn gebedsbelangstelling is in harmonie met het karakter van zijn dienstbetoon. "God, die ik met mijn geest dien". Deze goddelijke dienst dient apart te worden gezien van slavernij en staat in contrast met de rituele dienst in de tempel. Haar binnenste gebied is "met [beter="in"] mijn geest" en de buitenste is "in het evangelie van Zijn Zoon". Hijzelf is een tempel van God, zijn geest is het orgaan van dienst, de vorm die de dienst aanneemt is de evangelisatie van de volkeren. Zijn vastberaden, eerlijk verzoek "om tot u te komen" is na lang wachten en vragen noch niet toegestaan. Zelfs een apostel kan zijn werk niet plannen zoals hij het verkiest. Het zou voor Paulus net zo desastreus zijn als voor ons om zijn eigen tijd en weg te kiezen. Voorspoed wordt alleen gevonden binnen de wil van God en in heel de wijde wereld is er maar één veilige plaats voor een kind van God, en dat is waar God hem plaatst! Berusting verlamt de bidder niet, want hij zegt nog steeds volhoudend, hoewel ootmoedig, "smekende"(CV).

"Ik verlang u te zien". Hij heeft iets van de passie van Christus gevangen om Zichzelf mede te delen. Het meegedragen bewustzijn van de bediening die hem was toegewezen, vereist de verlichting door het delen: "niet alleen het evangelie Gods, maar ook ons eigen leven mede te delen,"(1Thess. 2:8;NBG). Een zeeman beschreef goede prediking aldus: "Wanneer een mens iets warms uit zijn hart neemt en het in het mijne schuift, dan noem ik dat goede prediking." Wanneer dan Paulus met woord of pen evangeliseert, dan draagt hij iets van zijn eigen geestelijke vitaliteit en warmte over. Hij spreekt eindeloos over "enige" geestelijke genade. Er zijn diversiteiten van genadegiften. Sommige van hen zijn teken-giften en afgezien van de twee uitzonderingen van Pinksteren en de bekering van Cornelius(Hand. 2:4; 10:44; 11:15) schijnen ze overgedragen te zijn door het opleggen van de handen van de apostelen of hun onmiddellijke opvolgers(Hand.8:17; 19:6; 1Tim.4:14; 2Tim.1:6). Dit waren de tekenen die de apostelen hun status gaven, toen het doel van het grondvesten van de heiligen bereikt was. Andere genade-tekenen blijven als noodzakelijke punten van het evangelie.
Wat hij verder zocht in zijn bezoek was een hartelijk verlangen voor wederzijdse troost. Wederzijdse bemoediging komt door het geloof van anderen, want het geloof van iedere heilige is individueel geschoold door de unieke behoeften en ervaringen door welke God Zichzelf in genade onthult. Bij het deel hebben aan hun bijzondere en speciale kennis van God en waardering van Christus werd zelfs de apostel geholpen, want iedere heilige heeft iets waarvan een andere gelovige kan leren. Nogmaals, hij zoekt een houding van het hart, wat een voorwaarde is voor behulpzaamheid en gemeenschap. Vertrouwen en sympathie tonen aan een leraar brengen hem een heerlijke kracht om harten aan te raken, want ze openen zijn eigen hart, terwijl in een atmosfeer van achterdocht de spreker een deel van de genade verliest, de toehoorder niet ontvankelijk is en geestelijk steriel. Paulus vraagt om een gastvrijheid van hart dat de boodschapper van God zal onderhouden en besmet kan worden met diens overvloedige geestelijkheid. "dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen" Dit is geen voorbijgaande gril; zijn vasthoudende gebeden geven uiting aan zijn overheersende verlangen zijn uitgebreide gemeente te bezoeken en dezelfde vrucht van rechtvaardigheid van hen vast te leggen als de kracht en aanwezigheid van God die had getoond bij anderen.

14-16. Ik ben een schuldenaar. Hij was gebonden door zijn bijzondere apostelschap en internationale boodschap. Niet alleen was hem het "evangelie der onbesnedenen"(Gal.2:7) toevertrouwd en was de verplichting op hem gelegd om dit te prediken(1Kor.9:16,17), maar hij had een boodschap aan al de families op aarde en van huidig nationaal voordeel(11:13-28). De mensen voor wie hij was afgezonderd Grieken en barbaren[NBG: niet-Grieken] noemend, wijs en dwaas, kijkt hij toch voorbij aan deze oppervlakkige verschillen van taal en cultuur, en kijkt naar de gemeenschappelijke behoefte waarvoor hij was toegerust en verlangend was om hen te bedienen. Rome ging toen, net als nu, verloren door gebrek aan kennis. Zijn leidraad was maagdelijke grond te vinden(15:19,20). Zou Petrus, volgens Pauselijke overlevering, vanaf 44 n.Chr. en twintig jaar daarna, inwoner van Rome zijn geweest, dan was Paulus niet zo vol verlangen geweest om daar een bezoek te brengen. Rome was door onbekende bezoekers uit Palestina beëvangeliseerd, maar Paulus verlangde dit strategische punt te gebruiken voor de verkondigen van het evangelie en Rome te maken tot een steunpunt en springplank voor zijn reis naar Spanje(15:22-24). Dat wat voor de Joden een val was en voor de volkeren dwaasheid, was voor de trots en schittering van Rome net zo onverteerbaar, en om daarheen het aanstootgevend evangelie te brengen, was voor Paulus een zware test en toonde tegelijkertijd zijn vertrouwen in zijn boodschap.

Ik schaam mij het evangelie niet. Deze overgang naar het grote betoog herinnert ons er aan dat voor hen die niet onoplettend en dwaas waren er veel te vrezen was van de ontzagwekkende grootheid van Rome, waar de hele georganiseerde kracht van vijandige menselijke macht samengebald was, een macht die later z'n uiterste best zou doen om de gemeente en de Schriften te vernietigen. Als vertegenwoordiger van een schijnbaar machteloos en niet effectief ding, een evangelie dat afstootwekkend en vernederend was in de meeste van z'n onderdelen, en als Onderwerp een timmerman uit het verachte Judea hebbend, die stierf als een misdadiger, zou Paulus best bevreesd en beschaamd kunnen zijn, ware het niet voor de redenen die hij in de volgende woorden geeft. Voor het einde van dit eerste hoofdstuk wil hij laten zien dat de reden voor de diepste schaamte ligt bij de hele Romeinse wereld, die door morele verloedering en afgoderij aan het verrotten was. Bij de apostel zien we dezelfde moed en toewijding voor zijn taak als bij Hem Die Zijn voornemen vastberaden zette om op te gaan naar Jeruzalem. Als Christus in het huis is zal Hij soms ook uit de ramen kijken.

Het thema
Hoofdstuk 1:16-17

Deze verzen zijn aan de hele brief gerelateerd, omdat de tekst is gerelateerd aan een uiteenzettende predikatie. Alle grote ideeën van de brief zijn ondergebracht in deze weinige, gedragen woorden. Opdat we niet onszelf verliezen in een mist van abstracte ideeën, laten we strak zicht houden op het feit dat Gods Zoon het grote Onderwerp en Inhoud is van het evangelie(1:3).

Want het is kracht Gods tot behoud. In "kracht" zit een stilzwijgende verwijzing naar Rome, wat in het Grieks "kracht" betekent. Het evangelie is net zo'n woord van kracht als dat wat licht beval te schijnen uit duisternis, dat het universum onderhoudt, en dat Lazarus opdroeg uit de tombe te komen. Niets minder dan zo'n kracht zou een zondaar kunnen redden. De kracht is een modus van Gods persoonlijke activiteit in de levens van zondige mensen, werken voortbrengend die alleen Hij kan doen. Zijn woorden zijn niet slechts symbolen van dingen, maar zijn de dingen zelf; ze geven niet alleen een ideale ethiek en een logisch argument, maar ze zijn een geestelijk dynamisch gelijke voor het bereiken van een perfecte redding. Deze enige, afdoende kracht van God wijst menselijke inspanning om het aan te vullen af. "Redding" omvat het volledige resultaat van aanvaarding van het evangelie, beginnend met redding van wraak en uitmondend in eenvormigheid in heerlijkheid aan Christus. Het is een reddingsboot die veilig allen aan land brengt die zich er aan toevertrouwen. Bisschop Westcott, toen die werd aangesproken door een meisje van het Leger des Heils, met de vraag: "Meneer, bent u gered?", antwoordde schertsend: "Bedoelt u esotheen[Ik ben gered] of soozomai[Ik wordt gered] of sootheesomai[Ik zal gered worden]?" Op deze wijze liet hij haar de alomvattendheid van redding zien en haar drie fasen en tijdsvormen. Er is een verleden redding van de straf van de zonde, daterend vanaf het moment dat we tot geloof kwamen. Dan is er de huidige verlossing uit de macht van de zonde, waardoor we zijn gered van zondigen en volwassenheid verkrijgen. Tenslotte zullen we gered worden uit de aanwezigheid van zonde bij de komst van onze Redder, Die we uit de hemel verwachten(13:11; Filip.3:20,21). Positieve aspecten van redding zijn: rechtvaardiging, verzoening, identificatie met Christus, heiliging, omvorming(12:2), levendmaking(8:10), opstanding en verheerlijking of eenwording aan het beeld van Gods Zoon.

"Voor een ieder die gelooft". Op deze wijze is redding mogelijk voor allen, want iedereen kan aan deze eenvoudige voorwaarde van vertrouwen op de Vertrouwenswaardige voldoen. Geloof schept niets, doet niets, verdient niets en heeft geen werking buiten haar Onderwerp, want het is zelf geen redder. Als ik me toevertrouw aan een lift, zodat ik de tiende verdieping van een gebouw kan bereiken, draag ik niets bij aan de kracht die me omhoog hijst, noch voorkomt mijn onkunde van het mechanisme dat ik naar die verdieping wordt gebracht.

"Eerst voor de Jood". Dit is een indeling van de gehele mensheid naar godsdienst. Het Griekse leven en gedachtengoed hadden de wereld gemaakt waarin Paulus leefde. De Jood had voorrang, maar geen voorkeur inzake de redding. De voorziening van de redding van allen is onverminderd voor de Jood, hoewel op dit moment zijn nationale voorrechten ter zijde zijn gesteld. Paulus ging eerst naar hen toe, want "Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken,.."(Hand. 13:46;NBG) en hun afwijzing was voor hem niet de mogelijkheid om naar de volkeren te gaan, maar eerder voor de onthulling van het geheim van het evangelie(16:25;26) en voor het geheim van hun gedeeltelijke en tijdelijke verharding(11:25). Er is een overblijfsel(11:5) uit Israël en Paulus pleitte bij God voor de redding van zijn landslieden en probeerde met zijn bediening aan de volkeren de Israëlieten aan te zetten tot naijver, opdat hij enige van hen mocht redden(11:14). Zij struikelden over de feiten dat geloof ouder is dan het Judaïsme en dat Grieken ook niet Joods werden om gered te worden of als resultaat van die redding.

Vers 17 stelt de inhoud van het evangelie als zijnde Gods rechtvaardigheid door geloof tot geloof, op deze wijze uitleg gevend over haar reddende kracht voor de gelovige. Rechtvaardigheid, iets waar de mens van verstoken is, is de van het grootste belang bij redding. Doorheen alle Hebreeuwse geschriften en de Evangeliën wordt de eis tot rechtvaardigheid gesteld. In het evangelie wordt er in voorzien. Rechtvaardigheid komt zes-en-dertig maal voor, het werkwoord rechtvaardigen vijftien maal, rechtvaardiging twee maal en recht zeven maal in deze brief[telling uit de Engelse-talige Concordante Vertaling; WJ]. Dat is vaker dan in alle andere Paulinische brieven. Rechtvaardigheid is de kern van het evangelie. Hoewel Gods genade als de bron en methode van redding wordt gebracht, is rechtvaardigheid de kern die het evangelie brengt. Genade regeert alleen door rechtvaardigheid en haar ontvangers zijn op dezelfde wijze als hun Heer gemaakt, omdat ze rechtvaardigheid liefhebben en ongerechtigheid haten. De blijdschap van hen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, en die ontvangen hebben, is de hunne.
Wat wordt bedoeld met Gods rechtvaardigheid? De uitdrukking wordt in deze brief in verschillende betekenissen gebruikt, maar we wagen het te denken dat de uitdrukking zoals ze in deze uitdrukking van het thema voorkomt, alles inhoudt dat het elders betekent en is daardoor Gods persoonlijke kenmerk van rechtvaardigheid, Zijn uitoefening van dat kenmerk en het gevolg ervan in de gelovige mens. Het is in eerste instantie de rechtvaardigheid van God Zelf die moet worden verdedigd, als de mens rechtvaardig moet worden gered(3.25;26), en wordt vereist door onze onrechtvaardigheid(3:5). De antithese van de uitdrukkingen "de rechtvaardigheid van God" en " de wraak van God" schijnt te eisen dat ze op dezelfde wijze moeten worden verstaan als de kenmerken van God, wat ook waar is van "de kracht van God". De uitoefening van het kenmerk draagt rechtvaardigheid over op de gelovige, een rechtvaardigheid waarvan God de Auteur is en de mens de ontvanger. Het wordt gegeven uit geloof(1:17; 3:22; 10;6), het is "de gave der gerechtigheid"(5:17), en is een rechtvaardigheid die Paulus had en die contrasteert met die van hem zelf(Filip. 3.9). Gods rechtvaardigheid, voorgesteld als een kenmerk, staat onthult in eerdere geschriften. Ze verschijnt als de grote hindernis op de weg van de rechtvaardiging van zondaren, want, zoals daar onthuld, veroordeelde het de onrechtvaardige en verschafte het geen grond voor hoop. Het was geen evangelie, omdat de mens zijn eigen onrechtvaardigheid bewijst, totdat een rechtvaardigheid van God uit geloof wordt onthuld. Gods kenmerken worden gezien door Zijn activiteiten; wat Hij geeft onthult wat Hij is. Gods Zoon in Zijn inclusieve gave en de opperste Onthulling van Hemzelf. Niet alleen verblijft de volledige volheid van Godheid in Hem, Hij is voor ons tot rechtvaardigheid van God gemaakt en wij ontvangen Gods rechtvaardigheid in Hem(1Kor.1:30; 2Kor. 5:21), wat overeenkomst met het beeld van de Rechtvaardige inhoudt.

In het evangelie wordt een nieuwe onthulling gedaan over Gods rechtvaardigheid. Onthuld wordt door God en opgenomen door geloof aan de kant van de mens. Voor hen die niet geloven is het evangelie nog steeds verborgen(2Kor.4:3). "Onthulling" wordt alleen gebruikt voor waarheid die werkelijk door de mens wordt begrepen en verschilt daarmee van "openbaar worden"(1:19; 3:21). Het gangbare geloof onder de mensen dat God persoonlijk rechtvaardig is, is niet het geloof dat de bijzondere onthulling van Gods rechtvaardigheid in het evangelie oproept. Indien het gangbare geloof mensen kon redden, dan zou iedere oprechte Israët gered zijn. Geloof vereist de kracht en rechtvaardigheid van God zoals die wordt onthuld en beschikbaar gemaakt in het evangelie over Zijn Zoon. De vertaling "het geloof van Jezus Christus" van de Statenvertaling en de Concordante Vertaling [de NBG heeft hier "het geloof IN Jezus Christus"] omvat eenheid en identificatie van de gelovige met Christus, waarbij Zijn geloof de fontein is van waaruit het onze ontspringt!

Gods rechtvaardigheid wordt niet alleen onthuld als uit geloof, maar ook tot geloof. Dat wil zeggen, het is niet alleen een redding uit geloof, maar het maakt ook een geloofsleven mogelijk. Velen die door de Galatenfout zijn gegrepen, geloven in rechtvaardiging uit werken der wet. Het evangelie[goede nieuws] is dat zij die rechtvaardig zijn uit geloof, ook leven uit geloof, en Paulus citeert Habakuk niet om de rechtvaardiging uit geloof te bewijzen, maar opdat de gerechtvaardigden zullen leven uit hun geloof. Het is een vergissing Habakak's woorden te gebruiken als bewijstekst voor de leer van rechtvaardiging door geloof en Paulus doet dan ook niet. We doorzoeken Habakuk tevergeefs om enig spoor te vinden van deze karakteristieke Paulinische leer, en zijn woorden dragen dan ook niet deze interpretatie. Ze zijn uitspraken over de waarde van geloof voor de rechtvaardige mens, stellend dat hij zal leven doorheen de dan opkomende storm van geweld en vernietiging door de hand van de Chaldeeën. Paulus geeft de uitspraken een rijkere toepassing. Met het oog op de storm van goddelijke wraak die over de hele wereld zal komen (1:18; 2:5) en al de gevaren die het leven van de heilige op aarde zal doormaken, zal de rechtvaardige mens leven uit zijn geloof. In Galaten 3:11 wordt geloof als een manier van leven gesteld tegenover werken der wet. De wet zegt: "de mens die ze[Mijn inzettingen] doet, zal daardoor leven: Ik ben de Here"(Lev. 18:5;NBG) en maakt leven afhankelijk van werken. Het evangelie brengt niet alleen rechtvaardigheid, maar geeft aan de gelovige een leven waaraan Habakuk nooit had gedacht, "leven in Christus Jezus"(8:2,10). Een ander citaat van deze woorden in Hebreeën 10:38 presenteert de keus tussen leven uit geloof en terugvallen naar verloren gaan. Opnieuw verzekert geloof leven in een tijd van komende wraak over afvalligen.
Dan volgt het grote geloofshoofdstuk waarin er geen veronderstelling van rechtvaardiging door geloof is. Zo leggen ieder van de drie citaten de nadruk op het leven uit geloof. Het citaat, zoals gebruikt in Romeinen, beslaat het hele leven van de gerechtvaardigde. Geloof is het vermogen dat alle kenmerken van Gods redding aanvat, en hoewel een leven uit geloof een leven vol gevaren is, omdat het wordt bedreigd door de wereld, het vlees en de duivel, is het een leven dat triomfeert door de kracht van God. Een simpele definitie kwam uit de loopgraven: "Geloof is: je leven laten afhangen van het feit dat God is wat en Wie Hij is."




Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 20, pagina 87. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl