Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 13
door G.L.Rogers

Beschuldiging of doorgave?
Arme, gekwelde, bemodderde Paulus! Hij had, volgens sommige bijdetijdse commentatoren, een groot vermogen om verward te worden. Vaak houdt zijn logica op. Indien iemand zou twijfelen dat in Romeinen 5:13,14 Paulus verward raakte en in een doodlopend steegje terecht kwam, dan hebben we de verzekering van twee zeer bekende moderne geleerden dat hij dat zeker deed. De ene zegt: "De apostel vindt de puzzel in vers 13 te hoog voor hem gegrepen, en gebruikt de zin: 'die een beeld is' als middel om terug te keren naar het idee waarmee hij vers 12 begon, dat van de parallel tussen Adam en Christus." De andere zegt: "De dood ging door het hele ras, omdat alle leden van het ras feitelijk zondigden. Zeker, dat laat Paulus hier in de positie gefaald te hebben de verbinding van Adam's zonde met die van de zonde van alle mensen uit te leggen. Misschien was hij zo wel tevreden."
Ongetwijfeld is er hier en daar verwarring! Indien de hooggeleerde heren het bij het rechte eind hebben, dan maakt Paulus hier een fout in zijn denken of anders is hij zo onzorgvuldig geweest in de keuze van zijn woorden, dat hij het tegengestelde zegt van wat hij wilde zeggen. We willen niet zo onbeleefd zijn om de accuraatheid van beide wetenschappers in twijfel te trekken, maar, als Paulus blunderde, waar blijft dan de apostolische inspiratie en leergezag? Wat we veronderstelden was een goddelijke onthulling die als een stuk ijs verdwijnt voor het zonlicht van een superieure verlichting en intelligentie. We zouden behoorlijk dankbaar moeten zijn gered te worden van het blunderen van deze zo incompetente apostel. Maar, als we kijken naar de uitleggers en correctoren van Paulus, dan aarzelen we. De vraag rijst: "Heer, tot wie zullen we gaan?" Heeft niet deze Paulus aan ons het evangelie van God verkondigd aangaande Zijn Zoon? Hebben we niet, met hem, haar kracht van redding ervaren en iets van zijn verlichting mogen delen over de kennis van de heerlijkheid van God in het gezicht van Jezus Christus?

We wenden ons af van deze commentatoren en gaan terug naar Paulus. Hij heeft maar weinig woorden, maar die zijn dan ook helder en gezaghebbend. Als hij de interpretaties zou lezen die zijn vrienden in deze verzen hebben gelegd, dan zou hij waarschijnlijk uitroepen: "Here, hoe zijn mijn tegenstanders toegenomen! Zij zijn met velen die tegen mij opstaan." Neem bijvoorbeeld de uitspraak die hierboven is geciteerd: "De dood ging door het hele ras, omdat alle leden van het ras feitelijk zondigden." Komende uit de bron waaruit het voortkomt, is het zeker geen gewilde verdraaiing, hoewel het wel een rechtstreekse ontkenning is van wat Paulus zegt. De taak van een uitlegger is niet de woorden van mensen te bekritiseren, maar het Woord van God te verklaren. Maar wanneer zijn ongetwijfeld oprechte mede-gelovigen overtuigingen hebben die tegengesteld zijn aan wat de waarheid schijnt te zijn, moet hij proberen een soort verklaring te geven van hun vergissing die hemzelf bevredigt. Het zal zijn taak worden een onderzoek in te stellen naar wijd verspreidde theorieën en afwijzingen die Gods woord verduisterden en verdraaiden. Daarmee instemmend zullen wij nu eerst proberen vast te stellen wat Paulus leert, om dan enkele van de aanwassen van vergissingen aan te geven, die al lange tijd aan het populaire religieuze denken over deze Schriftplaatsen zijn blijven kleven.

13,14

want reeds voor de wet was er zonde in de wereld.
Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is.
14 Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes,
ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad,
die een beeld is van de komende.

(Rom. 5:13,14)
Dit betoog, hoewel beknopt, is afdoende voor het dubbele doel dat ze dient. Eerst bewijst het de beweringen van vers 12. De noodzaak voor zulk bewijs blijft, zoals we zullen zien bij het bestuderen van enige uitleggingen van de verbinding tussen Adam en het ras. Een beperkte periode uit de geschiedenis dient als bewijs dat de dood op hen valt die niet persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor hun zonde. Ten tweede: deze periode, die werd voortgebracht door de overtreding van die ene mens, is het type van een andere periode die werd voortgebracht door de gehoorzaamheid van de andere Mens.

"Want" verbindt de voorgaande beweringen met de bewijzen. Reeds voor de wet was er zonde in de wereld. De zonde is die welke feitelijk door een ieder individueel werd begaan. Zonde is hier omdat door één man de zonde de wereld binnen kwam. De wijze van uitzaaiing is door de voortplanting van het ras vanuit een zondig hoofd. Het oorzakelijk verband tussen Adam's zonde en die van zijn nageslacht is teruggevonden in de woorden: "zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, waarop allen gezondigd hebben." Niet iedereen ziet dat de dood, de straf voor zonde, een verdorven toestand inhoudt vanaf de geboorte. Omdat de dood niet wordt gezien als de verbinding tussen Adam's zonde en die van ons, zijn verscheidene theorieën over de beschuldiging, of toerekening, van Adam's zonde aan alle mensen geformuleerd. Beschuldiging is een gedachte die vreemd is aan de tekst. Overdraging is een feit en is de centrale gedachte. Zonde en dood zijn uitwisselbaar verbonden als oorzaak en gevolg. Toen zonde de vloek van de dood op Adam's hele wezen legde, verdorf het hem. De doorgave van de dood is de doorgave van verdorvenheid. "Oorspronkelijke zonde" was de naam die de oudere theologen gaven aan de gevolgen van de werking van de wet van vererving. Die goddelijke wet is formeel weergegeven in Genesis in de woorden "die naar hun aard vruchten dragen", en in de verklaring van onze Heer: "dat wat uit het vlees geboren is, is vlees." De overdracht van vader op zoon van lichamelijke, geestelijke, morele en andere karakteristieken wordt algemeen bevestigd. Sommigen, zoals Henoch en zij die in een ogenblik veranderd zullen worden, ontsnappen aan de crisis van de dood, maar sterfelijkheid is ondanks dat aan hen overgedragen, hen tot zondaren makend. Zonde is in de wereld, maar de aanwezigheid van de dood, haar oorzaak, manifesteert zich vaak vroeger dan de zonde dat doet, zoals in het geval van kinderen die sterven.

Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. Dit principe van goddelijk bestuur is axiomatisch. Toegerekend komt voor in één andere plek, in Filemon 18, "breng dat mij in rekening." Het verschilt van het woord "toerekenen" in "door hun hun overtredingen niet toe te rekenen"(2Kor. 5:19) door het hebben van het voorzetsel en, in, dat de gedachte van bijschrijven in een boek inhoudt. Op die manier is het een boekhoudkundige term. Het idee van toerekenen, of beschuldigen, is zeer prominent in Paulus' geschriften aanwezig. Jammer genoeg wordt het in onze tekst ingelezen. Het wordt verondersteld dat, voor zover er met de zonden van mensen tussen Adam en Mozes geen rekening wordt gehouden, een weinig zonde op hun rekening gezet moet zijn om er zeker van te zijn dat allen sterven. Op z'n best is dit een aanname die niet door de woorden worden onderschreven. Het betoog is dat de dood heerst over hen met wier zonden geen rekening gehouden wordt.

Bij de afwezigheid van wet neemt God zonde niet in overweging. Hij beschuldigt mensen niet van de zonde die toch echt de hunne is. Wet zet zonde formeel op de rekening van de overtreder, om hem zo te kunnen onderwerpen aan de verdiende straf. Waar geen wet is kan de zondaar niet de zonde kennen in het karakter van ongehoorzaamheid, overtreding of belediging. Hoewel een daad zondig is, is ze niet altijd een bewuste rebellie tegen het gezag van de wetgever. In het geval van Adam was de dood de voorgeschreven straf voor zijn wetsbreuk. De toepassing van de dood veronderstelt de schending van een gekende wet, waarvoor de dood de straf is. Zonde die niet aan de zondaar wordt toegerekend als het breken van de wet, kan niet de heerschappij van de dood verklaren. Het eenvoudige gebod van Eden had geen gezag over anderen dan Adam, en zelfs hij kon er niet ongehoorzaam aan zijn na zijn uitzetting uit Eden. Er werd slechts één zonde aan Adam toegerekend. Er is van die wet niets over dan wat er in Genesis 2:16 en 17 over staat opgetekend, het verhaal van de schending ervan, en het feit dat de straf daarover op het hele ras is. Waar geen wet is daar kunnen zondaren zich niet aan haar straf onderwerpen. Eén reden voor het op de voorgrond treden van "één overtreding", is dat Adam's zonden die volgden op zijn uitzetting uit de hof, geen overtredingen van een wet waren. Adam's daarop volgende zonden geven geen aanleiding voor de heerschappij van de dood, noch zijn de gevolgen daarvan doorgegeven aan het hele ras. We moeten, daarom, de conclusie van de hierboven geciteerde auteur afwijzen dat de dood doorging in het ras "omdat alle leden, feitelijk, zondigden."

Het woord "maar" heeft de nadruk. Het benadrukt het feit, kennelijk tegengesteld aan het idee van niet-beschuldiging, dat dood heerst van Adam tot Mozes. Hoewel de mensen uit die periode niet konden zondigen met dezelfde verantwoordelijkheid als Adam had, toch delen ze de straf voor zijn zonde. De dood zit als een tiran op de troon, omdat zijn heerschappij stevig gegrondvest is op het fundament van het in Eden uitgesproken goddelijke vonnis. De troonsbestijging van de dood is de meest verschrikkelijke catastrofe in de geschiedenis. Zo'n afschuwelijke toestand als een ras dat in zijn geheel gedoemd is te falen door te sterven, is onnatuurlijk. Het kan alleen uitgelegd worden als een goddelijke strafoplegging en een kolossale ramp. Het is meer dan de veronderstelling dat zo'n toestand en lot niet de voleinding kan zijn van het plan van een toegewijde Schepper. Maar de filosofie en wetenschap zijn zwijgzaam over een vreugdevoller voleinding; zijn moeten terzijde staan en wachten totdat God spreekt. En Hij zegt dat deze verschrikkelijk stand van zaken een type is van een genadevol gecompenseerde staat, waar ook verlossing volledig en universeel zal zijn.

Over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad. Adam's zonde nam de vorm aan van een overtreding van een gekende wet, naast het feit dat het ongehoorzaamheid en een belediging was. De wet was als een schutting die God om de boom had geplaatst, zodat Adam er niet bij kon. Hij brak de schutting af en overtrad op die manier. Wet zet zonde om in overtreding en versterkt haar beledigende kracht. Niet alle zonde is een overtreding. Daarom kunnen mensen zonder wet niet zondigen zoals Adam dat deed. Misschien heeft de meerderheid van het ras nooit van Gods wet gehoord, maar toch zijn ze onder dezelfde scepter van de tiranniserende dood. Hun zonde kan niet aangemerkt worden als overtreding van wet. Ongetwijfeld zullen sommige van hen, met restanten van een moreel instinct en geweten, hun gekende zonde in ogenschouw nemen en verlichting zoeken in de een of andere religie, terwijl anderen, zoals kinderen en de meer verlatenen, dat niet doen. Toch sterven allen. De heerschappij van de dood, ook daar waar geen beschuldiging en overtreding is, bewijst dat iets dat dieper zit dan de zonden van de individuele mens de onderliggende oorzaak is.

Na de Sinaï zet wet zonde weer om in overtreding. Mozes' wet is zo alomvattend in zijn verboden, dat een zondaar niet kan handelen of zelfs maar wensen, zonder een overtreder te worden. Maar de straffen van Mozes' wet vervingen of verwijderden niet de dood die aan allen was doorgegaan als de veroordeling en straf voor die ene misdaad. Wet gaf een persoonlijk bewustzijn van schuld dat zij die er niet onder waren niet konden hebben(3:20; 7:8), en ze onderwierp hen die schuldig waren aan bepaalde overtredingen aan de doodstraf, die door mensen moest worden uitgevoerd. Ondanks het feit dat allen weten dat ze vroeg of laat zonder of met de wet moeten sterven, zijn deze juridische toepassingen van de hoogst mogelijke straf, de dood, zowel in Israël's dagen als in de onze, echte straffen. Ze zouden naar het feit moeten wijzen dat we allen vanaf onze geboorte veroordeeld zijn en onderworpen aan een sterfelijkheid dat ons hele bestaan aantast.

Zelfs onder de wet zijn de overtreders op een aantal wijzen niet zoals Adam. Aan de ene kant bestond tussen hem en God een originele en unieke band, en andere kant is er die band tussen hem en het ras. Omdat hij rechtstreeks geschapen was, was hij een zoon van God, terwijl alle anderen alleen door schepping in Christus Jezus zonen van God worden. God wees hem aan als het verantwoordelijke hoofd van zijn ras en heer van de schepping. Terwijl Adam rechtstreeks van de hand van God kwam, zijn alle andere mensen afgeleid van de eerste vader van het ras. Adam, met Eva, die in hem geschapen was, was als tussenweg de bron van "de velen". Het geheel van de menselijke natuur was in hem; zijn afstammelingen waren niet als individuen in hem. Voordat er enige werkelijk evolutie kan bestaan, moet er involutie zijn. Omdat het ras in Adam ingesloten was, is het uit hem voortgekomen. Het geheel was verzwakt en verdorven in hem, zoals het in niemand anders kan dan in het hoofd. Adam sloot de mensheid in in zonde en dood, en die mensheid is voortgekomen, of voortgebracht, in de verdorven staat waarin hij ze heeft gebracht. Wanneer Paulus mensen zonder wet ziet sterven, dan hoor je hem vragen: "Voor welke wetsbreuk wordt deze straf toegepast? Met de dood, het zichtbare teken van Gods verontwaardiging, werd gedreigd in Eden en bij de Sinaï, maar waarom moeten zij die de wet niet hebben toch sterven? Waarom sterven kinderen? Waarom sterven zij die van de vloek van de wet zijn verlost?" En zijn antwoord is: "De dood heerst door die ene." En dit feit staat centraal in zijn onderwijs over raciale zonde.

Dit bewijs rust op het principe dat is neergelegd in Romeinen 4:15: "De wet immers bewerkt toorn; waar echter geen wet is, is ook geen overtreding." Of, als we het omdraaien: waar wet is, daar is overtreding. En omdat wet zonde tot overtreding maakt "brengt de wet verontwaardiging voort." Breng wet en zonde samen en het gevolg is overtreding. Breng wet en overtreding samen en de verontwaardiging van het gezag achter de wet is ontlokt en moet de wet gehandhaafd worden door het opleggen van een straf.
Als de dood natuurlijk is en niet een straf, dan zijn dit lege woorden. Pas dit principe toe op de feiten. Zonde is in de wereld, maar daar waar geen overtreding is, daar is ook geen legale straf, waar geen legale straf is, daar is geen heerschappij van de dood; maar toch is de straf op alle mensen gevallen, zelfs op hen die geen wet hebben overtreden. De onontkoombare conclusie is dat achter de straf verontwaardiging zit, en achter de verontwaardiging overtreding, en achter de overtreding een wet-breker, en die wet-breker is de ene man door wie zonde de wereld binnen kwam.

Een bijzonder ongelukkige weergave in de King Jaemes vertaling van 1Joh. 3:4 zegt: "whosoever committeth sin transgresseth also the law, for sin is the transgresion of the law." [wie zonde begaat overtreed de wet, want zonde is de overtreding van de wet]. Dit is onjuist en misleidend. Indien zonde alleen de overtreding van wet zou zijn, dan zouden Paulus' woorden onbegrijpelijk en vals zijn, want zonde kon nog niet in de wereld zijn tot Mozes! De wet zou aansprakelijk zijn voor het in de wereld brengen van zonde! Zonde kon worden afgeschaft door het afschaffen van de wet. Wet creëert geen zonde, ze laat zien wat alreeds bestaat! "Zonde is wetteloosheid" en is op ieder mens gevallen als gevolg van één overtreding. Zonde is wetteloosheid omdat ze onlosmakelijk machteloos is zich aan de wet te houden. De wet is een transcriptie van de onlosmakelijke rechtvaardigheid van God en geeft weer wat rechtvaardigheid moet eisen. Onvermogen aan die eis te voldoen is wetteloosheid. Wetteloosheid, net als zonde, is falen. De zonde in de wereld is het bewijs dat een dodelijke ziekte ieder mens heeft besmet met onmacht in de aanwezigheid van een geestelijke wet.

De Schrift leert niet dat mensen zonder wettelijke code geheel en al onaansprakelijk zijn voor God. Zo'n foute conclusie wordt weersproken door de geschiedenis van het ras van Adam tot Mozes, waarin een paar van de zwaarste bezoekingen van goddelijke verontwaardiging zijn opgetekend. Het hele betoog van Romeinen 1:18-3:20 gaat in tegen zo'n bewering. Het toont de uitwerking in de geschiedenis van het principe uit 1:18 wat niets van doen heeft met erfelijke zonde of dood. Het gaat over hen die erkende waarheid afwijzen. Er zal altijd verwarring rijzen waar persoonlijke zonde tegen licht, en de ras-vernietigende zonde van Adam, niet in de afzonderlijke plaatsen worden gehouden waar God deze twee aparte zaken heeft geplaatst. Er is buiten de straffen van de wet ruimte voor de bestraffing van hen die niet de liefde voor de waarheid ontvangen. Zelfs zonder wet kunnen waarheidhaters en Gods-afwijzers de dood waardig zijn(1:32). Straffen zoals die vielen op de mensen uit de tijd voor de Zondvloed, op Sodom en Gomorra en op de Farao, zijn welverdiend en heilzaam voor het ras. Deze disciplinaire maatregelen onthullen het feit van Gods regerend omgaan met alle mensen; ze dienen er toe de mensheid te onderwijzen in Gods wegen, en laten de reacties zien van goddelijke verontwaardiging tegen de keus voor duisternis boven die van het licht. Maar het zijn geen gerechtelijke toepassingen die berusten op een overtreding van een wet, waarvan bekend is dat er aan het breken ervan de doodstraf vast zit.

Strikt genomen moet een oordeel overeenkomen met een wettelijk norm. Zij die zondigen onder een wet zullen door die wet geoordeeld worden. Overtredingen van bepaalde artikelen van de wettelijke code zullen onderworpen worden aan een gedetailleerd onderzoek. De natiën die geen wet hebben zullen niet geoordeeld worden, maar zij zullen niet aan bestraffing ontsnappen. Zonder wet zijnde, onbekend met wet, zijn eenvoudig zonder wet verloren(2:12). Zij gaan verloren als gevolg van hun verdorvenheden en door Gods strafopleggingen over hun keuze voor valsheid. Terwijl onze Heer volhoudt dat de mensen van Sodom en Gomorra minder schuldig waren dan de steden van Israël, en Paulus zegt dat God aan de tijden van onwetendheid van de natiën voorbijging, toch werden ze altijd bezocht met strafopleggingen, niet voor hun onwetendheid, maar voor hun afwijzen van de kennis van de waarheid(1:21,28). God strafte hen met de onwetendheid die zij kozen(1:24,26,28). De bestraffingen pasten bij de misdaad, speciaal zware straffen waar het de waarheid betrof, de bestraffingen ontvangend die zij verdienden. Het is ook waar dat God ten allen tijde werkt door Zijn wet, zodat, wat een mens zaait, wel of niet onder de wet, hij dat ook zal oogsten. Deze wet handelt met de individuele zondaar en verschilt met de wet van beërving, door welke de dood werd doorgegeven van het hoofd van het ras naar zijn verst verwijderde afstammelingen. De heerschappij van de dood was niet beperkt tot hen die Gods verontwaardiging ontlokten tot de tijd van Mozes. Ook heiligen als Set, Noach, Abraham en de oud-vaders stierven.

Die een beeld is van de komende. Een beeld staat voor een persoon, gebeurtenis of toestand van zaken die een overeenkomend toekomstig persoon, gebeurtenis of toestand voorstellen. De periode van Adam tot Mozes is een type van een dan nog toekomstige periode. De antitypische periode is dat wat nog moet zijn, ofwel toekomst, in relatie met de tijd tussen Adam en Mozes. Het was tegenwoordige tijd toen Paulus deze woorden opschreef en gaat nog steeds voort. Deze woorden hervatten en completeren niet de afgebroken parallel van vers 12. Dat wordt in de verzen 18 en 19 gedaan, waar het uitzicht zo wijd is als de hele menselijke geschiedenis. Het type is een gedeeltelijke periode van de geschiedenis, net zoals het antitype. Tenzij er antitypische feiten zijn die de vreselijke feiten die zijn bekeken rechtvaardigen en compenseren, dan zijn dit inderdaad harde uitspraken. Maar de scherpe kant werd van iedere tegenwerping weggenomen toen we te zien kregen wat God gedaan heeft voor Zijn verloren mensheid door de Laatste Adam. Net zoals wij, zonder deel te nemen aan Adam's overtreding, sterven, zo zullen wij, terwijl we zeker geen deel namen aan de gehoorzaamheid van Christus, leven en rechtvaardigheid ontvangen. Om te beweren dat onze persoonlijke zonde de verdiende oorzaak is van de dood waaraan we onderworpen zijn, is net zo redelijk als te beweren dat onze persoonlijke rechtvaardigheid rechtvaardiging en leven verdient. Maar aangezien het belangrijkste punt van het type is dat onze relatie met Adam, buiten enige keuze of daad van onze kant om, ons heeft betrokken bij zijn doem, zo ook het in het oog vallende punt van het antitype, dat onze relatie met de Laatste Adam ons zal betrekken bij Zijn rechtvaardige beloning. Paulus is zijn bewijsvoering van de universaliteit van Christus' werk begonnen door te bewijzen dat Adam's ongehoorzaamheid de oorzaak is van de universele zonde en dood. Nu zonde en dood in Zijn wereld zijn, komt God daar met Zijn leven-uitdelende genade.

Het type omvat de punten uit de periode tussen Adam en Mozes, die uiteengezet worden in de tekst en die onderhanden worden genomen, en in de verzen 15 tot 17 in contrast gezet worden met de huidige genade. Aan andere punten van het typische tijdsdeel wordt in de tekst niet gerefereerd, maar karakteristieken van dit tijdsdeel bestaan nog steeds in het antitypische tijdsdeel. Alle menselijk leven is afhankelijk van bepaalde zegeningen die God heeft gegeven. De zegeningen van de schepping met hun uitingen van de onwaarneembare kracht en goddelijkheid van God en de goede gaven die getuigen van de goedheid van God(Hand. 14:17) zijn nog steeds de fundamentele noodzakelijkheden van menselijke leven. Het licht van geweten en moreel instinct is een blijvende gave. Regeringen zijn nog steeds Gods dienaren ten goede, anarchie tegenhoudend en gunsten toewijzend, hoewel nu, als altijd, bezoedeld door de imperfectie van de regeerders. Deze zegeningen zijn voortdurende gaven aan het hele ras. De belofte die aan Abraham werd gegeven vindt zijn vervulling in het evangelie, terwijl zij die in Christus zijn bevrijd zijn van de onderwerping aan de wet. Deze bedelingen zijn de achtergrond van de bedeling van het geheim van het evangelie.

Theorieën over beschuldiging

Er zijn meerdere theorieën geformuleerd door grote theologen die gepoogd hebben rond te komen met het onderwerp dat wij nu bestuderen. De theorieën zijn, voor het merendeel, pogingen om Gods rechtvaardigheid te bevestigen bij het betrekken van allen bij Adam's zonde en dat in hen te bestraffen. Sommigen gaan het idee te lijf met ontkenning. Er zijn in deze systemen van theologie punten waar we mee kunnen instemmen. Elke theorie beweert dat alle andere fout zijn, hoewel alle het eens zijn dat Adam zondigde en alle mensen sterven. Maar daarbuiten heerst de grootst mogelijk diversiteit. We zijn tot het uiterste gegaan om de verschillende theorieën op juiste wijze weer te geven, de taal van de verschillende scholen gebruikend zonder in ieder voorkomend geval te citeren. Hoe vreemd sommige theorieën ook mogen lijken, het zijn in geen geval karikaturen. We verafschuwen de praktijken van sommige controversialisten, die pogen vooroordeel te kweken tegen een gezichtspunt dat zij afwijzen. We proberen eerder deze theorieën te benaderen met de sympathie die zo nodig is voor een juist begrip. Vaak vertegenwoordigen ze de overtuigingen van echt grote heiligen.

We zouden moeten begrijpen dat vele van de termen niet die zijn welke de huidige schrijver zou gebruiken. De taal is die van de advocaten van iedere theorie. Nogmaals: uitdrukkingen worden in verschillende betekenissen gebruikt door verschillende scholen. Het woord beschuldiging, bijvoorbeeld, wordt gewoonlijk gebruikt als: "niet de rechterlijke en mechanische aanklacht tegen een mens voor dat waar hij niet op natuurlijke wijze verantwoordelijk voor is, maar het toerekenen aan een mens van een schuld die terecht de zijne is, of dat nu komt door zijn individuele daden, of door zijn verbinding met het ras." Anderen die het woord beschuldiging gebruiken ontkennen iedere aanvaarding van deze definitie.

Opdat wij een vergelijkende verklaring krijgen van de verschillende theorieën, zullen we proberen te ontdekken hoe ieder antwoordt op de volgende vragen. Daarna zullen wij ons antwoord geven.

  I. Wat is de toestand van een mens bij zijn geboorte?
 II. Wat is het gevolg van Adam's zonde op zijn nageslacht?
III. Hoe zondigden allen?
 IV. Wat is verlies en verdorvenheid?
  V. Wat is beschuldig?
 VI. Wat is "de dood oplopen"?
VII. Hoe worden mensen gered?

1. De PELAGIAANSE theorie is die welke in Rome werd voorgesteld in 409 n.Chr., door Pelagius, een Engelse monnik. Tijdens het concilie van Carthago, 418, werd het verworpen als een ketterij, en is door iedere grote tak van de kerk afgewezen. Onder haar aanhangers zijn het merendeel van de Unitarianen. Deze leer heeft een grote opleving gehad onder moderne religionisten, die nooit van Pelagius hebben gehoord. Hij leerde:
I. Dat kinderen onmiddellijk door God zijn geschapen als onschuldig en vrij van verlies, zoals Adam was bij zijn schepping, en in staat God te gehoorzamen.
II. Het gevolg van Adam's zonde was alleen op hemzelf. Adam was sterfelijk geschapen, en de dood was een oorspronkelijke natuurwet. Hij zou gestorven zijn, of hij nu zondigde of niet.
III. Allen zondigden door Adam's boze voorbeeld te volgen. Kinderen ontvangen eeuwig leven. De wet is net zo'n goed middel tot redding als het evangelie, en er zijn mensen geweest die niet gezondigd hebben.
IV. Verdorvenheid of verlies is het gevolg van ieders eigen individuele kwade gewoonten.
V. Alle eigen zonden van een mens worden ter beschuldiging tegen hem ingebracht. Het menselijk ras sterft niet als gevolg van Adam's zonde, noch wordt het opgewekt als gevolg van Christus opstanding.
VI. De dood die wordt opgelopen door zonde is geestelijk en eeuwig. "Allen zondigden", dwz. allen die zondigden, betekent "allen liepen de eeuwige dood op door het zondigen naar Adam's voorbeeld."
VII. Mensen worden gered door gehoorzaamheid aan de wet of aan het evangelie.

Het zal duidelijk zijn dat Pelagius en Paulus het op ieder punt oneens zijn. Had Pelagius ooit wel eens Paulus gelezen? Toch beginnen velen, die min of meer bekend zijn met de Schriften, zoals Pelagius dat doet, bij de mens, en maken Christus tot een nobel voorbeeld, waardoor, als men Hem volgt, de mens zijn eigen redder wordt.

2. De ARMINIAANSE theorie is die van vrijwillig toegeëigende verdorvenheid. Ze werd voorgesteld door Arminius, een professor aan de Universiteit van Leiden, (1560-1609). Hij aanvaarde het feit van de eenheid van het ras in Adam, maar zijn interpretatie was semi-Pelagiaans. Ja, vele zogeheten Arminianen zijn eigenlijke Pelagianen. Whedon en Raymond vertegenwoordigen in Amerika het originele Arminiansime. John Wesley heeft de theorie behoorlijk aangepast en verbeterd, en de Methodisten zijn de hoofdvertegenwoordigers. Wesleyanisme beantwoordt onze vragen als volgt:
1. De mens is bij geboorte verdorven door beërving, maar hij is in staat met de invloed van de Geest, die God aan ieder individu geeft bij het eerste besef van bewustzijn samen te werken. Deze gift wordt soms universele genade genoemd. Het is voldoende om het gevolg van de beërfde verdorvenheid tegen te gaan en gehoorzaamheid mogelijk te maken, indien iemand dat wenst.
II. Het effect van Adam's zonde is zijn nageslacht lichamelijk en intellectueel te verknoeien. Deze toestand houdt geen schuld of bestraffing in.
III. Allen zondigden door bewust Adam's zonde te bevestigen, ondanks de hulp van de Geest. Bij het begin van het leven eigenen mensen bewust hun aangeboren neigingen naar kwaad toe.
IV. Verval is het gevolg van boze neigingen waaraan wordt vastgehouden, ondanks universele genade die de natuurlijke vermogens herstelt.
V. De mens wordt alleen beschuldigd van zijn eigen zonden. Hij wordt niet beschuldigd van Adam's zonde, omdat de schuld van allen door Adam werd weggenomen door de rechtvaardiging van allen door Christus.
VI. Lichamelijke en geestelijke dood wordt niet toegepast door overdracht, maar is een zaak van een rechterlijk bevel. "De dood is doorgegaan tot alle mensen" betekent dat door een goddelijk bevel allen de gevolgen ondergaan van Adam's zonde.
VII. Mensen worden gered omdat God zijn Zoon zond als bevrediging voor de zonde van de wereld, en op die grond scheldt Hij alle oorspronkelijk zonde kwijt en geeft zoveel genade dat allen in staat zijn eeuwig leven te verwerven. Zij die deze genade aannemen en volharden tot het einde, zijn bestemd om gered te worden. "Genade" is een woord dat veel door Arminianen wordt gebruikt, maar in hun gebruik betekent het het herstel van het natuurlijk vermogen van de mens om voor zichzelf op te komen; het redt niet werkelijk, maar het stelt hem in staat, indien hij dat wil, zichzelf te redden.

3. De NIEUWE SCHOOL theorie is de theorie van het onverdoembare verval, die werd opgebouwd door Hopkins, Dwight, Finney en anderen. Ze leert:
I. Dat iedere ziel rechtstreeks door God wordt geschapen, maar dat alle mensen geboren worden met een fysiek en moreel gestel dat hen vatbaar maakt om te zondigen; deze bevattelijkheid zou dan deel zijn van de menselijke natuur, zoals die voortkomt uit de creatieve hand van God. Deze bedorven staat is geen zonde; het is onschuldige verdorvenheid. De latere trend in deze school was om geen nadruk te leggen op verdorven tendensen voordat er gezondigd was.
II. Het morele verband tussen Adam en zijn nageslacht communiceert een verdorven staat, maar de mensheid is niet veroordeeld op grond van het feitelijk in Adam zijn. Gelijklopend met deze doctrine van voortdurende schepping worden mensen niet tot zondaren gesteld door Adam via voortbrenging, maar door rechtstreekse schepping van ieder in een verdorven staat.
III. Allen hebben gezondigd "door vrijwillige overtreding van gekende wet," hoewel men niet zegt welke wet dat is.
IV. De verdorven staat is op zichzelf geen zonde. Zonde bestaat alleen uit daden en uit neigingen die voortkomen uit individuele daden van een mens. Kinderen, vóór het moment van morele bewustwording, zijn onschuldig en hebben geen redding nodig.
V. De eigen overtredingen van een mens worden als beschuldiging tegen hem ingebracht. God beschuldigt allen van zonde, niet als die van Adam, maar als de hunne, omdat ze instemmen met zijn afvalligheid en op die manier deze echt en juist de hunne maken.
VI. Lichamelijke dood is niet een gerechtelijke straf. Het is eenvoudig het gevolg van wat God had uitgevaardigd om Zijn ongenoegen over Adam's overtreding aan te geven.
VII. Mensen worden gered door het aanvaarden van Christus, onder de invloed van de waarheid die door de Geest wordt aangeboden.

4. De Federale theorie, of de theorie van veroordeling door verbond(Lat. foedus, verbond), werd voorgesteld door Cocceius(1623-1687), professor te Leiden, en volledig uitgewerkt door Turretin(1671-1737), een Zwitserse theoloog. Het is het gezichtspunt van de Hervorming, hoewel niet van de Lutheraanse kerk, en wordt geleerd door de Princeton school, van wie Hodge de vertegenwoordiger was. Het merendeel van de Calvinistische theologen van de zeventiende eeuw waren Augustinianen zowel als Federalisten. Volgens deze theorie benoemde God Adam tot vertegenwoordiger van het hele menselijke ras. Met Adam als vertegenwoordiger ging God met het ras een verbond aan, er mee instemmend aan ieder lid ervan eeuwig leven te schenken op voorwaarde van Adam's gehoorzaamheid, maar daarnaast als straf voor ongehoorzaamheid het verval en de dood van een ieder van zijn nageslacht.

I. Bij de uitvoering van Zijn oordeel schept God rechtstreeks iedere ziel van Adam's nageslacht met een verdorven en vervallen natuur, wat op zichzelf zonde is, en onverbiddelijk lijdt tot zonde. Deze vervallen natuur is veroordeelbaar.
II. Adam's zonde verzekerde de veroordeling van zijn kameraden in het verbond, en hun vervallen schepping. Adam was niet een privé persoon, maar een publiek persoon en vertegenwoordiger. De eenheid van het ras met Adam komt voort uit een verbond; natuurlijke eenheid wordt zelden genoemd.
III. Allen zondigden doordat ze als zondaar gesteld zijn door Adam's zonde.
IV. Verdorvenheid is een een kwade houding en toestand die veroordeelbaar is.
V. Adam's nageslacht wordt rechtstreeks beschuldigd van zijn zonde, waarbij hun verdorvenheid niet de oorzaak is van die beschuldiging, maar het gevolg. Turretin zegt: "Het fundament voor beschuldiging is niet slechts de natuurlijke band die bestaat tussen ons en Adam, want als dat het geval zou zijn dan zouden al zijn zonden aan ons verweten worden, maar in hoofdzaak de morele en federale, op grond waarvan God het verbond met hem als ons hoofd aanging.
VI. Lichamelijke, geestelijke en eeuwige dood werden aan alle mensen overgedragen omdat allen beschouwd en behandeld worden als zondaren.
VII. Mensen zijn gered door rechtvaardig geacht te worden door de daad van Christus.

5. De AUGUSTINIAANSE theorie is het meest verspreid onder Calvinisten. Het is de theorie van Adam's natuurlijke hoofdschap en er werd voor het eerst over gesproken door Augustinus(345-430), hoewel de centrale gedachte al verscheen in de geschriften van Tertullianis(die stierf ± 220). Deze theorie werd door alle hervormers aanvaard, uitgezonderd Zwingli. Calvijn was in essentie een Augustiniaan. De theorie leert:
I. De mens wordt verdorven geboren, onvermogend, en verantwoordelijk voor zijn zondige staat, hatelijk tegen God, en bestrafbaar. Hier week Zwingli van af. Hij stelde dat de verlaagde staat van de mens, hoewel die niet de eenduidige oorzaak van zonde is, op zichzelf niet zondig is. "Het is geen misdaad, maar een toestand en een ziekte."
II. Adam's zonde is de rechtstreekse oorzaak van onze aangeboren verdorvenheid, schuld en dood.
III. Allen zondigden door deel te hebben aan de overtreding van Adam als oorspronkelijk hoofd van het ras. Het totale leven van de mensheid was in Adam. Zijn wil was de wil van de soort. In zijn vrije daad stond de wil van het ras op tegen God en daarmee verdorf het ras haar eigen natuur.
IV. Verdorvenheid is een te veroordelen boze staat, verstoken van de liefde voor God. We konden niet terecht verantwoordelijk en schuldig zijn, als onze verdorvenheid niet zelf-verwekkend zou zijn.
V. God legt de beschuldiging van de zonde van Adam rechtstreeks op diens nageslacht vanwege die organische eenheid van de mensheid, door welke het hele ras al ten tijde van Adam bestond, niet individueel maar als zaad. De beschuldiging van Adam's zonde aan ons moet niet als iets voor ons wezensvreemds gezien worden, maar als wezenlijk de onze.
VI. De dood, fysiek, geestelijk en eeuwig, ging door op alle mensen omdat allen in Adam, hun natuurlijk hoofd, zondigden. De dood is voornamelijk lichamelijk. De oplegging van de dood is niet een zaak van een soevereine maatregel, maar van een wettelijk straf.
VII. Mensen worden gered door het werk van Christus, met Wie de gelovige wordt geïdentificeerd. Een eenheid met de eerste Adam in diens overtreding is juist, omdat een soortgelijke eenheid met Christus onze redding zeker stelt.

Sommige Augustinianen geven toe: "geen enkele theorie kan volledig het mysterie van de beschuldiging oplossen." Augustinus benadrukte de zondigheid van onze toestand. In sommige passages verwijst hij alle boosheid naar de oorspronkelijke zonde. Augustinus faalde te zien dat de hele vraag van de persoonlijke zonde ter hand wordt genomen, geregeld en afgedaan wordt, voordat Paulus het vraagstuk van onze zondige staat ter hand neemt. Er zijn vele aanpassingen van iedere theorie door de verschillende leraren die geklasseerd mogen worden als aanhangers van iedere school.

6. Minder bekend is de PLACEAANSE theorie van veroordeling voor verdorvenheid.
I. De aangeboren zondigheid van de mens is het gevolg, niet de straf, voor Adam's overtreding.
II. Adam verdorf alle mensen door middel van zijn natuurlijke band met hen.
III. Allen zondigen door het bezitten van een verdorven natuur.
IV. Verdorvenheid is een te veroordelen kwade eigenschap en toestand.
V. Niet Adam's zonde, maar onze eigen verdorvenheid, wordt ons aangerekend.
VI. "De dood, fysiek, geestelijk en eeuwig, is aan allen door gegaan, omdat allen een verdorven natuur bezitten."
VII. De mens wordt gered door identificatie met Christus.

In zijn theologische opleiding werd uw schrijver het algemene Augustiniaanse systeem geleerd, met de navolgende belangrijke aanpassingen:
I. Al Adam's nakomelingen erven een verdorven natuur, niet als doorgegeven straf, maar als een gevolg van een wet van eenheid van het ras.
II. De verdorvenheid, die volgt op Adam's zonde, wordt ons niet ten laste gelegd, tenzij we het ons toe-eigenen. Er is geen schuld van het ras, anders dan de som van de persoonlijke schuld van de individuen van het ras.
III. Alle mensen zondigen wanneer zij opspelen en zo de aansporingen van een boze natuur aanvaarden.
IV. Verdorvenheid wordt geërfd, maar er is geen bewustzijn van schuld voor verdorvenheid, totdat we het ons toe-eigenen door een daad. Wij zijn niet verantwoordelijk voor een verdorven natuur, zolang we ons tegen haar kwade impulsen verzetten.
V. Adam's zonde wordt niet toegerekend: zijn verdorvenheid wordt doorgegeven. Wij zijn in geen opzicht verantwoordelijk voor deze daad.
VI. De dood, lichamelijk en geestelijk, ging op allen door.
VII. Gered door geloof dat ons identificeert met Christus.

Het valt niet binnen het gezichtsveld van onze huidige tekst en de context daarvan om al de naar voren gebrachte punten van iedere weergegeven theorie te bespreken. Vele van deze punten zijn bekeken door ze te verwijzen naar hun juiste plaats in het Paulinisch systeem. Zolang de Schrift wordt gezien als een verzameling van teksten die niet met elkaar in verband staan, ongeordend, dan wordt het goddelijke systeem, en de orde die daar in zit, niet (h)erkend. Falend het systeem van de Schrift te zien, hebben kundige mannen geprobeerd hun denken te systematiseren in theologiën, waarvan er uiteraard geen overeenkomen met het systeem van de inspiratie. Ze hebben geprobeerd dat wat divers is te harmoniseren en Paulus' universele evangelie in de nauwe grenzen te persen van het Besnijdenis- en koninkrijksevangelie. Zelfs de thema's die in deze brief op zo'n ordelijke, systematische en aparte manier worden besproken, zijn op een bijna hopeloze wijze op een hoop gegooid. Zulke methoden moeten wel uitlopen op vergissingen. Bij het behandelen van de vragen zullen we pogen het antwoord van de Schrift aan te geven en soms aan te wijzen waar wij geloven dat deze theorieën de fout in gingen. De Romeinse getallen verwijzen naar de vragen.

De toestand van de mens
bij diens geboorte.

Wij zijn verdorven door geboorte, omdat "Wat uit het vlees geboren is, is vlees." Welk kwaad ook het vlees karakteriseert, tegengesteld aan geest, we ontvangen het bij geboorte door middel van overdracht. Er zit geen goed in het vlees. Omdat de wet geestelijk is, is het vlees er niet aan onderworpen en kan het dat ook niet zijn. Zonde in het vlees verslaat de beste inspanning van de mens om aan de wet te gehoorzamen(Joh. 3:6; Rom. 7.18, 23-25; 8:6,7). De tekst laat zien hoe deze toestand de mens is overkomen en hoe deze is overgedragen.

In antwoord op theorie 1, zeggen we: Adam werd niet geschapen als onderworpen aan een wet van zonde en dood. Hij zaaide zonde en oogstte de dood. Omdat de dood tot alle mensen is doorgegaan, zijn alle mensen bij zonde betrokken en zijn ze stervende, iets wat het voor hen onmogelijk maakt Gods wet te gehoorzamen.
2. Het is een aanname zonder enige steun vanuit de Schrift, dat een universele invloed van de Geest verdorvenheid tegengaat. De Geest wordt in de tegengestelde genade van de verzen 15-17 niet genoemd, noch in de aanklacht in 1:18-3:20. De man in hoofdstuk zeven vindt geen hulp van de Geest in zijn vastbesloten poging de wet te gehoorzamen. De Geest komt alleen tot hen die in Christus zijn, zoals in het type wordt de olie geplaatst waar eerst het bloed wordt toegepast.
3. Er is geen onschuldige verdorvenheid, tenzij zonde en dood onschuldig zijn.
4. God schiep Adam niet verdorven, onkundig en vervallen, noch schept Hij rechtstreeks ieder van Adam's kinderen in een verdorven staat. De basiswaarheid van de eenheid van het ras wordt genegeerd.
5. Alleen Adam is verantwoordelijk voor de verdorven toestand van het ras. Christus bevrijdt ons van onze verdorvenheid door ons op te wekken.
6. Het oordeel is al gevallen en uitgevoerd in de dood. Verdorvenheid verdient niets meer dan dit.
7. Verdorvenheid is meer dan een gevolg van ras-eenheid. Het boze gevolg is tegelijkertijd deel van de straf. Alle rechtvaardig gevolg is straf. Federalisten erkennen terecht verdorvenheid als het gevolg van de uitvoering van de doodstraf.

Adam's zonde en nageslacht.

II. Het gevolg van Adam's zonde op allen wordt herhaaldelijk gesteld(5:12,15,16,17,18,19).
1. Alleen Pelagius ontkent enig effect op anderen.
2. Arminianen hebben het bij het rechte eind als ze persoonlijke schuld en toekomstige bestraffing voor beëerfde verdorvenheid ontkennen.
3. Onze kwaadaardige toestand is niet die waarin het ras werd geschapen, maar komt voort uit de overdracht van Adam's gevallen staat.
4. De Schrift is onbekend met welk verdrag of verbond dan ook waardoor de mens is verzekerd van veroordeling. Een veroordeelde staat bereikt ons door de natuurlijke wetten van voortplanting.
5. Arminianen ontkennen, terwijl Augustinus dat nu juist beweert, dat verdorvenheid schuld is en veroordeelbaar. Het idee van schuld, verantwoordelijkheid of verontwaardiging zijn vreemd aan de tekst en context. Schuld is de verplichting de eisen van het recht te bevredigen voor iemands eigen misdaden. Het is niet slechts blootstelling aan straf, maar het houdt in dat iemand die ook persoonlijk heeft verdiend. Maar slechts één overtrad, en alleen hij was schuldig en verantwoordelijk. "Want het oordeel leidde van een overtreding", "de dood is gaan heersen door die ene." Wij zijn niet verantwoordelijk voor de oorsprong van onze verdorven staat, noch voor het feit dat we ze bezitten. Schuld of geen schuld, we zijn stervende zonder veroordeling. Gewone voortplanting geeft persoonlijke trekken door van vader op zoon, maar het draagt geen schuld over waardoor de zoon aanspreekbaar zou zijn voor een diefstal die zijn vader heeft gepleegd. Straf zonder schuld komt overeen met redding zonder verdienste.
6. Verdorvenheid is deel van de straf die Adam zich op de hals haalde. De leer van Adam's natuurlijke hoofdschap van het ras draagt het feit in zich van erfelijke overdracht van karakter van de vader op zijn afstammelingen.
7. We kunnen ons deze kwade erfenis niet toe-eigenen of daarvan afstand doen.

Hoe allen zondigden.

III. Allen, zonder uitzondering, hebben gezondigd zoals in 3:23. Dat doen zij omdat door de ongehoorzaamheid van die ene de velen tot zondaren gesteld zijn.
1. De meerderheid van hen die zondigen weten niets van Adam's voorbeeld.
2. Zij die nooit van Adam's zonde hebben gehoord, kunnen deze niet bewust onderschrijven. Saulus, onder de invloed van de wet, onderschreef niet bewust Adam's zonde, noch eigende hij zich bewust zijn aangeboren trekken toe. Hij schreeuwde om er van verlost te worden, maar toch zondigde hij. Hoe onmachtig is de hulp van de Geest die niemand van zondigen weerhoudt!
3. Indien allen zondigen door vrijwillige overtreding van gekende wet, dan zondigen zij die zonder wet zijn niet en hebben daarom geen Redder nodig.
4. Indien allen zondigden door meegeteld te worden als zondaren in Adam's zonde, dan regeert de dood omdat allen meegeteld worden als zondaren naar de gelijkenis van zijn overtreding. In dat geval moet Paulus' betoog, dat zonde niet in ogenschouw wordt genomen als er geen wet is, als volkomen niet ter zaken doende worden beschouwd, want allen worden gerekend tot overtreders van de wet van Eden.
5. Augustinus beweert dat allen eigenlijk deel hadden aan Adam's overtreding, zodat we "gelijk door een mens..." in "gelijk door allen de zonde de wereld is binnengekomen" zouden moeten veranderen en zouden lezen: "door de overtreding van het ras", in plaats van "door de overtreding van de ene". Indien allen zondigden door feitelijk deel genomen te hebben in de overtreding, dan zijn allen gered door het feitelijk deel hebben in Christus gehoorzaamheid tot in de dood.
6. Het bezitten van verdorvenheid en onderwerping aan sterfelijkheid en dood is geen zonde. "Allen zondigden" betekent dat allen dingen gedaan hebben die fout waren.
7. Mensen zondigen wanneer ze voldoen aan de lusten van het vlees(Jac. 1:15).

Verdorvenheid of bederf.

IV. Bederf is de boze instelling die we door doorgave van ons veroordeelde hoofd hebben ontvangen, en daar deze onzuivere staat al tot de dood is veroordeeld, is er geen ontsnapping aan mogelijk dan door de dood.
1 en 2. Bederf is beërfd en is niet het gevolg van kwade gewoonten.
3. Bederf maakt onschuld onmogelijk.
4, 5 en 6. We kunnen niet verantwoordelijk gehouden worden voor onze bezoedelde staat. Ze is niet veroordeelbaar, maar alreeds veroordeeld.
7. Er is schuld noch bewustzijn van schuld voor onze staat. Er is alleen bewustzijn van schuld voor gehoorzaamheid aan de zondige impulsen van het vlees.

Wat wordt beschuldigd?

V. Zonde en dood, die zijn doorgegaan tot de gehele mensheid, worden niet aan wie dan ook toegeschreven dan aan Adam. Zijn ene overtreding, en niet alle overtredingen of zonden van anderen, werd in aanmerking genomen en met de dood bestraft.
1. Niet alle mensen worden beschuldigd van iedere door hen gedane zonde, omdat sommigen zonder wet waren.
Als de schuld van Adam's zonde, die anders toegeschreven zou worden, wordt verwijderd door een universele rechtvaardiging, dan bevrijdt zo'n rechtvaardiging en verklaart deze "niet schuldig". Schuld heeft dan geen verband meer met de doodstraf, die blijft, ondanks rechtvaardiging. Verwijderde deze rechtvaardiging ook Adam's schuld? En redt die hem en ons van veroordeling? Logischerwijs lijdt dit tot de ontkenning van het straffende karakter van de dood. Dood is door oordeel, niet bij proclamatie.
3. Beschuldiging van mensen van wat inderdaad het hunne is, ontkent de verzen 13 en 14.
4 en 5. Federalisten en Augustinianen hebben gemeen dat Adam's zonde aan allen wordt beschuldigd als zijnde de hunne. De eerste beweert dat ieder individu wordt geacht in Adam te hebben gezondigd, terwijl de ander beweert dat allen feitelijk op collectieve wijze in Adam zondigden. Zo zijn alle mensen verantwoordelijk, schuldig en veroordeelbaar voor de eerste zonde. Deze veroordeelbaarheid leidt tot "eeuwige" dood.
Als dat zo is, dan is de nadruk op "ene" zonder betekenis. "Ene" wordt dan "allen". Het contrast tussen de ene en de velen verdwijnt dan. Het betoog in de verzen 13 en 14 is dan ongepast en niet ter zake doenende.
6. Paulus schreeuwt in hoofdstuk zeven, wanneer hij worstelt met geërfde zonde, om verlossing, maar geeft niet toe aan schuld of verantwoordelijkheid. Hij zegt: "Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde, die in mij woont"(7:20).
7. Bederf wordt overgedragen, niet beschuldigd.

Welke dood loopt men op?

VI. De opgelopen dood is de totale straf die aan Adam werd opgelegd en aan ons doorgegeven, inclusief al onze mentale, morele, geestelijke en lichamelijke onvermogens. Immorele trekken, wetteloos vlees, een lichaam des doods, dat het instrument is van een ongeestelijke toestand, zijn een terecht deel van de dood, welke de inclusieve straf is. Allen, zonder uitzondering, zijn stervende. De dood bereikt zijn eindpunt in het graf. "Eeuwige dood", wat een theologische fictie is, is door Adam niet opgelopen. "Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens"(1Kor. 15:21). De dood die door Adam wordt doorgegeven is beperkt tot die waaronder zowel zondaar als heilige lijden. De straf houdt op wanneer beide overlijden. Geen boetedoening of geloof kunnen helpen er aan te ontsnappen. De Tweede Mens redt uit deze dood door opstanding en brengt hen in een leven dat onaangetast is door welke straf of gevolg van Adam's zonde dan ook. Het komt over allen, net zo zeker en gratis als de dood dat doet. Met de oordelen en straffen voor persoonlijke zonden, die achter de opstanding liggen, hebben de overgedragen gevolgen van Adam's zonde geen band.

1.Persoonlijke zonden van ongelovigen worden aangeklaagd en gaan door naar het oordeel(Joh. 5:28,29), maar ze staan niet in verband met Adam's voorbeeld.
2 en 3. De dood is niet een zaak van een soevereine proclamatie, maar van een gerechtelijke straf. Nergens in de Schrift wordt er zo'n proclamatie gevonden. De wettelijke fraseologie van de passage bevat termen als "wet", "overtreding", "oordeel", "veroordeling", "rechtvaardiging", wat allemaal het idee van straf vereist.
4 en 5. Als lichamelijke, geestelijke en "eeuwige" dood op allen is geworpen, hoe kunnen dan onberouwelijke kinderen ontsnappen? Wat voor soort "eeuwige" dood is het, als er enkelen uit kunnen ontsnappen? Als gelovigen "eeuwige" dood kunnen ontsnappen, ontsnappen ze dan een lichamelijke en geestelijke dood? Wordt vlees dan geestelijk? Kunnen we "eeuwige" dood lezen in Genesis 2:17?
7. Overdracht van zonde en dood is de waarheid.

Hoe worden we gered?

VII. Hoe mensen gered worden van de straffen die op het ras zijn gevallen, werd niet in het eerdere deel van de brief behandeld. De redding wordt in 5:15-8:14 voorgesteld. In dit ontvouwen wordt geen ontsnapping aan de doorgegeven dood gegeven, of dat nu het volgen van Christus' voorbeeld is of door samenwerking met de Geest. Verderf en zonde, hoewel tegengewerkt door de Geest, blijven tot de opstanding of verandering ons verlost.

Veel zogeheten Christen-evolutionisten geloven dat zonde onlosmakelijk aan de mensheid is verbonden "vanwege onze afstamming van de dieren." De dood is volgens hen een natuurwet. Zonde is onvolkomen ontwikkeling of atavistische omwenteling. Zulke conclusies tonen de onverenigbaarheid van evolutie met onthulling.

Aangezien het idee van beschuldiging niet wordt genoemd, behalve om te zeggen dat de dood heerst waar zonde niet in ogenschouw wordt genomen, en aangezien de grootste theologen er niet eenstemming over zijn, en zelfs zij die beschuldiging leren niet pogen het vanuit de Schrift te bewijzen, moeten we het verwerpen.
We moeten bestendig kijken naar het feit dat als één allen dood, een Ander allen redt. Slechts twee daden, één van ongehoorzaamheid en één van gehoorzaamheid worden overwogen. Alle andere mensen zijn de passieve ontvangers van de gevolgen van deze respectievelijke daden.




Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 22, pagina 101. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl