Een reis naar en door de tweede dood
deel 2


door J. Philip Scranton



   

De berouwvolle misdadiger
Luk. 23:43

Het wordt vaak verondersteld dat de woorden van Christus aan het kruis naar de berouwvolle misdadiger bewijzen dat Christus op precies die dag naar de hemel, of het paradijs, ging en de misdadiger met Zich mee nam. In de NBG staat er: “Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”(NBG) Concordant vertaald staat er: “Amen! Tot jou zeg Ik vandaag, jij zal met Mij in het Paradijs zijn!”(SW) Het verschil tussen de twee is opvallend. In de NBG is het tijdselement verbonden met het paradijs. In de Concordante vertaling is het tijdselement verbonden met de belofte. Christus zegt: “Ik beloof je vandaag dat jij (uiteindelijk) met Mij in het paradijs zal zijn.” Christus zei niet: “Ik beloof je dat jij vandaag met Mij in het paradijs zal zijn. Hoe kunnen we dit standpunt handhaven? Christus moest nog drie dagen en nachten doorbrengen in het graf. Op de opstandingmorgen, toen de Heer in de hof sprak met Maria, zei Hij: “Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader” (Joh. 20:17;SW). Het boek Openbaring plaatst de boom des levens in het paradijs van God (Openb. 2:7), dat nog steeds moet afdalen van God uit de hemel (Openb. 21,22). Dit plaatst het paradijs in de hemel, bij God. Als Christus pas na drie dagen na Zijn kruisiging opsteeg naar de Vader, kon Hij de dag van Zijn kruisiging met de berouwvolle misdadiger niet in het paradijs zijn geweest. Nogmaals: “niemand is opgestegen in de hemel, dan Die uit de hemel neerdaalde*, de Zoon van de mens” (Joh. 3.13;SW). Zelfs nu is de berouwvolle misdadiger nog niet in het paradijs gearriveerd. Uiteindelijk zal hij daar aankomen, vanwege Christus’ belofte. Wij parafraseren hier die belofte: “Waarlijk, Ik zeg tot jou, omwille van wat gebeurt op deze dag, waarin ik sterf voor jouw zonden en die van heel de wereld, zal jij met Mij in het paradijs zijn.”

De rijke man en Lazarus
Luk. 16:19-31

Het wordt regelmatig verondersteld, aangezien van zowel de rijke man als Lazarus wordt gezegd dat ze sterven, dat hun schijnbare bewustzijn in Abrahams schoot en Hades bewijst dat de doden bewustzijn hebben. Maar alle eerder genoemde passages, die onlosmakelijk verbonden zijn met het onderwerp van de dood, hebben laten zien dat de Bijbelse leer tegengesteld is aan wat op het eerste gezicht in deze gelijkenis geleerd schijnt te worden. Zou deze ene gelijkenis, waarvan de pointe niets van doen heeft met de letterlijke dood, de uitspraken van vele andere passages in de Schrift overhoop gooien? Of, anders gezegd, zou de Grote Verhalenverteller poëtische vrijheid worden toegestaan als er een tegenstelling zou ontstaan?

En wie van hen die er op staan dat deze gelijkenis letterlijke waarheid leert over de dood, wil andere uitspraken van deze gelijkenis toepassen en daarmee andere Bijbelse leer onderuit halen? Om precies te zijn, wie gelooft en wil vers 25 de basis maken voor toekomstige gelukzaligheid of worsteling? “Kind, wees er aan herinnerd dat jij jouw goede dingen kreeg in jouw leven en Lazarus op gelijke wijze de kwade dingen. Maar nu wordt hij hier vertroost en wordt jij gepijnigd” (Luk. 16:25;SW). Zal de kerk leren dat de weg naar de toekomst gaat via huidige armoede en worsteling? Zullen we alle aardse bezittingen verlaten, onze banen opgeven, bedelaars worden, en onszelf besmetten met ziekten om zo toekomstige blijdschap te verkrijgen?

Veronachtzaming wordt verondersteld aan de zijde van de rijke man, maar waar is enig bewijs voor de deugdzaamheid in Lazarus? Misschien werd hij wel een ziekelijke bedelaar door dronken uitspattingen! Abrahams uitspraak in vers 25 garandeert niet het tegendeel. En wanneer we de tekst overdenken, is het eenvoudig te zien dat Christus niet bedoelde dat Lazarus enige geestelijke deugdzaamheid had. Lazarus representeert de tollenaars en zondaren die vóór de Farizeeën het Koninkrijk binnen gingen. Christus vond hen niet deugdzaam, maar alleen behoeftig.

Geloof wordt niet genoemd in verband met beide karakters in de gelijkenis. De hoofdgedachten die in verband met hen worden genoemd, zoals Abrahams schoot, waren Farizeïsche tradities, niet de leer van de Schrift. De Farizeeën bekritiseerden voortdurend ieder detail van Christus’ leer. In deze passage gebruikt Hij hun eigen gezegden en geliefde beelden om hun aandacht te krijgen en hun denken uit te dagen. En hoewel geloof niet wordt genoemd in verband met de twee hoofdfiguren, is het beslist een kwalificerend kenmerk voor de broers van de rijke man (v. 29-31). Het doel van deze gelijkenis is een omgeving te leveren voor geloof zodat de opstanding van Christus een bepalende factor wordt voor het ingaan in gelukzaligheid of kwelling – in het koninkrijkszegen of uitsluiting van koninkrijkszegen.

Is deze passage een gelijkenis?

Sommigen hebben volgehouden dat deze passage geen gelijkenis is en dat ze verstaan moet worden als een letterlijk verslag. Er is inderdaad veel en wijdverspreid onderwijs over het paradijs en de hel dat net als een omgekeerde piramide staat op de letterlijke interpretatie van deze passage. Op het eerste gezicht schijnt het “een zeker rijk man” te specificeren en “een zekere arme man, genaamd Lazarus.” Maar het woord dat hier voor “zekere” wordt gebruikt is tis, en het is ons idioom – niet een definitie – die vereist dat we met “zekere” vertalen. Dit woord wordt algemeen gebruikt in vele gelijkenissen, en in het bijzonder in Lukas (vergl. Matt. 21:33; 22:2; Luk. 7:41; 10:30, 31,, 33; 12:16; 13:6; 14:16; 15:11; 16:1; 19:12;20:9).

Het gebruik van de naam “Lazarus” is ook een punt van tegenwerping geweest bij het bekijken van deze passage als gelijkenis. Maar het 23e hoofdstuk van Ezechiël gebruikt namen in een gelijkenis en de namen in die gelijkenis hebben symbolische betekenissen, zoals Lazarus, wat hulpeloos betekent. Bovendien is de naam Lazarus in deze gelijkenis te profetisch om toevallig te zijn. De hele passage (hoofdstukken 15 en 16) loopt uit op de uitspraak van Christus: “Indien zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij, indien iemand uit de doden zal opstaan, ook niet overtuigd worden” (Luk. 16:31;SW). Lazarus was opgestaan uit de doden (Joh. 11) en de raad van de Farizeeën was dat ook hij gedood zou worden, samen met Jezus. Het is niet ondenkbaar dat een paar van de Farizeeën die deze gelijkenis hoorden, onder het gezelschap waren van hen die woedend waren geworden bij de opwekking van Lazarus. Lazarus’ opstanding was het allerhoogste teken van de bediening van de Heer, maar het overtuigde de Joden niet, net zoals deze gelijkenis hier profeteert.

Het thema van Lukas

De hoofdstukken 15 en 16 van Lukas vormen een verhandeling over de Farizeeën en Schriftgeleerden en hun gemopper over zondaren die dicht naar Christus getrokken worden (15:1-3; 16:14). Een van de hoofdthemas in Lukas is de tegenstelling tussen die nabij zijn en die veraf zijn. Dit thema komt al vroeg in het boek naar voren, waar het volk buiten biddend gezien wordt, terwijl de priester naar binnen was gegaan (1:9,10). Het thema gaat voort doorheen heel het boek en sluit met het voortdurend loven en zegenen van God in het heiligdom (24:53). Dit thema is in het bijzonder relevant in Lukas 15 en 16. Hoofdstuk 15 (de schapen, munten en zonen) toont de blijdschap van de Vader bij het in Zijn boezem ontvangen van hen die veraf stonden. Hoofdstuk 16 spreekt van de verplichtingen (rentmeesterschap, huwelijk en weelde) die geschonden worden door hen die nabij hadden moeten zijn.

In het verhaal van de vader met twee zonen vertegenwoordigt de jongste zoon de zondaren en de tollenaars. Hij verspeelt heel zijn erfenis in een ver land, maar kijkend naar zijn waardeloze toestand keert hij terug en wordt, nog steeds ver weg, gezien en met vreugde ontvangen door zijn vader. De vader omarmt hem warm in zijn boezem. De oudste zoon, die het recht had op alle bezittingen van zijn vader, en heel de tijd dichtbij was geweest, kwam naderbij ten tijde van de terugkeer van de verloren zoon, maar was zelf gerechtvaardigd en wilde niet binnen gaan.

De verhaallijn is vrijwel dezelfde bij Lazarus en de rijke man. Abraham is de vader van beide, net zoals hij de vader is van de Farizeeën en de tollenaars en zondaren. Weelde en voorspoed waren een teken van goddelijke zegen in de era van Israels verbond. Het koninklijke purper en priesterlijk linnen zijn symbolen van Israel als een heersende natie van priesters, wat hun positie zal zijn wanneer de belofte aan Abraham om een zegen te zijn voor alle natiën vervuld zal zijn. De armoede van Lazarus en zijn zweren zijn een symbool van de onreinheid van de tollenaars en zondaren en van hun sociale rang. De rijke man was “dagelijks schitterend feestend” (v. 19) met Farizeïsche onverschilligheid, terwijl Lazarus buiten de poort was, alleen de brokken wensend van wat binnen lag. Het woord psichion, brokken, wordt slechts in twee contexten gebruikt – hier (Luk. 16:21) en in de genezing van het kind van de Syro-Phoenicische vrouw (Matt. 15:27; Mark. 7:28). In beide gevallen zijn de brokken symbolisch voor de overblijfselen of kruimels van Israels zegeningen als Gods uitverkorene. Lazarus wordt gezegend om dichtbij te komen – in de boezem zelve van Abraham, maar de rijke man vindt zichzelf buiten de zegen, met een onoverkomelijke kloof er tussen.

Net als de lepralijders van hoofdstuk 17, de belastingheffer en Bartimeüs van hoofdstuk 18, en Zacheüs van hoofdstuk 19, stond Lazarus buiten of ver weg. Net als de Farizeeër van hoofdstuk 15, die het huis niet wilde binnengaan, de Farizeeër van hoofdstuk 18, die naar zichzelf toe bad, de rijke jongeman die verdrietig wegging en de mopperaars van hoofdstuk 19 die ontevreden waren dat Jezus het huis van Zacheüs binnen ging, was de rijke man uiteindelijk degene die buiten werd achtergelaten.

De interpretatie van de gelijkenis

Het grote verschil tussen deze gelijkenis en veel van de andere die Christus gaf, is de periode van tijd waarin ze van toepassing is. Net als het graan en de dolik wordt deze gelijkenis toegepast op de eerste era van het koninkrijk. Sinds de verwerping van Christus door Israel, hebben gelovige Joden gerust in de boezem van geloof, nog niet de beloften ontvangend, maar er op wachtend. Het voorbijgaan van de generaties maakt de setting van Hades passend. Israels verbond is verbroken en de tempel is niet meer. De natie is als geheel gekweld in de vuren van het antisemitisme. Ongeloof, zelfs “indien iemand uit de doden zal opstaan”(16:31), heeft de rijke man en zijn broers verdoemd. Israels toekomstige ontvangst, terug in Gods gunst, zal “leven uit de doden” zijn (Rom. 11:15). Deze nationale dood is figuurlijk, net zoals de dood in de gelijkenis figuurlijk is. In Gods doelstelling moest het verbond met Israel verbroken worden opdat de wet weggedaan kon worden, zodat genade zou kunnen heersen. Nu wordt aan individuen, zowel van de natiën als van Israel, geloof gegeven, buiten wet om.

Oude Testament profetie en deze gelijkenis

Er zijn in het Oude Testament twee passages die met deze gelijkenis gelezen en overdacht zouden moeten worden. Het zijn Deuteronomium 31:10-26 en Jeremia 5:27-29. Deze passages tonen opmerkelijke overeenkomsten met deze gelijkenis, en zij ondersteunen de hier gegeven interpretatie.

Dives is Latijn voor rijk, en wordt gewoonlijk gegeven als de naam van de rijke man. We willen een andere naam voorstellen: Jeshurun. Jeshurun is een poëtische naam voor Israel en betekent oprechte. Het komt in de passage in Deuteronomium voor, die ook bekend staat als het lied van Mozes. Jeshurun werd dik en verliet zijn God. Net als de dikke Eli, die zijn zonen niet corrigeerde en controleerde, zwelgde Israel in de voordelen die God hen gaf en raakte afgeleid door de omringende wereld. In jaloerse boosheid gaf God hen over aan de natiën. “Want een vuur is aangestoken door Mijn boosheid en het zal gloeien tot in het ongeziene, beneden. En het zal het land verteren en haar oogst en het zal de fundamenten van bergen in vlammen zetten” (Deut. 32:22;SW). Deze profetie vond herhaaldelijke vervulling in de rampspoeden die het ontrouwe Israel overkwam door de handen van de natiën.

De grote context voor de passage in Jeremia is alles van de hoofdstukken 5 en 6. Jeremia wordt verteld Israel te veroordelen en in het bijzonder Jeruzalem, vanwege hun verderf. De straf ontvangt meerdere omschrijvingen, inclusief vuur, en werd vervuld in de Babylonische gevangenschap.
“Daarom, zo zegt JAHWEH, Elohim van menigten: Omdat jullie dit woord spreken, zie!, Ik geef Mijn woorden in jouw mond als vuur en dit volk als hout, en het verteert hen. Zie!, Ik breng over jullie een natie van verre, huis van Israel, is de verzekering van JAHWEH, het is een meerjarige natie, een natie van de aion. Jij kent de taal er van niet en jij verstaat niet wat men spreekt.”
(Jer. 5:14,15;SW)

“Als een krat vol met vogels zijn hun huizen, vol met misleiding. Daarom zijn zij groot en rijk geworden. Ze zijn vet, ze weerspiegelen, ook overstijgen ze alle zaken van kwaad. Zij spreken geen goed recht, het oordeel over de wees, en zij zullen voorspoedig zijn, en het oordeel aan de behoeftigen hebben zij niet gegeven. Zal Ik hen vanwege deze dingen niet controleren?, is de verzekering van JAHWEH. Zal Mijn ziel zich over een natie als deze niet wreken?”
(Jer. 5:27-29;SW)

Deze passages leggen duidelijk een fundament voor de presentatie van de gelijkenis door de Heer. Christus Zelf is de grote som van alle geestelijke weelde. Israel hield al die weelde als een type, maar verloor ze met de verwerping van Christus. In Israels verwerping van Hem vinden al deze passages hun grootste vervulling. De dood van de natie wordt in deze passages weergegeven, een dood die hen achter laat als een vallei van dorre beenderen, maar ook als een natie die later opgewekt of herboren zal worden. Het is een dood als die van de verloren zoon: “jouw broer, was dood en leeft, en was verloren en werd gevonden” (Luk. 15:32;SW).

Waarom is het dat vijf broers in de kwelling zouden komen? Ze wilden het getuigenis van de Schrift niet geloven of het teken van de opstanding. Waarom is het dat de Joden doorheen heel de wereld zijn vervolgd? Omdat zij het getuigenis van de woorden van God niet ontvingen die aan het waren toevertrouwd, noch geloofden zij het teken van de profeet Jona – de opstanding van Christus. Daarom raakte het geboorterecht verloren door hen die faalden het uit te oefenen in het karakter van de ware Oudste Broer. De zegen werd overgedragen aan hen die door geloof zonen van Abraham zijn.

Dood en geloof

Het Hebreeuwse woord aron betekent een kast of een doos. Het eerste gebruik van dit woord in de Bijbel is in Genesis 50:26, waar het zegt dat Jozef in een lijkkist werd geplaatst in Egypte. De volgende 135+ voorvallen van dit woord worden vrijwel altijd vertaald met ark, en verwijzen naar de ark of kist van het verbond die de stenen tafelen van de tien geboden bevatte. Dit is een ander woord dan dat wat voor Noachs ark werd gebruikt. Waarom introduceerde God dit woord, dat vrijwel exclusief verwijst naar het symbool van Zijn verbondsrelatie met Israel en de zetel van Zijn communicatie met hen, door het te gebruiken om te verwijzen naar Jozefs lijkkist? Ook opvallend is de gelijkheid tussen de wijze waarop een lijkkist werd gedragen en de wijze waarop God ontwierp hoe de kist van het verbond gedragen moest worden.

Het is opmerkelijk dat het boek Genesis begint met de woorden “In begin schiep God...” en dat het eindigt met de woorden: “ … in een kist in Egypte.” Door deze woorden op te merken wordt nadruk gelegd op de puinhoop die door zonde en dood wordt gebracht. Maar de nadruk van Jozefs woorden, terwijl hij de dood in de ogen zag, was heel anders.
"Ik ben stervend. En Elohim zal jullie zeker bezoeken en Hij brengt jullie van dit land naar het land dat Hij aan Abraham, Izaäk en aan Jakob heeft gezworen. En Jozef doet de zonen van Israel zweren, zeggend: ‘Elohim zal jullie zeker bezoeken, en jullie zullen mijn beenderen van hier meenemen.’”
(Gen. 50:24,25;SW)

Jozefs vooruitzicht was er een van geloof. Met onbreekbaar vertrouwen verzekerde hij hen dat God naar hen toe zou komen en hen in het land van belofte zou brengen. En met resolute vastberadenheid verlangde hij van hen een plechtige belofte om zijn lichaam met hen mee te nemen. Het dragen van Jozefs lijkkist naar Kanaän was een getuigenis van het geloof in Gods beloften.

Hoe belangrijk was Jozefs geloof en de eed die hij verlangde van de zonen van Israel voor hun verlossing? Hoeveel van de eenheid van het volk en hun toewijding en hun toewijding om weg te gaan prentte God bij hen in door het door de generaties heen overdragen van het geloof van één man? Doorheen de moeizame jaren van slavernij, hoeveel maal sprak iemand rond een kampvuur over Jozefs beloften dat God voor hen zou komen en hen naar een nieuw land brengen? En hoeveel jonge oren hoorden en geloofden dat God op een dag zou komen en hen verlossen? Toen die dag eindelijk kwam, hoeveel honderden dachten toen: “Wij moeten de lijkkist van Jozef met ons meenemen.”

Toen Mozes de kinderen van Israel uit Egypte leidde, namen zij Jozefs lijkkist met hen mee (Exo. 13:19). Slippendragers maakten deel uit van de processie door de wildernis. Slippendragers wandelen door de nachtelijke woestijn bij het licht van een kolom van vuur. Slippendragers wandelden door de hitte van de dag onder de schaduw van een rookkolom. Slippendragers wandelden door de Rode Zee en er uit aan de andere kant, waar Farao en zijn strijdwagens niet konden volgen.

Maar voordat zij Kanaän bereikten, bij de berg Sinaï, werd een andere groep dragers aangewezen om het symbool van Gods belofte en verbond met de natie te dragen. En in de kist die deze dragers droegen zouden de stenen tabletten geplaatst worden, de gouden pot met manna en de staf van Aäron, die bloeide – de dingen die Christus, Zijn dood en Zijn opstanding vertegenwoordigen in de perfecte vervulling van de wet.

Jozef was de wetgever en heerser van Egypte geworden, het hoogste gezag in het rijk hebbend onder Farao. Hij zorgde er voor dat Egypte het broodhuis werd dat de wereld voedde tijdens een zeven jaren lange hongersnood. In een typerende zin was Jozef twee maal uit de dood opgewekt geworden – een maal toen hij uit de put of bron werd opgetrokken, waar zijn broers hem in hadden geworpen, en een tweede maal toen hij uit de gevangenis werd verlost.

Het is niet moeilijk om Jozef te zien als een heerlijke representatie of type van Christus. En de vergelijking tussen de kist van het verbond en de kist van Jozef is ook gemakkelijk te zien. En hoe verbazingwekkend gelijkwaardig zijn de beenderen van Jozef in een lijkkist, wanneer we denken aan waar heel zijn leven voor stond, aan de inhoud van de kist van het verbond. Het deksel, dat soms genadezetel werd genoemd, was waar het bloed van het zondeoffer werd geplaatst, en het was de plaats van waaruit God sprak en gemeenschap had met Zijn volk. God staat op de dood en het geloof van Christus, en op die grond heeft Hij met ons gemeenschap en leidt Hij ons en heerst Hij over ons. Christus’ dood en geloof zijn onze schuilplaats en onze verlossing.

Dood, meedogenloze, onbuigzame, onverzoenlijke dood, is de maatstok van geloof. De kinderen van Israel droegen met zich de lijkkist van een nationale redder en de kist van het verbond, een geloof tonend dat niet door de dood opgeheven kon worden. De grote zendeling Paulus zei: “In alles verdrukt, maar niet benauwd; niet goed wetend hoe, maar niet wanhopig; vervolgd wordend, maar niet verlaten wordend; neergeworpen, maar niet verloren; altijd het sterven van Jezus in het lichaam meedragend, opdat het leven van Jezus ook in ons lichaam openbaar zou worden. Want wij, die leven, worden in de dood overgeleverd, omwille van Jezus, opdat het leven van Jezus ook openbaar zou worden in ons stervend vlees.” (2 Kor. 4:8-11;SW). Door geloof dragen we de dood en opstanding van Christus met ons mee als een in staat stellende kracht om te leven in de zekerheid van Gods beloften. De dood eist wanhoop en overgave, maar wij ontmoeten hem met geloof en volharding.

Het geloof van Jezus Christus

In Galaten 3:23-25 doet Paulus een krachtige en opvallende uitspraak. Paulus noemde de komst van Jezus Christus “het komen van het geloof.” Er was zeker geloof voordat Christus kwam in het vlees. Hebreeën 11 maakt het meer dan helder duidelijk dat velen geleefd hebben en in geloof zijn gestorven. Maar door op deze wijze zijn gedachten uit te drukken helpt Paulus ons er van bewust te worden dat het geloof van Jezus Christus monumentaal verschillend was in zuiverheid en samenstelling dan ons geloof. Christus’ geloof was zo verre superieur dat het vertoon van Zijn geloof beschreven kan worden als “het komen van het geloof.”

Verder werd het vertoon van het geloof van Jezus Christus het voornaamste punt voor een verandering in de wijze waarop God omgaat met de mensheid bij het bereiken van Zijn doelstelling. Christus’ geloof is onlosmakelijk verbonden met de onthulling van de Zoon van God, wat ook de onthulling is van God als Vader. Nu leven we in genade door geloof dat is van de Zoon van God (Gal. 2.20). Niet langer zijn er wettelijke vereisten voor een relatie met God door een verbond, maar we zijn begenadigd om Zijn zonen te worden (Gal. 4:1-7).

Hoe werd dit grote geloof getoond? Door alles wat Christus deed en zei doorheen Zijn leven, toonde Hij Zijn geloof. Toch was er een belangrijk moment dat het metaal van Zijn geloof zwaar op de proef stelde om mogelijk enig andere zwakte aan het oppervlak te brengen. Deze test vond plaats in Gethsemanee en aan het kruis. Mensen worstelen vandaag eindeloos, bezorgd als ze zijn dat iets wat ze gedaan hebben hen buiten het bereik van Gods aanvaarding zal stellen. Maar op Jezus Christus werd de zonde van de hele wereld gelegd (Joh. 1:29), niet slechts de zonde van een enkel leven. Hij werd tot zonde gemaakt: “Want Degene die geen zonde kende, maakte Hij ten behoeve van ons zonde, opdat wij gerechtigheid van God mogen worden in Hem” (2 Kor. 5:21;SW). En toen de zonde van de wereld op Hem neergedaald was, en toen God Hem had verlaten in de duisternis, zag Hij de dood onder ogen. Hij zag het einde van Zijn bestaan onder ogen! Tenzij God Die Hem ten behoeve van ons tot zonde had gemaakt en tenzij de God Die Hem in de duisternis verliet, zou kiezen om Hem terug naar het leven te doen opstaan, zou Zijn leven voor altijd zijn opgehouden. Christus was Zich zo grondig bewust van het karakter en doel en kracht en liefde van Zijn God en Vader, dat, zelfs na Zijn onpeilbare scheiding van God aan het kruis, Zijn geloof nog uitriep: “Vader, in Uw handen plaats Ik Mijn geest”(Luk. 23:46;SW). Bij het uitspreken van deze woorden, citeerde Christus Psalm 31:5, maar Hij stopte in het midden van het vers. Hij kon het volgend zinsdeel nog niet met Zijn lippen spreken, maar zonder enige twijfel riep Hij het volgend zinsdeel vanuit de grond van Zijn hart: “U kocht mij vrij, JAHWEH, El van trouw” (Psa. 31:5b;SW). Op het moment van Zijn overlijden was dit Christus’ gedachte en geloof. Indien wij geloven dat de dood een zegenrijke toestand is die genoten wordt in de aanwezigheid van God, zullen we falen de omvang van het geloof en offer van Christus te grijpen. Bovendien zullen we er niet in slagen het belang van geloof in onze eigen levens te grijpen. Geloof in en verwachting naar de terugkeer van Christus, die ons zeker stellen in het hart van vergetelheid en ons transporteren naar het kristallen plaveisel waarop de troon van God is gefundeerd.

Conclusie over de eerste dood

De doden zijn ongevoelig voor enig gevoel, of dat nu aangenaam of pijnlijk is. Er is in de dood geen bewustzijn of waarneming van de voortgaande tijd of wat dan ook. Anders dan verlichting van de worsteling en bevrijding van een sterfelijk lichaam, is er geen voordeel in sterven voor hen die hun loop gelopen hebben. De dood levert hen niets op. De dood is de vijand die ons wegtrekt van het land van de levenden en onze geliefden doet treuren. Zonder de opstanding zou de dood het einde zijn van ons bestaan.

En toch is het goed dat God de dood op deze wijze heeft ontworpen. De dood is een middel van het bijeen brengen van de mensheid, zodat ze in enorme stappen vooruit kan gaan in Gods doelstelling. Vele, vele generaties van gelovigen zullen gelijktijdig opstaan en samen de Heer ontmoeten. Of ze nu een dag of duizend jaren in het graf zijn geweest, voor het bewustzijn van hen allen zal het schijnen alsof het moment van hun sterven hetzelfde was als het moment van hun opstaan uit de dood. Het uitstel tussen ieders dood en Christus’ komst zal voor allen niet bestaan. Wat een schitterende manier is dit om de generaties samen in het levenslicht te brengen, hen bevrijdend uit de greep van de vijand.

De opstanding van Christus is monumentaal! Het is de overwinning waaraan we allen zullen deelnemen. Het is de belofte van onze eigen opstanding. En het is de onthulling van de zonen van God! Zo gemakkelijk als onze handen door de lucht gaan, met hetzelfde gemak zullen de krachtige handen van de opstanding van Christus in het stof van de aarde reiken en de miljoenen van de mensheid doen opstaan. Adam, Eva en iedere laatste van hun kinderen zullen opnieuw leven zien, alles vanwege de opstanding van Christus Jezus!

Ons geloof dient uitgeoefend te worden door ons op Christus te richten. Op Hem wachten wij. Hij alleen is onze Verlosser. Zoals Hij stierf, opziend naar Zijn Vader om hem terug in bestaan te brengen, zo zien wij uit naar Hem wanneer wij de dood onder ogen zien. Ons bestaan, ons leven, hangt af van Hem. Zijn terugkeer zal ons redden uit het leven van deze wereld of uit de vergetelheid. Ons geloof zou zich aan die werkelijkheid moeten vastklampen.

Nawoord

In het leven van David werd het grootse conflict getypeerd en de meest jubelende overwinning waarvan het universum ooit getuige zal zijn. In de zwakte en eenvoud van de jeugd en de kracht van geloof in God, versloeg de herdersjongen de oude strijder Goliath, de Filistijn onthoofdend met diens eigen zwaard. Een paar jaren later nam David dat zwaard opnieuw op, het gebruikend om zijn koninkrijk te vestigen (1 Sam. 17:51-54; 21:8,9).

De dood, de eerste dood, is een kracht die aan de Tegenstander is toevertrouwd. De dood is het zwaard in Satans hand, waarmee hij de mensheid door vrees in slavernij houdt (Hebr. 2:14,15). Maar op Golgotha (dat zijn naam ontvangen kan hebben als de plaats waar David het hoofd van Goliath had geplaatst als gedenkteken – 1 Sam. 17:54), in de zwakte van menselijk vlees en de kracht van geloof in God, vernietigde Christus het hoofd van de oude slang, sindsdien alles teniet doende wat de Tegenstander heeft gedaan (Gen. 3:15; 1 Joh. 3:8).

De Heer, nu, Christus, zei: “Ik heb de sleutels van de dood en van het ongeziene[hades]” (Openb. 1:18;SW). Geen gelovige Israëliet was bang voor het zwaard van Goliath, toen het vast in de hand van koning David lag. En wij hoeven niet langer de dood te vrezen, want Christus heeft die voor ons overwonnen. De dood zal onder nieuwe beperkingen zijn in de volle vestiging van het koninkrijk van onze Heer. Het verschil in karakter van de Ene Die nu het zwaard van de dood vasthoudt is afdoende reden om iedere vrees weg te doen.

Door naar deel 3...


Heeft u een woord gelezen waar u meer over wil lezen, vul het dan hieronder in.

   


© www.hetbestenieuws.nl