Wanneer is het oordeel over de ongelovige? Het is bij de Grote Witte Troon, in het tijdstuk tussen de opstandingen en de tweede dood(Openb. 20:11-15). Zo eenvoudig als deze uitspraak lijkt te zijn en zo ondersteunt door de Schrift als ze is, niemand aanvaardt ze als ze is. Het gevolg is een verbazingwekkende verwarring onder Bijbelstudenten. Sommigen staan er op dat de zondaar in de eerste dood lijden zal, voordat hij geoordeeld wordt. Anderen stellen de straf uit tot de tweede dood.
We moeten in gedachten houden dat we niet gedeeltelijke of tijdelijk oordelen overwegen, zoals dat van de natiën, bij aanvang van de dag van de Heer, maar het persoonlijke individuele oordeel over de mensheid. We hebben te maken met de grote massa van de mensheid, niet het uitzonderlijke geval, zoals de Lasteraar, de twee wilde beesten en de aanbidders van het wilde beest. Deze zullen aan ons voorbij komen wanneer we ons bezig houden met "eeuwige kwelling."
In de dood is geen oordeel. Dit kan zowel vastgesteld worden door een rechtstreekse verklaring in de Schrift, als door vele onbeantwoordbare redeneringen, gebaseerd op de aard van oordeel en opstanding. Ons eerste beroep zal zijn op de eenvoudige bewering van de Grote Rechter.
In de gedrongen, zwangere taal van de tekst wordt ons verteld dat "de doden werden geoordeeld"(Openb. 20:12). Al wat dit gewoonlijk overbrengt naar ons denken is dat ze beoordeeld en veroordeeld worden. We laten de uitvoering van de straf voor een andere gelegenheid. En daar gaat het fout, want het gebruik van het woord "oordeel" houdt, naast het uitspreken van de strafmaat, altijd ook de uitvoering in.
De verontwaardiging en de boosheid, de droefheid en de ellende die over iedere menselijke ziel zal komen die het kwaad bewerkt(Rom. 2:9) komen voor de Grote Witte Troon neer op de ongelovige, niet eerder en niet later. We hoeven geen beroep te doen op Griekse woordenboeken om dit vast te stellen. Het constante gebruik van het woord oordeel in eerdere delen van het boek Openbaring is afdoende om dit boven verdenking te stellen. De zielen onder het altaar(Openb. 6:10) baden niet om de veroordeling van hen die hun bloed vergoten hadden, maar om de uitvoering van wat ze verdienen. Daarom bidden ze: "Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?" Een veroordeling alleen zal hun schreeuw om wraak niet bevredigen.
Dit wordt nog duidelijker wanneer de boodschapper[engel;WJ] van de wateren, sprekend over de kwelling onder de derde schaal(Openb. 16:4), als de rivieren en bronnen in bloed veranderen, zegt: "Rechtvaardig zijt Gij,...dat Gij dit oordeel hebt geveld." Het oordeel bestaat uit hen bloed te drinken geven, omdat zij het bloed van heiligen en profeten hebben vergoten. Wat de zielen onder het altaar vroegen wordt op die manier vervuld.
Over Babylon lezen we: "sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft"(Openb. 18:8). Dit oordeel bestaat uit het hen betalen zoals zij betaald hebben, het dubbele verdubbelend, haar kwelling en treuren bezorgend en onheil, hongersnood en brand. Het zal de voltrekking van Gods oordeel over haar zijn.
Wanneer de ruiter op het Witte Paard de wijnpers treed van de furieuze verontwaardiging van God(Openb. 19:15), dan wordt er gezegd dat Hij de natiën oordeelt. Daarom wordt, doorheen heel de Openbaring, met deze uitdrukking de feitelijke voltrekking van Gods verontwaardiging bedoeld. Aangezien dit niet ontkent kan worden, waarom zouden we het dan een andere kracht geven in de laatste plaatsen waar het voorkomt? Voor allen die onderschikt zijn aan het woord van God zal dit beslissend zijn. De doden ontvangen voor de Grote Witte Troon wat zij verdienen. Ze ontvangen het niet er voor en niet er na. Dit is de eenvoudigste oplossing voor de vele problemen die zijn gerezen en de oprechte student verwarren.
Naast deze eenvoudige passage, die een beroep doet op ons geloof, zijn er op z'n minst drie hoofdlijnen van betoog die deze waarheid bevestigen. Ze zijn gebaseerd op de tijd van het oordeel, het karakter er van en de opstanding van de onrechtvaardigen. Kort gesteld zijn ze als volgt:
- Omdat een straf pas uitgevoerd kan worden nadat ze is opgelegd, kan de zondaar niet voor zijn zonden lijden voordat hij voor de Rechter is verschenen.
- Omdat zijn straf in overeenstemming is met zijn daden, kan die niet uitgevoerd worden totdat de maat en wijze zijn bepaald.
- Omdat de doden voor het oordeel worden opgewekt, is er leven nodig voor de uitvoering van de straf.
In de dood is geen oordeel. Omdat de zondaar dood is voor en na de Grote Witte Troon is de straf tot dat tijdsdeel beperkt.
Het "orthodoxe" standpunt dat de uitvoering van de straf van de zondaar begint bij zijn dood en op z'n minst duizend jaar doorgaat, voordat hij voor de Rechter wordt gebracht, is zo onredelijk en onrechtvaardig als ze on-Schriftuurlijk is. Niemand met ook maar het minste gevoel voor recht zal zoiets in beweging zetten. Zelfs menselijke wetten zijn zo gemaakt dat zij die niet schuldig verklaard zijn, of wiens proces nog niet plaats gevonden heeft, zo min als mogelijk hoeven te lijden. Laten we eens veronderstellen dat een van de krachtige overheden op Aarde een wet zou uitvaardigen, waarbij de rechtsgang eens per vijftig jaren zal plaats vinden en dat alle verdachten of overtreders tot het moment van het proces in een zwaar arbeidsregime worden geplaatst; dat zou nog mild zijn vergeleken met een millennium van angst en kwelling, in afwachting van het moment dat men voor de Rechter zal verschijnen. Zulk een wet zal nooit ingevoerd worden, want de stem van de mensheid zal, ondanks al haar ontaarding en onrecht en goddeloosheid, in protest opstaan tegen zo'n overheid.
Het heeft geen zin om over Gods rechtvaardige karakter te spreken en tevens vast te houden aan zo'n travestie van recht. Wat ook de toestand van de zondaar moge zijn voorafgaand aan zijn oordeel, het is niet de uitvoering van zijn straf. Dat kan alleen gebeuren nadat zijn zaak is beproefd en de mate van schuld is bepaald en de rechtvaardige straf is uitgesproken.
Het is essentieel dat Gods oordelen in overeenstemming zijn met de daden die zij pogen te corrigeren. Adam werd verdoemd te zwoegen en tot de dood, omdat hij het woord van de slang had aangenomen en nu de vrucht van zijn zelf gekozen pad moest proeven, zodat daardoor God een hoger doel kon bereiken dan mogelijk was zonder zijn lijden. De scene in Eden aan het begin van de menselijke geschiedenis is een miniatuur van het oordeel van de mensheid bij de afsluiting. Adam leerde, tijdens zijn leven, de bittere gevolgen van ongehoorzaamheid en vervreemding, en dit bereidde hem voor op de verzoening. Daarom zal de zondaar de Rechter ontmoeten, en een ieder zal een passende straf krijgen, aangepast om de speciale zonden en overtredingen waaraan hij schuldig is, tegemoet te komen en te helen.
Het is nu duidelijk dat zo'n speciale strafuitvoering onmogelijk is vóór het proces en de uitspraak. Als oordeel vooraf gaat aan het proces, dan moeten allen, zonder uitzondering, gelijk behandeld worden. Hoe zo'n gang van zaken de vele miljoenen menselijke wezens die hierbij betrokken zijn zou aangrijpen is een gedachte die ons doet huiveren, maar het is niets vergeleken met de indruk die het moet maken op het denken van de schepselen over hun God. Wij doen een beroep op allen die ijverig zijn voor Zijn Naam. Er is geen Schriftgedeelte dat het oordeel laat uitvoeren vóór het proces. Waarom zullen we dan Gods karakter zwart maken met een aanklacht die door allen herkend wordt als een daad van grove onrechtvaardigheid?
Waarom worden de doden opgewekt vóór het oordeel? Waarom worden ze niet geoordeeld terwijl ze dood zijn? Er is maar één antwoord mogelijk: Er kan in de dood geen oordeel mogelijk zijn. De opstanding van de onrechtvaardigen is niet zo maar een ongelukje. Om een enkel mens op te doen staan uit het graf, moet de machtige kracht van God aangewend worden. Wat zal er nodig zijn om miljoenen na miljoenen op te wekken om voor Hem te staan in het oordeel? Indien het oordeel voortgang zou kunnen vinden zonder de opstanding, dan zouden de doden zeker in de doodstoestand verantwoording afleggen voor hun zonden. Juist de opstanding van de onrechtvaardigen is beslissend bewijs dat er geen oordeel kan zijn voordat de zondaar terug is gebracht in het leven.
Waarom worden ze in de Poel des Vuurs geworpen, die de tweede dood is? Indien opstanding nodig was voor oordeel, dan is de terugkeer in de dood het einde van het oordeel. Net zoals wij geen Schriftgedeelte hebben om aan te tonen dan oordeel vooraf gaat aan opstanding, zo hebben we ook niets om aan te tonen dat het volgt op de tweede dood. De speciale zaken van de Lasteraar en de twee wilde beesten bevestigen slechts dit standpunt, zoals we zullen zien wanneer we de vraag van de kwelling onder de loep gaan nemen. Aangezien de zondaar, straks, na het oordeel terugkeert in de dood, hoeven we alleen te informeren naar de functie van de eerste dood om de functie van de tweede te bepalen. De eerste dood was Gods middel voor het vastzetten van zondaren tot het oordeel aanbreekt. Het is een absoluut rechtvaardige en onbevooroordeelde methode van het vasthouden van de onrechtvaardigen, tot de tijd van het proces. Het is alsof de gevangenen 's avonds werden gearresteerd, en sliepen totdat de rechtbank plaats had genomen, dan de boete betaalden en voortgingen met slapen tot de dag van hun bevrijding.
Zo is het ook met de tweede dood. De onrechtvaardigen kunnen geen deel hebben aan de zegeningen van de aionische tijden, die zijn gereserveerd voor de rechtvaardigen, die gered zijn door het geloof van Christus. Wat zal er met hen gebeuren tot het oordeel? De dood is het antwoord. Tijdens de lange heerschappij van Christus in de voor-laatste aion wachten zij daar op de oordeelsdag. Nadat het oordeel gegeven is en nog één aion van de aionische tijden over is, waaraan alleen zij die tot Christus behoren deel kunnen hebben, wat zal er dan met hen gebeuren tot de voleinding? Opnieuw is de dood het antwoord. Net zoals zij door de eerste dood vastgehouden werden tot het oordeel, zo gaan ze ook nu tweede dood in om daar te wachten tot de afschaffing van de dood bij de voleinding. Het is de taak van de dood om haar slachtoffers vast te houden tot de door God gestelde tijd om met hen te handelen in oordeel of in genade. Zelfs gelovigen gaan over de grenzen van de dood om Zijn komst af te wachten.
Een van de meest schandalige en ongeoorloofde toevoegingen aan deze boekrol is de vaak herhaalde zinsnede waarmee de tweede dood wordt opgezadeld: "waaruit geen opstanding is." Gode zij dank dat de vloeken die gereserveerd zijn voor hen die toevoegen aan deze boekrol niet werkzaam kunnen zijn in deze dag van genade. Niet alleen is het on-Schriftuurlijk, maar het is ook onredelijk. Indien er een opstanding uit de eerste dood was, dan is de veronderstelling logisch dat er een opstanding mogelijk is uit de tweede dood. Aangezien dit slechts een herhaling is van de eerste(anders zou het niet de tweede zijn), dan is opstanding daar uit, of iets daaraan gelijk, ook mogelijk. Omdat de Openbaring zich bezig houdt met oordeel, is het voor de hand liggend dat zo'n opstanding buiten haar gezichtsveld ligt, zowel als onderwerp als in tijd. Het houdt zich bezig met de goddelijke oordelen tijdens de aionen van de aionen. De enige toegestane gevolgtrekking van haar stilzwijgen over het lot van hen die de tweede dood in gaan is dat, tijdens de aionen van de aionen, zij verder geen straf ontvangen. Om te ontdekken wat hun toestand na de aionen van de aionen is, moeten we elders kijken.
Ons wordt vaak gevraagd: "Waar in de Schrift staat het bewijs dat er een opstanding is uit de tweede dood?" Om precies te zijn: er is er geen. Maar er is een Levendmaking, die opstanding moet inhouden en daar ver bovenuit gaat. De opstanding uit de eerste dood brengt mensen niet in een toestand van doodloosheid, onsterfelijkheid. Zij sterven opnieuw. Maar dat is niet zo na de Levendmaking bij de voleinding. De God Die de doden opwekt en Levend maakt, maakt ze levend buiten het machtsbereik van de dood. Ja, de opstanding(als we die kiezen het zo te benoemen) bij de voleinding moet wel een Levendmaking zijn, want het volgt de afschaffing van de doodstoestand.
Paulus, in hoofdstuk vijftien van 1Korinthe, brengt ons naar het uiterste einde van de laatste aion, ons voor ogen gesteld in de Openbaring, en vertelt ons wat er gebeurt nadat ze is vervuld. Johannes vertelt van de heerschappij van Christus, Paulus vertelt van Zijn troonsafstand. Johannes vertelt over de macht van de tweede dood, Paulus vertelt van haar afschaffing. Het is niet zo als bij de aanvang van de laatste aion, dat er geen dood meer zal zijn. Want tijdens heel die laatste aion heeft de dood geen slachtoffers meer gemaakt. Het gaat nu over Gods vijanden. Hij heeft Zijn Christus opdracht gegeven het universum te bevrijden van alle vijandschap. Dit wordt stap voor stap bereikt.
De dood gaat door tot aan de voleinding. Het is de laatste vijand. De eerste dood zal dan al lang voorbij zijn. Alleen de tweede dood zal blijven. De afschaffing daarvan markeert de laatste scene in het drama van de aionen. De doden zijn geoordeeld voor de Grote Witte Troon. De aionen die aan de heiligen als beloning zijn gegeven zijn voorbij. Er blijft voor Christus niets te doen om het werk van het verzoenen van het universum te voltooien, dan de Levendmaking van allen.
Als dit gedaan is zal de hele schepping getuige zijn van dat grote hoogtepunt van Zijn loopbaan, wat alleen met Golgotha vergeleken kan worden. Daar ging Hij in de diepste diepten van eerloosheid, om een verloren universum te redden en te verzoenen. Nu daalt Hij opnieuw neer, Zijn werk is volbracht en niemand voor wie Hij stierf is verloren, maar allen zijn in harmonieuze overeenstemming met het hart van God.
We concluderen dan dat oordeel, Gods vreemde werk, snel is en heilzaam in uitvoering. God is liefde. Hij is geen recht, hoewel liefde rechtvaardig moet zijn. Hij talmt door genade uit te delen en het tonen van heerlijkheid. Maar Hij haast Zich met het uitdelen van pijn. Eeuwenlang is Hij Zijn genade aan het uitdelen geweest. Het tijdperk van Zijn verontwaardiging zal kort zijn. Hij stuurt stormen, maar zij schieten voorbij. Hij laat op een kort leven van zonde niet een eeuwigheid van ellende volgen, maar een snel en scherp oordeel, dat past bij Zijn heerlijk doel en hun welzijn. Zo'n God kunnen we liefhebben en eren en aanbidden. Hem zijn de heerlijkheid en de wijsheid en de macht in de aionen van de aionen.