Het vernieuwen van het denken

door J. Philip Scranton

   

Het evangelie dat verbonden is met Israel en het evangelie van de genade dat aan Paulus was toevertrouwd verschillen op vele manieren. Beide boodschappen moedigen een heilig en toegewijd leven aan, maar hun bronnen van motivatie om een God genoegen doend leven te lijden zijn verschillend.

De belangrijkste motiverende factor in het koninkrijks-evangelie is de vrees van het verliezen van voorrechten en zegen, en zelfs leven. Niet alleen moesten de koninkrijks-onderdanen zich bekeren, vruchten voortbrengen die bekering waardig waren en gedoopt worden(Lucas 3:3,8), maar de vestiging van het aardse koninkrijk zou komen door een vurige reiniging en schifting van haar onderdanen(Matt. 3:10-12). De vergeving van zonden ging alleen op voorwaarde van gehoorzaamheid en rechtvaardig leven, en kon herroepen worden(Matt. 6:12-15; 18:21-35). Het verrichten van wonderen en het uitwerpen van demonen was niet voldoende om deel te mogen nemen aan het koninkrijk(Matt. 7:21-23). En toekomstige koninkrijks-onderdanen werden zelfs gewaarschuwd om strakke zelfcontrole uit te oefenen om zo het Gehenna te ontlopen(Matt. 5:21,22,27-32).

In het evangelie van Paulus, daarentegen, ontbreekt het element van vrees dat we in het evangelie van de besnijdenis vinden. Het is waar dat het aanvullend lotdeel van het heersen toegewezen zal worden aan velen voor hun trouw lijden met Christus(Rom. 8:17; 2Tim. 2:11-13), maar rechtvaardiging, verzoening met God en de toewijzing van leven zijn alle genadevolle geschenken waarvan we niet gescheiden kunnen worden.

Wat is dan het leidende en motiverende element voor de gelovige onder de genade? Het antwoord op deze vraag is te vinden in een van de belangrijkste onderliggende thema's van de brief aan de Romeinen. De Romeinenbrief brengt ons van een mens met een ongeschikt denken naar een mens met een vernieuwd denken(Rom. 1:28; 12:1,2). Onder zijn ongeschikt denken is de mens schuldig aan allerlei soorten zonde(Rom. 1:28-32), maar onder het vernieuwde denken wordt de mens getransformeerd en zoekt hij wat de wil van God is(Rom. 12:2). Dit vernieuwde denken is de bron van motivatie voor rechtvaardig leven.

De eerste hoofdstukken van Romeinen verbinden de reis van de mens dieper en dieper met de verdorvenheid van zonde en dood. De kilometerpaaltjes langs de weg zijn de verschillende toezichthouders die de voogdij over de mens gehad hebben. Drie maal staat er dat "God hen overgegeven"(Rom. 1:24,26,28) heeft. Het woord dat met "overgegeven" wordt vertaald, paradidomi, betekent niet "verworpen" of "terzijde geworpen", maar duidelijk iets anders. Het woord wordt vele malen in de Griekse Schrift gebruikt en betekent: onder voogdij van een ander stellen. Judas gaf de Heer over in de handen van de autoriteiten; hij verraadde Hem(Matt. 27:3,4). De heer in Matt. 25:14 gaf de talenten over aan zijn dienaren, om die te gebruiken. Een soldaat zal zijn gevangenen overgeven aan een gevangenbewaarder. God gaf de mensheid over aan onreinheid, oneerbare lusten en een ongeschikt denken, opdat zij het kwaad konden ervaren.

God zij dank dat Hij ons niet onder deze wrede knechtschap heeft gelaten! In plaats daarvan gaf Hij Zijn Zoon over voor ons allen(Rom. 8:32) en voor onze overtredingen(Rom. 4:25), en heeft Hij ons overgegeven aan de leer van Zijn evangelie(Rom. 6:17). Een leer is iets dat wordt toegepast in iemands leven, door het verstaan van het denken. Zo wordt de leer van het evangelie de voogd van onze levens, en de taak van het denken is het allemaal te begrijpen en toe te passen.

Maar het verstand worstelt met vele, schijnbaar onoplosbare, problemen. Hoe kon de mensheid in zo'n beklagenswaardige toestand terecht komen? Waarom gaf God de voorkeur aan één natie boven alle andere, en hoe kan zo'n voorkeur rechtvaardig zijn? Waarom moet de mensheid zoveel kwaad ervaren? Deze vragen, en vele andere, worden in de Romeinenbrief beantwoord, en de antwoorden zijn het middel om vrede te brengen in het denken van de gelovige. Feitelijk doet Paulus' methode van het uiteenzetten van het evangelie het door het stellen(hoewel niet altijd rechtstreeks) en beantwoorden van zulke vragen. Wanneer we de brief lezen, dan springen deze vragen boven alle andere uit: "Wat zullen wij dan zeggen?"(3:5; 4:1; 6:1; 7:7; 8:31; 9:14,30), "Volstrekt niet!" (3:4,6,3 1; 6:2,15; 7:7,13; 9:14; 11:1,11), en "Weet gij niet...?"(2:4; 6:3,16; 7:1; 11:2,25).

Toen zonde en dood over de mensheid kwamen in Eden, was er een omverwerping in de rangen van het gezag. De slang die aan de mens onderworpen moest zijn, wierp door misleiding de heerschappij van de mens omver. Het eerst hoofdstuk van Romeinen toont ons dat hetzelfde gebeurde in de mens(Rom. 1:19-32). Hoewel de mens kennis van God had en Zijn kenmerken beschikbaar waren voor zijn denken, werd hij ijdel in zijn redeneren en onderworpen aan de lusten van zijn hart en van zijn oneerbare passies. Maar toen het denken vernieuwd werd door het evangelie van de genade, werd het hersteld in de gezagsorde en kreeg ze het antwoord van de gehoorzaamheid van het hart(Rom. 6;17).

   


© www.hetbestenieuws.nl