|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 Festus dan, voet zettend* in de provincie, ging* na drie dagen van Caesarea op naar Jeruzalem.
2 En de hogepriesters en de belangrijksten onder de Joden informeren* hem tegen °Paulus en zij moedigen hem aan,
3 een gunst tegen hem vragend, zodat hij hem naar Jeruzalem zou laten halen*, een hinderlaag makend om hem op de weg te vermoorden*. [Hand. 24:1] - [Hand. 23;15]
4 °Festus dan antwoordde* dat °Paulus in Caesarea vastgehouden moest worden, doch hij stond op punt snel te vertrekken.
5 “Dezen dan, onder jullie,” verzekerde hij, “die daar toe in staat zijn, dalen* af met mij. Indien er met de man iets niet in orde is, laten zij hem beschuldigen!” [Hand. 23:30]
6 En niet meer dan acht of tien dagen onder hen verblijvend* - de volgende morgen afdalend* naar Caesarea - gezeten op de dais, beveelt** hij dat °Paulus wordt voorgeleid*.
7 Bij zijn aankomst* staan* de Joden, die afgedaald waren van Jeruzalem, rondom hem en brengen vele zware beschuldigingen tegen hem, welke zij niet krachtig genoeg waren om aan te tonen*. [Hand. 24:5,6] - [Hand. 24:13]
8 Paulus, verdedigend dat: “Noch tegen de wet van de Joden, noch tegen het heiligdom, noch tegen Caesar zondigde* ik iets.
9 Festus nu, de Joden een gunst bewijzend* willend, antwoordend*, zei* tegen °Paulus: “Wil jij naar Jeruzalem opgaan* om daar in deze door mij geoordeeld* te worden?”
10 Doch °Paulus zei*: “Ik sta voor de dais van Caesar, waar ik geoordeeld moet worden. Ik doe* de Joden geen onrecht, zoals ook u zeer wel herkent!
11 Indien ik wel onrecht doe en ik iets gedaan heb de dood waardig, dan weiger ik niet te sterven*. Doch indien er niets waar is van waarvan deze mij beschuldigen, dan is niemand in staat mij aan hen als een gunst over te dragen*. Ik beroep me op Caesar!”
12 Festus dan, overleggend* met de raad, antwoordde: “Op Caesar beroep je je, naar Caesar zul je gaan!”
13 Na verloop* van enige dagen nu, arriveren Agrippa, de koning, en Bernice in Caesarae, °Festus groetend*.
14 Omdat zij nu daar meer dagen verbleven, bracht* °Festus de koning de zaak van °Paulus onder ogen, zeggende: “Er is een zeker man door Felix achtergelaten als gevangene,
15 over wie bij mijn komst* in Jeruzalem de hogepriesters en de oudsten van de Joden mij informeren*, veroordeling tegen hem eisend,
16 tot wie ik antwoordde* dat het niet de gewoonte van Romeinen is enig mens genade te verlenen voordat de beschuldigde komt te staan tegenover de aanklagers, daarbij een defensieve positie krijgend* voor wat de aanklacht betreft.
17 Bij hun samenkomen* in deze plaats, dan, beveel* ik - geen uitstel verlenend* tot de volgende dag - gezeten* zijnde op de dais, de man voor te leiden*,
18 over wie de aanklagers, opstaande*, niet één oorzaak brachten over de boze dingen die ik verwachtte.
19 Doch zij hadden bepaalde vragen over hun eigen religie tegen hem en over ene Jezus, die gestorven was, van wie °Paulus beweerde dat hij levend is. [Hand. 18:14,15]
20 Ik nu, verlegen zijnde met deze ondervraging, zei of hij van plan was naar Jeruzalem te gaan en daar over deze zaak geoordeeld te worden.
21 Bij °Paulus' beroep* vastgehouden* te worden voor onderzoek door de keizer, beveel* ik hem vast te houden tot wanneer ik hem zal zenden* naar Caesar.”
22 Agrippa nu tot Festus: “Ik was van plan ook zelf morgen de man te horen*.” “Morgen,” zei hij, “zult u van hem horen.”
23 De volgende morgen dan, bij de komst* van °Agrippa en °Bernice, met veel praalvertoon, en binnenkomend* in de hoorzaal, samen met kapiteins en belangrijke mannen van de stad, werd °Paulus op bevel* van °Festus voorgeleid*. [Hand. 9:15]
24 En °Festus zei: “Agrippa! Koning! En al de mannen met ons aanwezig, jullie zien deze man over wie heel de menigte van de Joden bij mij gepleit* heeft, zowel in Jeruzalem als in deze plaats, smekend dat hij niet langer moet leven! [Hand. 22:22]
25 Ik nu begreep* dat hij niets de dood waardig gedaan heeft, maar door dit beroep* van hem op de keizer besluit ik hem te zenden,
26 over wie ik niets met zekerheid te schrijven heb aan de heer. Daarom leidde ik hem voor jullie en in het bijzonder voor u, koning Agrippa, zodat door het gedane* onderzoek ik iets te schrijven* zou hebben*. [Hand. 22:3]
27 Want het schijnt mij onlogisch een gevangene te zenden, en niet ook de aanklachten tegen hem aan te duiden.”
Terug
naar de index.
Naar Handelingen 26
|
|