Notities bij de brief aan de Romeinen
deel 12
door G.L.Rogers

In Adam zijn allen stervende

De dood is het totale gevolg en straf die door God aan Adam werd opgelegd voor zijn overtreding. De verbinding tussen zonde en dood werd ooit voor allen uitgesproken toen God de mens de vernietiging liet zien die ongehoorzaamheid voortbrengt. De waarschuwing was trouwhartig en liefdevol. Niets dat de mens kon weerhouden van zondigen werd voor zijn kennis achter gehouden. De hoge straf voor zonde is de dood. Dit is de uiterste straf die iedere zondaar ondergaat, of dat nu in de eerste of de tweede dood is. Maar we overwegen nu alleen de dood waarin Adam zichzelf en ons bracht. Het loon van de zonde is de dood. Dat is het wat op onze Zondedrager viel. Christus stierf voor onze zonden. Het lijden van de Man van Smarten hadden hun voleinding in Zijn dood. De Schrift richt onze aandacht op Zijn bloedvergieten, Zijn dood en Zijn kruis, omdat dit de enige juiste voldoening waren voor de door Hem gedragen zonde. Eén stierf voor[ten behoeve van] allen; Hij proefde de dood voor ieder mens; Hij werd ten behoeve van ons tot zonde gemaakt. Zo ledigde hij de straf voor de zonde. De zonde kan niet meer doen dan de dood op de troon zetten en de Zondeloze slaan, Die het recht had op de troon. Zijn dood liet geen enkele claim van het recht onbehandeld.

Wat is de dood? Het woord komt het eerst voor in Genesis 2:17. Deze passage is zeer verhelderend. Het zegt letterlijk: Want op de dag dat gij er van eet, sterven zult gij stervende. De gedreigde dood moest Adam onmiddellijk na zijn zondigen grijpen, "ten dage dat gij eet."
Er is wel tegengeworpen dat deze dreiging niet ten uitvoer werd gebracht tot, zo'n negenhonderd en dertig jaren later, Adam werd terug gebracht in de aarde waaruit hij was genomen. Maar het proces, sterven, begon onmiddellijk en mondde later uit in het dood zijn. Het eerste gebruik van "dood" omvat alle varianten van de betekenis waarmee het woord in navolgende Schriftgedeelten wordt gebruikt. Zij die tegenwerpen dat het niet de betekenis kan hebben van het sterven van de geest, zoals het lichaam, missen het belangrijkste punt van de dreigende straf. Zij schijnen aan te nemen dat de afstammelingen van Adam geboren werden met een vitaliteit die ze niet verspeelden totdat ze zelf zondigden, en daarmee onderschatten ze de vernietigingskracht van de overtreding van die ene! De les die God ons wil laten leren van de ernstige en ver strekkende gevolgen van één zonde wordt op die manier gemist. Dat de mens neergaat in het graf komt omdat de mens sterfelijk wordt geboren.

Dood is het exacte tegendeel van leven. De dood die op Adam en zijn ras viel is de antithese van alle aspecten van het leven dat Christus brengt. Zijn geschenk is niet slechts leven voor het lichaam in de opstanding. De geest ontvangt onmiddellijk leven wanneer Gods evangelie wordt geloofd. Een deel van het geschenk van leven in Christus Jezus is reeds van ons. De geest is leven vanwege gerechtigheid(8:10). De geesten van gelovigen zijn gevitaliseerd en gerechtvaardigd. Zij zijn, in Christus, op perfecte wijze aangepast aan God. Maar het lichaam is dood vanwege de zonde. De lichamen van gelovigen zijn nog steeds onder de heerschappij van de dood die Adam inwijdde. Redding begint als proces eerst in de geest en dit was ook de volgorde toen de zonde zijn intrede deed. De crisis van de dood en de verlossing van het lichaam zijn respectievelijk de laatste gevolgen van zonde en redding. De ramp die Adam overkwam maakte hem sterfelijk in geest, zowel als in het vlees. Het scheidde en vervreemde hem onmiddellijk van zijn Schepper, geen hoop op of mogelijkheid van herstel overlatend dan door het beloofde Zaad van de vrouw.

De dood is de allesomvattende, volkomen straf voor zonde. Ieder kwaad dat de mens overkomt neemt deel aan de natuur van de dood en mondt uiteindelijk uit in de dood. Straffen die voor de dood worden opgelegd zijn vaak zeer zwaar, maar wanneer de verwoesting van de dood wordt gezien, zijn ze daarmee vergeleken maar licht. De dood vat alle straffen samen. Een concordante studie van alle woorden die gebruikt worden om de straf voor de zonde aan te geven, zal laten zien dat, terwijl ze soms een kwaad beschrijven dat minder dan de dood is, het nooit méér kan zijn. Van zondaren wordt gezegd dat ze afgesneden zijn, opgebrand, verteerd en vernietigd. Kijk eens naar apollumi, dat weergegeven kan worden door vernietigen of verloren gaan. Aan deze weergaven voegt de Authorized Version (King James) bederven en sterven toe. Omdat mensen verloren zijn, dat wil zeggen: vernietigd, is Christus gekomen om ze te redden(Luc. 19:10). Elk van deze woorden kan de ellende beschrijven die het hele ras is toegevallen. Het redden van de verlorenen houdt in: het uitdelen van een nieuw, goddelijk leven. Dood is vernietiging en omvat zowel de geest als het lichaam. Sommigen die toegeven dat God leven kan geven aan de doden, falen in te zien dat dit het redden van de vernietigden is. Indien één van deze woorden iets ergers omschrijft dan de dood, dan rijst de vraag: "Waarom gebruikte God dit niet in Zijn waarschuwing aan Adam?" De ontzagwekkende vergissing is dat mensen niet zien hoe vreselijk de ramp is waardoor het ras is vernietigd. Het is onmogelijk het kwaad van de dood te overdrijven. Dood dooft leven! Een "dood die nooit sterft" is net zo onmogelijk als nonsens. De zegswijze "eeuwige dood", voor sommige zo noodzakelijk, wordt in de Schrift niet gevonden, om over Gods woorden aan Adam maar niet te spreken. Als de dood eeuwig zou zijn, dan zouden haar onderschikten nooit opgewekt kunnen worden. De dood is er door een mens, en zo is ook opstanding er door een Mens. De Mens was beloofd aan de eerste gevallen mens in Eden, als Eén Die zou lijden en overwinnen.

Dood en leven zijn de nalatenschappen van Adam en Christus. Waar de dood de uiterste ramp is, daar is leven Gods allerhoogste geschenk. Leven is Gods geschenk, zowel bij de schepping als bij de redding. Leven is redding. Het is de enige afdoende redding, want het geeft ons, die stervende zijn, wat we nodig hebben: een leven voorbij de uiterste beschadiging en verwoesting die zonde kan verdienen. Zonde en rechtvaardigheid, dood en leven, Adam en Christus, zijn de uitersten van kwaad en goed die we vanaf nu tot aan het einde van het achtste hoofdstuk tegen zullen komen.

Kon Adam iets geweten hebben over de dood waar tegen hij was gewaarschuwd? Moeten we aannemen dat hij niets wist van de geschiedenis van een bij de nederwerping vernietigde wereld(Gen. 1:2)? Verborg God voor de heer van de schepping wat Hij ons gaf via Mozes en anderen? Uiteraard gaf God hem kennis om het gevaar te begrijpen. Onwetendheid en domheid zijn deel van de straf waaronder we allen lijden. De nog niet gevallen Adam was geen dombo. Nu bereidt de dood zijn slachtoffers voor. Mogelijk kunnen alleen zij die niet door de dood aangetast waren, zoals Christus en Adam, voordat die overtrad, een terechte gruwel voor de dood gehad hebben, net zoals alleen de Zondeloze een volledig verstaan en haat kan hebben gehad voor de zonde. Zonde en dood beroven hun slachtoffers van hun gevoeligheid, zodat zij het bestaan van beide ontkennen. "Er is geen dood" leidt onmiddellijk tot "Er is geen zonde."

12.

Daarom, gelijk door een mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, waarop allen gezondigd hebben; (CV)
Zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan. De dood kwam de wereld binnen door zonde en zo, d.w.z. door de zonde van één mens, kwam de dood tot een ieder van ons. De dood werd verspreid toen het ras zich vermenigvuldigde. Universele dood is veroorzaakt door de daad van één individu.
Op dit moment moeten we even de daden van andere individuen vergeten. De verbinding van "één" met "allen" is de overheersende gedachte. De "éné" is actief, de anderen zijn passief. De dood bereikt niet ieder individu door een deur die hij zelf opent, maar door binnen te komen door de deur van de zonde van één man en zo doorgaand naar alle mensen. Het feit dat allen sterven is onweerlegbaar. Hier is de uitleg. Het feit van de overdracht van zonde wordt hier niet gesteld. Onze attentie wordt nu gericht op de overdracht aan allen van de dood, want deze dood is het gevolg, niet van overgedragen zonde, maar van Adam's éné zonde. Let op hoe dit feit in de context wordt herhaald en benadrukt: "door de overtreding van één stierven de velen"[de NBG heeft hier "de velen". Dit is onjuist;WJ], "het oordeel leidde van één overtreding tot veroordeling". Ieder kind van Adam wordt geboren met de veroordeling tot de dood op zak. Er wordt soms gezegd dat sommige kinderen, vanwege een boosaardig ouderpaar, "verdoemd geboren" worden. Het lelijke maar fundamentele feit is echter dat we allen verdoemd geboren worden, en dat komt niet door iets wat wij gedaan hebben. Deze veroordeling is de erfenis die we van onze eerste voorvader hebben ontvangen. Noch ons eigen boos gedrag of dat van onze recente voorouders heeft ons bij deze dreiging betrokken. Het is zeker waar dat we Adam's kwade voorbeeld hebben gevolgd, maar dat is niet de oorzaak van ons aller dood. Dat Adam's éné zonde de oorzaak is van de raswijde dood wordt ons voortdurend in dit deel voor ogen gehouden.

Er is hier niets om de eens zo populaire, maar nu achtergelaten, theorie te ondersteunen van verworven karaktertrekken. Adam verwierf niets door zonde, hij verloor alles. Hij verloor het leven en stierf daarom. Zonde benam hem zijn vitaliteit, verwarde en bedorf hem. Dood is de afwezigheid van leven, zoals duisternis de afwezigheid van licht is. Zijn verlies van God ontzielde zijn geest en introduceerde moreel en fysiek verval, dat eindigde in de dood. Al zijn vermogens kwamen verder onder de grens te liggen. Zonde is negatief, het is falen. Het Griekse woord hamartia, zonde, is opgebouwd uit twee elementen, ON en DOEL. Het is zoals het missen van een doel in de boogschutterij. Zonde is een tekortkomen of gebrek lijden aan de heerlijkheid van God. Omdat hij afgescheiden was van God, de Bron van leven, nam Adam' vitaliteit af tot de dood intrad, en dit was alles wat hij kon overdragen. Uitsluiting van de Boom des Levens ontnam hem de middelen waarmee hij onsterfelijk had kunnen worden.

Wij delen in Adam's verlies. Zelfs kinderen zijn sterfelijk. Ieder van ons lijdt aan een aangeboren zwakte, omdat de doem van de dood op ieder van de hele mensheid is. Hart, geest en wil zijn verdorven. Toch heeft de mens (nog) niet de limiet van verdorvenheid bereikt. Hij is een schitterende ruïne, en draagt nog steeds het beeld van zijn Schepper. Zijn geweten trilt nog steeds bij de aanraking van goddelijke wet. Hij heeft een instinctief, hoewel wisselend, gevoel voor goed en kwaad, iets dat overblijft van natuurlijke aanhankelijkheid en andere overblijfselen van zijn oorspronkelijke edelheid. Er zijn, als ze er al zijn, maar weinigen die zo kwaad zijn als mogelijk is. Het gevolg van de ramp van de val is voornamelijk in de menselijke geest. "Een dode mens kan niets doen." Een niet-vernieuwde mens kan niets geestelijks doen, maar hij kan het evangelie gehoorzamen en zo geestelijk worden. Hij heeft enige morele kracht. Hij kan eerlijk zijn en fatsoenlijk en weldadig. Juist omdat de wet geestelijk is kan de ongeestelijke hem niet gehoorzamen. Toch kan zijn geest de wet dienen en kan hij oprecht wensen deze te gehoorzamen, zoals zovele verwerpers van Christus dat geprobeerd hebben. Paulus, vóór zijn bekering, was verheugd over de wet van God(Rom. 7:15-22). Christus deelt eerst leven uit aan onze geesten, met als gevolg een vernieuwing van onze verdorven morele vermogens, en verlost uiteindelijk het lichaam, op deze manier het proces omkerend zoals het begon bij de intrede van de zonde. De zonden van de heiligen komen voort uit hun toegeven aan de aard van het vlees, welke de dood is.

Waarop allen zondigden. Er is een grote variëteit aan vertalingen en interpretaties van deze eenvoudige woorden. De letterlijke vertaling die hier wordt gegeven lijkt de enige te zijn die niet in tegenspraak is met de omringende uitspraken. Iedereen heeft persoonlijk en feitelijk gezondigd, en dat deed men als gevolg van hun sterfelijkheid en volhardende morele verdorvenheid. Daaruit komt de dood voort. Dit doodsproces werd aan allen overgedragen, waarop allen zondigden. Dood kanaliseert het falen van Adam naar allen. Er wordt nooit gezegd dat in Adam allen zondigen, maar dat in Adam allen stervende zijn. Laat ons bij de uitspraken van de tekst blijven. Zonde veroorzaakte eerst de dood van Adam. Deze dood, die het gevolg is van zonde, is aan allen overgedragen, en zet hen aan tot zondigen. Door te zondigen bewezen ze dat de dood op hen allen is overgegaan en daardoor werden zij allen tot zondaren gerekend.

"Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van een mens zeer velen zondaren geworden zijn". Alleen de éne zonde van Adam, en niet de zonden die allen begaan hebben, maakte ons tot zondaren. We hadden part nog deel aan de handeling. We zondig(d)en omdat we tot zondaren geworden waren door het verlies van leven en de doorgifte van de dood. Met of zonder onze instemming en ondanks de wrok die we er over mogen hebben, zijn we tot zondaren geworden door een daad die niet wij niet zelf hebben gedaan en waarvoor wij niet hebben gekozen. Wij lijden onder de straf voor de eerste zonde, zonder onze toe-eigening of goedkeuring van Adam's gedrag. Die doodstraf is onvermijdelijk en onontkoombaar op ons geworpen. De hele stroom van menselijk bestaan werd al aan de bron vergiftigd. Het doel van deze hele passage is om aan te tonen dat de dood van allen alleen rust op Adam, en dat net zo zeker, net zo onvoorwaardelijk, leven voor allen zal komen van Christus.

Zonde regeert in de dood. Dankzij de universele regering van de dood zwaait de Zonde de scepter. Door de zonde van de eerste mens regeert de dood over allen. Onze sterfelijkheid geeft grond aan ons zondigen. In tegenstelling tot Adam, die, indien hij dat wilde, in staat was Gods opdracht te gehoorzamen, is geen van zijn nakomelingen in staat volledig te gehoorzamen. De dood heeft ons beroofd van morele kracht, zodat we voortdurend zondigen. Universele dood mondt uit in universeel zondigen. Zonde was eerst de oorzaak van de dood, daarna werd de dood de oorzaak van meer zondigen. Sterfelijkheid en dood zijn de belichaming en uitdrukking van het falen dat zonde ten diepste is.

Omdat de heiligen die levensgeest in Christus Jezus ontvangen hebben nog sterfelijke lichamen hebben, lichamen die dood zijn vanwege zonde, hebben zij altijd de neiging zonden te begaan, naar mate ze nog bestuurd worden door hun vlees. We zullen niet van de aanwezigheid van zonde bevrijd worden totdat het lichaam óf levend gemaakt óf opgewekt zal worden. Volledige redding omvat een zondenvrij en verheerlijkt lichaam.

Zelfs heiligen die gerechtvaardigd zijn, wederzijds verzoend en geheiligd, lijden onder de dood, omdat ze, als afstammelingen van Adam, veroordeeld zijn tot de dood. Deze veroordeling rust op onze sterfelijke lichamen, die nog niet in Christus Jezus zijn. De heerschappij van de zonde in ons sterfelijk lichaam moet verbroken worden door een wandel in de nieuwheid van het leven. Zonde blijft in ons sterfelijk lichaam, maar ze regeert daar niet wanneer het lichaam als een levend offer aan God is gegeven, en wanneer we door de geest de werken van het lichaam ten dode brengen. Rechtvaardigheid is verbonden met leven, maar het lichaam van de gelovige is dood door zonde.

Joodse theologie, voornamelijk gebaseerd op Genesis 2:17; 3:19,22, stemt in met Paulus dat Adam de dood in de wereld heeft gebracht. Volgens Edersheim volgden de oude rabbijnen niet de leer van de oorspronkelijke zonde en de zondigheid van onze hele aard. Wat zij geloofden wordt weergegeven in de uitdrukking: "God schiep de mens voor onvergankelijkheid.... door de jaloersheid van de duivel kwam de dood in de wereld"(Wijsheid 2:23). Zij schreven de dood toe aan Adam's schuld.

Kan het rechtvaardig zijn om allen, die part nog deel hadden aan Adam's overtreding en die er niets mee te maken willen hebben, ter dood te veroordelen? De vraag zou meer gewicht hebben indien die gesteld zou worden door iemand die, tegen het licht van bekende waarheid, nooit gezondigd had of daarmee had ingestemd. Wanneer zo'n persoon de vraag stelt zullen we een antwoord opstellen. Nogmaals: Waarom, als mensen door de daad van een ander tot zondaar geworden zijn, zou God dan verontwaardigd zijn? Er is geen melding van goddelijke verontwaardiging in deze tekst. We moeten altijd onderscheid maken tussen zaken die verschillend zijn. Gods verontwaardiging(1:18) is tegen de afwijzing van herkende waarheid. De mens kan de erfenis van verdorvenheid niet ontlopen, maar toch is hij wel enigszins in staat om goed te doen. Hij heeft enige kennis van goed en kwaad, hij heeft een geweten en rede, waarop God door openbaringen van waarheid een beroep doet. De mens is niet verantwoordelijk voor wat hij is door geboorte, maar hij is wel verantwoordelijk voor wat hij met de waarheid doet en voor het doen van kwaad waar hij in staat was het goede te doen. Hij is aan oordeel onderhevig, omdat hij de duisternis meer liefheeft dan de het licht.
In het eerste hoofdstuk houdt Paulus zich bezig met persoonlijke en individuele zonden, waarvoor iedere zondaar aansprakelijk is. In het nu onderhanden deel houdt hij zich bezig met zonde, waarvoor alleen Adam verantwoordelijk is. In het eerste geval is het oordeel individueel; hier is het gehele ras aan de orde. Het ras is niet langer op borgtocht vrij, het wacht geen oordeel en een mogelijke veroordeling en onderwerping aan goddelijke verontwaardiging, zoals individuen wel doen. Het oordeel van het ras vond plaats in Eden, de vijandige straf werd toen uitgesproken en begon te worden uitgevoerd. De veroordeling is geen toekomst. Ze is al uitgesproken. De straf wordt nu al toegepast en kan niet worden opgeheven zolang nog één lid van Adam's ras in leven is. Van nature, d.w.z. door de natuurlijke voortgang van de erfelijkheidswetten, zijn we kinderen van de verontwaardiging, die door onze vader en hoofd van het ras werd uitgelokt. Heiligen zijn gered van toekomstige verontwaardiging en straffen voor individuele zonden; maar zowel heilige als zondaar worden, onder de straf van Eden, naar één en hetzelfde lot gebracht. Dat lot is de eerste dood. Het staat niet met dit in verband als er elders gezegd wordt dat er geen veroordeling is. In Adam is er veroordeling en dood. In Christus Jezus is er geen veroordeling. Hij is voorbij zonde en haar doem. De dood zal over Hem niet langer macht hebben. Maar de dood heeft nog steeds macht over onze lichamen, zelfs terwijl onze geesten verlevendigd worden.

Hierin zien we het verschil tussen de geredde en de niet-geredde. Hoewel beide, als leden van het ras, onder dezelfde veroordeling en dood zijn, is de ongelovige niet van het doodsoordeel overgegaan in leven zoals de gelovige dat heeft. Hij is volkomen onder de heerschappij van dood en zonde. Hij ziet de komende verontwaardiging en een tweede dood tegemoet. Maar dit alles is vreemd aan onze tekst. De veroordeling waaronder we geboren zijn kan niet worden terug gedraaid door iets dat we kunnen doen. Ook het evangelie biedt er geen redding uit. Redding gaat verder dan dat. Maar aan de veroordeling voor onze feitelijke zonden, en de toestand die daar het gevolg van is, kan ontsnapt worden door geloof in Christus. Het verschil tussen mensen is het verschil tussen het zijn in Adam of het zijn in Christus. In Adam sterven allen, en naar het vlees zijn we allen in Adam.

Er wordt wel eens tegengeworpen dat het "allen hebben gezondigd" niet kan slaan op kleine kinderen. Het is net zo allesomvattend als 3:23. Het feit van de persoonlijke zonden van allen wordt alleen genoemd om te bewijzen dat allen die zondigen dat doen omdat ze de dood beërfd hebben. Maar zijn kinderen uitgesloten van verval en dood? Zijn zij niet net zo sterfelijk als hun ouders? De feiten wijzen naar het punt dat de dood doorgegaan is op allen. Het binnendringen van de gedachte van verantwoordelijkheid in deze passage heeft geleid tot het spreken over bepaalde onverantwoordelijkheden, zoals het hebben van de verwachting dat redding aan anderen is ontzegd. Ze beweren dat kinderen en imbecielen, als niet-verantwoordelijke schepselen, zeer zeker door Christus' werk voor het ras gered moeten zijn, terwijl zij die de jaren van verantwoordelijkheid bereikt hebben, welke dat ook moge zijn, en niet geloven, voor eeuwig verloren zullen gaan. Zulke mensen moeten wel grote troost ontvangen uit het feit dat imbeciliteit snel aan het toenemen is. Gezegende imbeciliteit! Aan de andere kant moet het wel teleurstellend voor hen zijn, getuige te moeten zijn van de succesvolle inspanningen om de kindersterfte te verminderen.
Er zijn eigenlijk maar twee verantwoordelijk in deze passage: Adam en Christus. De een doet al het mogelijk om het ras kwaad te doen, inclusief de kinderen; de Andere brengt allesoverstijgende genade en leven aan allen, inclusief de volwassenen.

Een paar andere vertalingen moeten hier nog worden genoemd.
(1) "In wie allen zondigden." Dit oude standpunt is nu algemeen verlaten op grammaticale en andere gronden. Er is nooit beweerd dat allen in Adam zondigden. Indien Paulus dat had willen zeggen, dan had hij de woorden "in Adam" kunnen toevoegen, iets wat zij die aan deze visie vasthouden zo nodig vinden wel te doen. Had hij het gedaan, dan zou hij zichzelf hebben tegengesproken, want die uitspraak zou niet in overeenstemming zijn met andere door hem gemaakte. Indien we zeggen dat allen zondigden in Adam's zonde, mogen we dan ook niet beweren dat allen gehoorzaamden in Christus' gehoorzaamheid?

(2) "omdat allen zondigden." Men zegt dat "Allen zijn bezocht met dezelfde straf als Adam, daarom moeten allen het op dezelfde manier verworven hebben als hij." Dit is onmogelijk, ten eerste omdat dit in rechtstreekse tegenspraak is met de vele uitspraken dat één zonde de dood van allen veroorzaakte. Ten tweede: het zou het doel van de hele passage vernietigen, die er voor zorgt dat veroordeling en dood geheel en al op Adam rust, net zoals rechtvaardigheid en leven geheel en al op Christus rust. Ten derde: Paulus laat in het volgende vers zien dat de afstammelingen van Adam, bij de afwezigheid van wetgeving, niet kónden zondigen door de overtreding van een wet die dood als straf inhoudt, zoals dat bij Adam het geval was. Ten vierde: de vergelijking met Christus draait om de overdracht van de gevolgen van Adam's daad aan diens nakomelingen, terwijl daarentegen deze interpretatie de zonden van ieder mens voorstelt als de oorzaak van hun dood, en zo voorbij gaat aan de verbinding van het ras met hun hoofd. Ten vijfde: de dood van kinderen zou onverklaarbaar worden door deze interpretatie, want als zij niet verantwoordelijk zijn voor hun zonden en niet in staat zijn te zondigen, dan konden zij nooit de dood op zichzelf brengen door hun eigen daden.

De weergave van de King James Authorized Version("for that all sinned") lijkt veel op die van "in wie allen zondigden". De redenen voor het verwerpen van de twee eerder genomende interpretaties hebben ook hier evenveel gewicht. De woorden veronderstellen te leren dat Adam's zonde ons aller zonde is. Hoewel er niet gezegd wordt dat allen in Adam zondigden, zegt men: "Toen Adam zondigde, zondigden wij met hem"; "Allen werden sterfelijk door Adam's val, omdat dit zondigen van de kant van Adam, een zondigen was van de kant van allen." Dit betekent dat allen sterven omdat ze op de een of andere manier deelnamen in Adam's zonde. Hiertegen brengen we in dat de daad van Adam niet een daad van alle mensen was, omdat de zijne een intelligente en persoonlijke daad was. Tenzij alle mensen als intelligente personen bestonden in Adam is het onmogelijk dat zij met of in hem handelden. Dat allen deden wat voor hen onmogelijk was, is een denkbeeldige en ongemotiveerde uitspraak.

De eenvoudige, letterlijke weergave van de Concordant Version (on which sinned - waarop allen zondigden) snijdt de Gordiaanse knoop door, en bevrijdt ons van alle verwarrende theorieën over de toepassing van Adam's zonde op alle mensen. Deze moeten kort onderzocht worden in verband met het volgende vers. Nu zou het zo langzaam aan eenvoudig moeten zijn te besluiten welke van deze drie ideeën juist is:
(1) De dood van ieder persoon komt volledig voort uit zijn eigen zonde.
(2) De dood van ieder individu komt deels voort uit Adam's zonde en deels uit eigen zonde.
(3) De dood van allen komt voort uit de toepassing van de straf voor zonde die, in het hoofd, viel op het gehele ras.
Wij stellen dat de laatste de bewering is van vers 12. Het zondigen van allen is het zichtbare bewijs van een onzichtbare dood. Het stervensproces, geërfd van Adam, is de enige bron van zonde in de mensheid. Hij zondigde: allen sterven.

Wij zullen nu de verschillende theorieën bekijken over de beschuldiging van zonde.


Dit artikel is afkomstig uit U.R.Magazine, jaargang 22, pagina 35. Uitgave van Concordant Publishing Concern

Voor meer delen uit deze serie, klik hier


www.hetbestenieuws.nl