|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 En heel de vergadering van de zonen van Israel komt samen bij Shiloh en zij doen daar de tent van de afspraak tabernakelen. En het land werd onderworpen voor hun aangezicht. [Hand. 7:44,45]
2 En er blijven onder de zonen van Israel zeven stammen over die niet hun lotdeel toebedeeld kregen.
3 En Jozua zegt tot de zonen van Israel: "Tot wanneer zijn jullie laks om het land te komen bezitten dat Jahweh, Elohim van jullie vaders, aan jullie gaf?
4 Geeft voor jullie zelf per stam drie stervelingen; dan zal ik hen zenden en zij zullen opstaan en zij zullen wandelen in het land en zij zullen het in kaart brengen naar het woord van hun lotdeel. En zij zullen tot mij komen.
5 En zij verdelen het zelf in zeven delen; Juda zal blijven in zijn grensgebied, vanaf de Negev en het huis van Jozef zal blijven in hun grensgebied, vanaf het noorden.
6 En jullie zullen het land in kaart brengen in zeven delen, en jullie brengen die kaarten hier bij mij en ik werp het lot voor jullie, hier voor het aangezicht van Jahweh, onze Elohim.
7 Maar er is geen deel voor de Levieten in jullie midden, want het priesterschap van Jahweh is hun lotdeel. En Gad en Ruben en de helft van de stam van Manasse namen hun lotdeel aan de overzijde van de Jordaan, naar het oosten, dat Mozes, dienaar van Jahweh, aan hen gaf."
8 En de stervelingen staan op en zij gaan. En Jozua draagt hen die gaan op een kaart te maken van het land, zeggend: "Gaat en wandelt in het land en brengt het in kaart. En keert naar mij terug en hier zal ik voor jullie het lot werpen, voor het aangezicht van Jahweh, in Shiloh."
9 En de stervelingen gaan en zij gaan door het land en zij brengen het in kaart, naar de steden, naar zeven delen, op een rol. En zij komen bij Jozua, naar het kamp bij Shiloh.
10 En Jozua werpt voor hen het lot in Shiloh, voor het aangezicht van Jahweh, en Jozua verdeelt daar het land onder de zonen van Israel, naar hun afdelingen.
11 En het lot van de stam van de zonen van Benjamin komt op, voor hun families, en het grensgebied van hun lot gaat uit tussen de zonen van Juda en tussen de zonen van Jozef.
12 En het grensgebied wordt voor hen naar de rand van het noorden vanaf de Jordaan en het grensgebied gaat op naar de flank van Jericho van het noorden en gaat op in het gebergte in de richting van de zee; en zijn uitgangen komen in de richting van de wildernis van Beth-Aven.
13 En het grensgebied gaat van daar voort in de richting van Luz, naar de flank van Luz, naar het zuiden (dit is Beth-El), en het grensgebied daalt af naar Ataroth-Addar, over het gebergte dat vanaf de Negev is, tot aan Beth-Horon, het lagere.
14 En het grensgebied wordt getrokken naar de rand van het westen, in de richting van het zuiden, van het gebergte dat is voor het aangezicht van Beth-Horon naar het zuiden, en zijn uitgangen worden tot Kiriath-Baal, dat is Kiriath-Jearim, een stad van de zonen van Juda; dit is de rand van het westen.
15 En de rand van de Negev is van het uiterste van Kiriath-Jearim en het grensgebied gaat uit in de richting van de zee en komt uit bij de bron van de wateren van Neftoah.
16 En het grensgebied daalt af naar het uiterste van het gebergte dat is voor het aangezicht van de vallei van Ben-Hinnom, dat is de vallei van de Refaïm naar het noorden, en het daalt af van de vallei van Hinnom naar de flank van de Jebusiet, naar het zuiden, en daalt af naar En-Rogel.
17 En het wordt getrokken van het noorden en het gaat voort naar En-Shemesh en komt uit bij Geliloth, dat tegenover de opstijging is van Adummim, en het daalt af naar de steen van Bohan, zoon van Ruben.
18 En het gaat voort naar de flank voor Arabah, naar het noorden, en het daalt af naar Arabah.
19 En het grensgebied gaat voort naar de flank van Beth-Loghah, naar het noorden, en zijn uitgangen komen bij het grensgebied van de landtong van de Zoutzee, naar het noorden, naar het einde van de Jordaan naar het zuiden; dit is het grensgebied van de Negev.
20 En de Jordaan begrenst het naar de rand van het oosten. Dit is het lotdeel van de zonen van Benjamin, naar haar grensgebieden rondom, voor hun families.
21 En de steden worden voor de stam van de zonen van Benjamin, voor hun families: Jericho en Beth-Hoglah en Emek-Keziz,
22 en Beth-Arabah, Zemaraim, en Beth-El,
23 en Avim, en Parah, en Ofrah,
24 en Chefar-Haammonai, en Ofni, en Gaba; twaalf steden en hun hoven.
25 Gibeon, en Ramah, en Beeroth,
27 en Rekem, en Irpeel, en Taralah,
28 en Zelah, Elef, en Jebusi (dat is Jeruzalem), Gibeath, Kirjath: veertien steden en hun hoven. Dit is het lotdeel van de zonen van Benjamin, voor hun families.
Terug naar de indexpagina
Naar Jozua 19
|
|