|
(Ga met de muis op een tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)
1 °Paulus nu, starend*
naar het Sanhedrin, zei*: “Mannen, broeders,
ik ben, met heel mijn geweten, tot deze
°dag een goed burger geweest voor °God.”
[2Tim. 1:3]
2 De hogepriester Ananias nu beveelt* de rond hem staanden
hem op de mond te slaan.
3 Toen zei* °Paulus tot hem: “°God
staat op het punt jou te slaan, witgekalkte muur! En jij zit om
mij te oordelen naar de wet en onwettig beveel jij mij geslagen
te worden?” [Joh. 18:22,23] - [Lev. 19:15] - [Eze. 13:10-15]
4 De omstanders nu zeggen*: “Jij bent de hogepriester
van °God aan het beschimpen!”
5 En °Paulus verklaarde: “Ik had niet waargenomen,
broeders, dat hij hogepriester is. Want het is geschreven dat
van de hoogste van jouw °volk
jij niet kwaad zult spreken.” [Ex. 22:28]
6 °Paulus nu, wetend* dat de ene partij
die is van de
Sadduceeën en de andere van de Farizeeën,
roept in het Sanhedrin: “Mannen! Broeders! Ik ben een
Farizeeër, zoon van een Farizeeër!
Over verwachting en opstanding van doden wordt ik geoordeeld.” [Filip. 3:5] - [Hand. 24:15,21]
7 Dit nu zeggend*, kwam* er
opschudding tussen Farizeeën en Sadduceeën en de menigte
is verdeeld*.
8 Want Sadduceeën zeggen inderdaad dat er geen opstanding
is, noch boodschapper, noch geest. Doch de Farizeeën belijden
beide. [Matt. 23:23]
9 Er kwam* nu een groot geroep en, opstaande*,
enige van de partij van de Farizeeën vochten het uit, zeggende:
“Wij vinden niets kwaads in deze °mens. Of
dit nu een geest of boodschapper is die
met hem spreekt*.....”. [Luc. 23:4]
10 Er gebeurde nu een grote opschudding. Angstig zijnde*
beveelt* de kapitein, opdat Paulus niet in stukken
getrokken* zou worden, de troepen
af te dalen* en hem uit hun midden weg te rukken*
en naar het kamp te leiden.
11 De volgende nacht nu, bij hem staande*, zei*
de Heer: “Wees moedig! Want zoals jij in Jeruzalem getuigt*
over het Mij aangaande, zo moet jij ook in Rome getuigen*!” [Hand. 18:9] - [Hand. 19:21]
12 Toen het nu dag werd*, een
samenzwering makend*, vervloeken* de Joden
zichzelf, zeggend dat zij noch zouden eten*, noch zouden
drinken*, totdat zij °Paulus gedood
zouden hebben.
13 Nu waren er meer dan veertig, die
deze °samenzwering maakten*,
14 die, de hogepriester en de oudsten naderend*, zeggen*:
“Met een vervloeking vervloeken*
wij onszelf niets te proeven* totdat wij °Paulus
gedood zullen hebben.
15 Nu dan, informeer* de kapitein, samen met het Sanhedrin,
zodat hij hem naar beneden zal leiden*, alsof jullie
van plan zijn hem meer nauwkeurig te ondervragen over dat wat
hem betreft. Wij nu, voordat de kapitein
hem nadert*, zijn klaar om hem te vermoorden*.” [hand. 25:3]
16 De zoon nu van Paulus' zuster, horend* van de hinderlaag,
meekomend* en het kamp binnen gaand*, bericht*
het aan °Paulus.
17 °Paulus nu, een van de centurions naar zich
toe roepend*, verklaart: “Deze °jonge
man, leidt* hem weg naar de kapitein. Hij heeft iets
aan hem te berichten*.”
18 Hij dan, hem inderdaad meenemend*, leidde hem naar
de kapitein, en hij verklaarde: “De gevangene, Paulus, riep*
mij naar zich toe en vraagt*
mij deze °jonge man
naar u te leiden*, iets aan u te zeggen*
hebbend.”
19 De kapitein nu, zijn hand vastpakkend* en zichzelf
terugtrekkend*, vroeg om vast te stellen: “Wat
is het dat jij aan mij te berichten* hebt?”
20 Hij nu zei* “dat de Joden ingestemd*
hadden u te vragen*, zodat u morgen °Paulus
naar beneden zou leiden* in het Sanhedrin om enigszins
meer vast te stellen wat hem betreft.
21 U dan zou niet door hen overtuigd* moeten zijn,
want zij liggen met meer dan veertig
mannen voor hem in een hinderlaag, die zichzelf vervloeken*,
noch te eten*, noch te drinken*, totdat
zij hem zullen vermoorden*. En nu zijn zij klaar, afwachtend
uw °belofte.”
22 Zo laat dan de kapitein de jongeman gaan*, hem
opdragend* niet tegen iemand te zeggen*
dat je deze dingen aan mij bekend hebt
gemaakt*.
23 En een zekere twee van de centurions
tot zich roepend*, zei* hij: “Maak
twee honderd soldaten klaar*, zodat zij tot Caesarea
kunnen gaan* en zeventig ruiters en tweehonderd slingeraars,
vanaf het derde uur van de nacht.
24 En voorzie* in dieren,
opdat, opstijgend*, zij °Paulus veilig
naar Felix, de stadhouder, zouden brengen*.”
25 Hij schrijft een
brief van dit °type:
26 “Claudius Lysias, aan de meest machtige stadhouder Felix.
Verheug u!
27 Deze °man, gegrepen* zijnde door
de Joden en op het punt staand door hen vermoord te worden, heb
ik, bijgestaan* door de troepen,
bevrijdt*, lerende* dat hij een
Romein is. [Hand. 21:30-33] - [Hand. 22:25-27]
28 En van plan zijnde te weten te komen* de reden waarom
zij hem beschuldigen, leidde* ik hem voor in hun °Sanhedrin. [Hand. 22:30]
29 Deze vond* ik beschuldigd worden over vraagstukken
van hun °wet, doch niets waardig de dood, of banden,
hebbend in de aanklacht. [Hand. 18:14,15]
30 Nu aan mij bekend werd gemaakt* dat er een
samenzwering zal zijn tegen de man, zend* ik hem direct
naar u, de aanklagers opdragend* ook voor u datgene
tegen hem te zeggen.” [Hand. 24:5-8]
31 De soldaten dan, zoals het hen was voorgeschreven, °Paulus
opnemend*, leidden* hem
door de nacht naar Antipatris.
32 En op de morgen, aan de ruiters overlatend* samen
met hem verder te gaan, keren* zij terug in het kamp.
33 Dezen, Caesarea binnen gaande* en de brief aan de
stadhouder overhandigend*, stellen* °Paulus
ook aan hem voor.
34 Nu lezend* en vragend* uit welke prefectuur
hij is en vaststellend* dat hij is
uit Cilicië, [Hand. 22:3]
35 zei hij: “Ik zal jou een hoorzitting
geven, zodra jouw beschuldigers aangekomen* zijn,”
bevelend* hem te bewaken in het pretorium van Herodes.
Terug
naar de index.
Naar Handelingen 24
|
|