Wat is geest?
Deel 9: De suprematie van geest - deel 2

door A.E.Knoch.

(Alle Bijbelcitaten zijn, tenzij anders aangegeven, uit de Statenvertaling.)

De combinatie van vlees en bloed schijnt ons huidige, zielse lichaam aan te duiden, dat van vlees en botten het geestelijk lichaam. Het verschil zit in het bloed. Dit op zich houdt veel meer in, speciaal de ziel, want op dit moment is de ziel in het bloed. Het houdt ook heel de methode in van onderhouden en vitaliseren van het lichaam; zowel de lucht als het voedsel worden door het bloed naar de delen van het lichaam gedragen. Niet alleen stortte onze Redder Zijn bloed uit bij Zijn dood voor onze zonden, maar Hij wijdde ook bij Zijn levendmaking een nieuwe manier van menselijk leven in, zonder bloed. Toen Lazarus en anderen werden opgewekt was het bloed nog steeds aanwezig en hervatte het zijn gebruikelijke taken. Maar dat was niet het geval toen onze Heer het leven terug nam dat Hij had afgelegd. De geest verlevendigde het identieke lichaam, maar niet het bloed dat Hij had gestort. Het was niet meer nodig. En het lichaam scheen nu krachten te hebben die vlees en bloed niet bezitten.

Tegengesteld aan het bloed is de terugkeer van de geest. Het woord terugkeren heeft bewezen de sleutel te zijn tot de doodstoestand. Zo kan ook terugkeer de uitdrukking zijn van de opstanding. Jaïrus' dochter was gestorven. Bij het terugroepen tot leven, lezen we dat haar geest terugkeerde (Luc. 8:55). Het schijnt meer dan slechts bewustzijn of leven te zijn, maar een persoonlijke essentie, waarvan deze de tekenen zijn. Het had haar lichaam verlaten om terug te keren naar God, maar werd door onze Heer terug gebracht. Deze uitdrukking is waard om te overdenken op een punt waar onthulling niet erg spraakzaam is. Waar bewijs schaars is moeten we er ten volle gebruik van maken en is één aanduiding in de heilige tekst meer waard dan boekdelen vol uit andere bronnen. Figuurlijk was het meisje slechts aan het dommelen, en werd ze al snel wakker. Letterlijk was ze dood.

De geest in het leven

Er zijn in dit leven veel opmerkelijke tegenstellingen tussen de geest en het vlees, zoals duidelijk wordt uit de zeer sterk morele kleuring van hun respectievelijke bijvoeglijke naamwoorden, vleselijk en geestelijk. Dit wordt zwaar benadrukt in verlossing, want God, in het bijzonder in deze bediening, doet vrijwel exclusief een beroep op onze geesten. De gevolgen, ook, zijn vrijwel geheel beperkt tot onze geesten, zelfs al worden onze lichamen (en niet zozeer ons vlees) er in een beperkte wijze door gevitaliseerd. Maar bij levendmaking is geest nog steeds prominent aanwezig en zijn vlees en bloed afwezig; zelfs het lichaam wordt geestelijk, maar niet geest. Indien de plaats van geest in leven zo anders is dan die van het vlees, zodat het vaak er aan tegengesteld is, zouden we niet verwachten dat het deelt in het lot van het vlees bij het overlijden. Er wordt niets gezegd over de ontbinding er van. Er is geen hint van verval. Het gaat niet naar het ongeziene[dodenrijk;vert.], zoals de ziel. Het feit dat het terugkeert naar de Schepper Zelf doet ons denken aan de hoge eer er van, zelfs in de ontering door de dood.

Hoewel geest, misschien, het meest moeilijke onderwerp voor ons mensen is om te begrijpen, omdat wij geen geesten zijn, is geest in een toestand van niet-uiting nog veel verwarrender. We kunnen in staat zijn iets van geest te vatten, zoals het vandaag in ons werkzaam is, hoewel we er snel bij zijn om het met ziel te verwarren. We kunnen zelfs een mate van begrip hebben over de werking van de geest bij de levendmaking, maar de pauze tussen de dood en de levendmaking, terwijl het lichaam terugkeert naar de grond en de ziel naar het ongeziene, vanwaar ze kwamen, schijnt een buitengewone belasting te leggen op onze mentaliteit. Hier is het beter onze eigen gedachten geheel te wantrouwen en een microscopisch onderzoek toe te staan van de weinige goddelijke zinspelingen over de geest bij deze krisis om hun indruk te maken op ons denken.

De geest van onze Heer wordt in het bijzonder benadrukt bij Zijn dood. Toen Hij het aan Zijn Vader had geplaatst(Luc. 23:46), laat Hij de geest gaan (Matt. 27:50) en geeft Hij Zijn geest op (Joh. 19:30). Laten we elk van deze uitdrukkingen overdenken om te zien wat we kunnen waarnemen van hun betekenis en gebruik.

Het woord "plaatsen" is letterlijk NAAST-PLAATSEN (paratitheemi) in het Grieks. In deze betekenis wordt het door onze Heer gebruikt wanneer Hij Zijn discipelen opdracht geeft de vissen en de koeken te plaatsen die Hij gezegend had voor de menigte (Marc. 6:41; 8:6,7). Als een verzwakte figuur, echter, wordt het door Paulus gebruikt toen hij Timotheüs opdracht gaf (1Tim. 1:18). Sprekend tot de Efezische oudsten in Milete, vertrouwde hij hen toe aan God en aan het woord van Zijn genade (Hand. 20:32). Petrus roept hen op die lijden naar de wil van God, om hun zielen toe te vertrouwen aan een trouwe Schepper, bij het doen van het goede (1Petr. 4:19). Naast deze wordt er een ietwat andere vorm letterlijk gebruikt voorde koeken en de vissen (Marc. 8:6), voor voedsel (luc,. 10:8; 11:6; Hand. 16:34; 1Kor. 10:27), en figuurlijk voor een gelijkenis (Matt. 13:24,31), voor bezittingen (Luc. 12:48), onderwijs (Hand. 17:3) en voor de discipelen van de Heer (Hand. 14.23).

Wij zouden onze lichamen niet in Zijn zorg plaatsen, want we weten dat ze gedoemd zijn te vergaan. Geen verstandige heilige zou zijn ziel in God plaatsen in de dood, want hij weet dat die terug zal keren naar het ongeziene. Maar de Schrift spreekt van de geest in de dood als een zaak die nog steeds bestaat(hoewel het niet leeft), en als een storting die in de persoonlijke zorg van God of van Zijn Christus achter blijft. Niet wetend dat bewustzijn verbonden is met de ziel, niet met de geest, is het gebruikelijk om deze feiten te gebruiken om een bewuste tussentoestand te bewijzen. De reactie hierop heeft de geest achter gelaten als niet meer dan de adem, die verloren gaat en verdwijnt in de lucht. De waarheid ligt in het midden. De geest is dat deel van de mensheid dat terugkeert naar Gods speciale bewaring, want daarin ligt de toekomst van de mensheid en van het individu, wanneer hij tenslotte zijn bestemming vervult in het beeld van God, waarvoor hij werd geschapen.

Hieruit kan men zien dat, in het verzwakte, figuurlijke gebruik van het woord, zaken van speciale waarden, die blootgesteld zijn aan gevaar, toevertrouwd worden aan hen die ze dienen te beschermen en bewaren. De oudsten in Efeze hadden onder zich een aantal mannen die volgelingen achter zich wilden trekken. Wat kon Paulus er aan doen? De enige krachten die de rest tegen deze gang van zaken konden beschermen zijn God Zelf en het woord van Zijn genade. In Petrus zijn de zielen van de heiligen in gevaar. Ze zijn blootgesteld aan vervolging. Alleen hun Schepper kan hun zielen beschermen, en zij kunnen hun aandeel leveren door goed te doen. Zo worden ook, net als de geest van de Heer in de dood, de Efezische heiligen en de zielen van Petrus' lezers, toevertrouwd aan God, om door Hem veilig bewaard te worden.

Het zou goed voor ons zijn veel te mediteren over het feit dat Christus Zijn geest toevertrouwde aan God. Hij vertrouwde niet Zichzelf of Zijn lichaam toe, of Zijn ziel (zoals de meeste van Zijn volgelingen vandaag zouden doen). Zijn lichaam werd toevertrouwd aan het graf, waar men het kon zien en bewaken. Zijn ziel ging Hades binnen, het onwaarneembare; daarom verdween alle gevoel en bewustzijn. Maar we kunnen niet ontkomen aan de indruk dat de geest een schat was die door God bewaard diende te worden. De Schrift geeft ons de indruk dat de geest nog steeds bestaat (niet leeft of bewustzijn heeft), een schat die door God Zelf bewaard moet worden tot de opstanding of levendmaking.

De andere uitdrukkingen die gebruikt worden wijzen in dezelfde richting. Het zou onverstandig zijn om de ziel aan God toe te vertrouwen, want er is geen gevoel. Het is alleen in een zeer effectieve en vanzelfsprekende figuur dat het gezegd wordt in het onwaarneembare te zijn, of in het ongeziene [sheol - Hades], want dit zijn termen die vergetelheid uitdrukken. Zo wordt er ook niets gezegd over het opgeven van de ziel of het laten gaan van de ziel, maar dit wordt wel bevestigd over de geest. Onze Heer Zelf werd, een korte tijd daarvoor, overgegeven door Pilatus (Joh. 19:16). Er moet altijd een voorwerp zijn dat men kan overgeven of laten gaan. Het duidt op het scheiden van een bezit, de verschijning van iets dat binnenin geweest is.

De zaak van onze Heer kan buitengewoon zijn geweest, daarom is het goed dat we de bevestiging van Stefanus hebben, toen die stierf. Terwijl men hem nog met stenen bekogelde, zei hij: "Heer! Jezus! Ontvang mijn geest!" (Hand. 7:59;SW). Dat de Heer hem in de opstanding zou ontvangen was duidelijk genoeg voor Stefanus. Dat Hij niet zijn lichaam ontving is ook helder. En dat geldt ook voor zijn ziel. Er is kennelijk een betekenis waarin de geest door de Heer "ontvangen" wordt, terwijl de ziel slaapt en het lichaam vergaat.

De twee getuigen

Een zeer opmerkelijk voorval van de terugkeer van leven wordt gegeven in het verslag over de twee getuigen. We lezen: "En na deze drie-en-een-halve dag ging een levensgeest uit God in hen en zij stonden op hun voeten"(Openb. 11:11;SW). In het woord "levensgeest" zit een metonymie, die de bron van het leven aangeeft, dat wil zeggen, de geest die leven toebedeelt. Het is ook opmerkelijk dat het niet de geest van God is, maar een geest uit God, duidelijk hun eigen geesten die naar God waren terug gekeerd in de dood, opnieuw hun lichamen binnen gaand. Dit bevestigt volkomen het feit dat, in de dood, de menselijke geest zodanig in Gods bewaring is dat het terugkeert bij de opstanding.

In de dood keren de drie menselijke factoren terug naar van waar ze kwamen. Maar er is een groot verschil tussen hun bronnen, net zoals waarheen ze terugkeren. Een is persoonlijk. Het lichaam komt uit de grond en gaat er in terug. Het is grond als alle andere grond. Dezelfde substantie kan, op verschillende tijden, deel uitmaken van het weefsel van twee of meer personen. De ziel is zelfs nog vager. Ze komt uit de vergetelheid en keert terug in het onwaarneembare. Zoals we hebben gezien, schijnt de adem de geest te ondersteunen, zoals voedsel van de grond dat met het lichaam doet. Maar de geest is zeer zeker niet adem, en keert niet terug naar de lucht. Het komt van God, en keert naar Hem terug. Het is niet slechts een deel van kracht die genomen wordt uit het grote, universele reservoir van energie, en er weer in terug wordt gestort. In de mens komt het van de Godheid. Hier staan de schepselen in contact met de Schepper. Het keert terug naar de grote Vader van Geesten. Tekort schietend in leven en bewustzijn, heeft het toch een bestaan, en keerde het terug naar een levenloos lichaam en bracht het weer terug tot leven. Daarom vertrouwen we het toe aan Zijn bewaring bij het naderen van de dood.

Bij de levendmaking zal God ons een veel heerlijker lichaam geven dan we nu bezitten. Hiervan wordt niets gezegd over onze geest. Het is niet van dezelfde klasse als het vlees. De gezindheid van de geest is leven en vrede (Rom. 8:6). De verandering bij de levendmaking (Rom. 8:11) is niet te de danken aan onze geest, maar aan het inwonen van Gods Geest in ons. Zelfs in onze sterfelijke lichamen hebben een ijveren van Zijn Geest, en het brengt ons een voorsmaak van toekomstige levendmaking, wanneer we onze leden gebruiken om God een genoegen te doen. En het is door de kracht van Zijn Geest dat onze lichamen omgevormd en verheerlijkt zullen worden, niet door die van ons. Op deze wijze zal God Alles in allen zijn. Daarom is er geen noodzaak om onze geesten te veranderen of ze kracht en heerlijkheid te geven. De Geest van God in ons zal de bron zijn van voortdurende en nooit ophoudende kracht, pracht en genoegen. Onze eigen geesten zullen samengelast worden aan de Zijne, niet langer voortgesleurd in het stof door het doodneigende vlees, maar opgewekt tot de hoogste hoogten door associatie met de levengevende Geest van God.

Wanneer de geest allerhoogst is, zal onze verandering voorbij zijn. Onze vitaliteit zal zo groot zijn, we zullen zo vol zijn van leven, dat onvergankelijkheid, onsterfelijkheid, kracht en heerlijkheid net zo duidelijk aanwezig zullen zijn als verderf, sterfelijkheid, zwakte, en schaamte nu. En dat alles zal teweeg gebracht worden door eenvoudig toewijzing van geest, zonder mate. Er is een nauwe analogie tussen leven en redding. Lichamelijk leven, net als Israels redding, is een combinatie van werken en genade. De geest werd gegeven, maar moet nog uitgeoefend worden. Maar de genade die we nu hebben is helemaal uit God, zonder enig werk van ons; en zo is de volheid van de geest en het leven dat er zijn zal. Het is gewoon door God, door heilige Geest, Die Alles in allen wordt. Niet langer zullen we kracht, leven, geest druppelsgewijs van Hem afleiden, door hinderende kanalen, maar we zullen ons rechtstreeks koesteren in de weldadige stralen van Zijn stralende Geest.

De mensheid moet, om mens te zijn, een lichaam hebben. Ze kan niet veranderd worden in een vormeloze geest en toch mensheid blijven of haar taken vervullen in Gods doelstelling. Maar tot op heden is het lichaam een middel geweest van haar vernedering en ontaarding. In de toekomst zal de geest de oorzaak zijn van haar opkomst en verhoging. Nu is de geest onderdrukt en verslagen. In de toekomst zal het ongeketend en overwinnend zijn. Moge deze blik in de toekomstige duurzaamheid en kracht en oppermacht er van ons helpen om het de hoogste plaats te geven in ons huidige leven!


Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.


©Concordant Publishing Concern