Studies in Kolossenzen
deel 9
Christus onder de natiën
Kolossenzen 1:21 - 2:7

door A.E.Knoch.

In haar uitwerking verschilt het geheim van Christus naar gelang de bediening waarin het werkzaam is. In de huidige bediening loopt het vooruit in geest op wat in de laatste twee aionen een fysieke vorm zal aannemen op Aarde. Wij hebben het koninkrijk al en de nieuwe schepping, iets waarop de wereld nog wacht. Door een soortgelijke spraakfiguur hebben we nu al de aanwezigheid van Christus, wat die toekomstige tijden zo heerlijk zal maken. Maar dit alles is nu in geest en in verwachting. Maar de verzoening kan ontvangen worden en genoten door allen die geloven.

Nu we de brede omtrekken van het geheim van Christus in haar tijdloze, universele aspect hebben weergegeven, krijgen we nu een paragraaf die aan dit geheim is gewijd zoals het speciaal op ons wordt toegepast, in deze huidige bediening. De Kolossenzen waren niet alleen verloren en waren nu gered, zij waren niet alleen zondaren geweest en nu gerechtvaardigd, maar ze waren vervreemd en vijanden geweest en waren nu verzoend. Hier kunnen we de nauwe relatie zien van het geheim van het evangelie met dat van Christus. Beiden gaan dieper dan zonde en houden zich bezig met overtreding. Zij gaan beneden de uiterlijke daad naar het innerlijk motief. Zij houden zich niet alleen bezig met falen, maar ook met vijandschap.

Vijanden in het verstand.

Zelfs iemand van wie het uiterlijk gedrag en de behandeling van zijn medemensen keurig netjes is, kan in zijn hart een bittere vijand van God zijn. Ja, het is zeer wel mogelijk om liefdadig te zijn, en veel goed te doen, met een denken dat de Godheid afwijst en ontkent. De houding van het hart is in onze relatie met God van veel groter belang dan uiterlijk gedrag, speciaal met het oog op de uiteindelijke verzoening. Daarom worden de Kolossenzen eerst voorgesteld als vervreemden en vijanden in hun verstand. Denken gaat vooraf aan en bereid ons voor op gedrag, en onze gedachten over God moeten gecorrigeerd worden voordat onze wandel met Hem in harmonie gebracht kan worden.

Boze werken komen voort uit deze geestelijke wrijving met de Godheid, net zoals zondige daden, door het gebrek aan een levende band met Hem. De mens hoeft zich niet bewust te zijn dat de vijandschap in hun verstand tegen God is, want zij zijn niet persoonlijk met Hem bekend. Het laat zich eerder zien in hun ontevredenheid met hun lot, of met de voorzienigheid van God. Voor het goede dat hen toevalt zijn zij Hem niet dankbaar, en voor het kwaad dat hen overkomt geven zij Hem de schuld, Die, zo voelen zij, het had kunnen verhinderen. Is het niet opvallend dat "an act of God" in het [Engelse] wettelijk taalgebruik, een ramp is waarvoor alleen Hij verantwoordelijk gesteld kan worden? Zijn dagelijkse goedheid, Zijn voortdurende vriendelijkheid, zijn iets heel gewoons. De mens, die niet afgestemd is op zijn Schepper, faalt niet alleen of schiet tekort, maar zijn denken raakt actief tegen Hem in opstand en zijn daden worden boosaardig.

Ik heb niet de indruk dat de Kolossenzen zo bijzonder boosaardig waren in de gebruikelijke betekenis van het woord, zoals, bijvoorbeeld, de Korinthiërs, maar dat hun toestand er eerder een was van de gemiddelde mens die met God is verzoend. De voleinding zal niet bestaan uit het feit dat al Gods schepselen vrede met elkaar hebben. Dat is slechts één gevolg van hun verzoening met God. Zonde, overtreding en boosaardigheid zouden niet beoordeeld en gemeten moeten worden door de relaties tussen mens en mens, maar tussen mens en God. Men zal bij het oordeel zien dat velen die geheel aan de veroordeling van een menselijke rechter zijn ontsnapt, omdat zij nooit echt de wetten van de gemeenschap hebben overtreden, gevonden zullen worden onder de, in Gods ogen, meest boosaardige mensen, omdat ze vijandig stonden tegenover Hem.

Rechtvaardiging is door bloed, maar verzoening is door de dood(Rom. 5:9,10). Het eerste heeft te maken met werken, en roept om lijden. Het tweede heeft te maken met een toestand en vraagt om de doodstoestand. Wij verdienen beide. Om het populair (maar onvolledig) uit te drukken: de mensheid verdient zowel kwelling als vernietiging, en Christus onderging beide ten behoeve van ons. Zondaren zullen in het oordeel kwelling en benauwdheid ondergaan voor wat ze doen, en vijanden gaan de tweede dood in door wat ze zijn. Het oordeel gaat alleen over hun daden, en wordt daarom gevolgd door de tweede dood, die zich bezig houdt met het diepere aspect. Hun levendmaking bij de voleinding, zijnde de afschaffing van de dood, houdt zich bezig met wat ze zijn. Dan zullen ze verzoend zijn.

Heilig en smetteloos en onbeschuldigbaar.

Wanneer we, zoals de Kolossenzen, verzoend zijn met God, draait het onze relatie het Hem, met de mensen en met onze eigen daden, om. We waren onheilig, niet geschikt om in de buurt van Gods verblijfplaats te komen, buiten gesloten van Zijn aanwezigheid en zegen. Nu zijn we heilig, passend om te naderen in het licht van de Shekinah, beladen met geestelijke zegen. We zaten vol foutjes, waren zondig, zwak, waardeloos en verwelkend, schoten in alles tekort. Nu zijn we in Hem smetteloos, zonder defect of imperfectie, wachtend op heerlijkheid. Ooit vreesden we de gedachte aan oordeel, maar nu zijn we onbeschuldigbaar, buiten het bereik van de beschuldiging van alles waartegen bezwaar gemaakt zou kunnen worden. Dit is allemaal ingesloten in onze verzoening. Dit alles is noodzakelijk voor perfecte vrede.

Gegrondvest en gevestigd.

Slechts weinigen van hen die geloven raken ooit gegrondvest en gevestigd in de levende waarheden van ons geloof. Hoe zelden zien we een heilige voorbij de vergeving van zonden gaan naar de feitelijke rechtvaardiging, zoals uiteen gezet in de eerste hoofdstukken van Romeinen! En nog zeldzamer zijn zij die de vrede genieten van het vijfde hoofdstuk, en de verzoening aanvaarden die aan Gods vijanden wordt geboden! Veel van de heiligen ontbreekt het aan de vrede die de hunne is, en slagen er niet in helemaal binnen te gaan in de verzoening. Dezen zullen het moeilijk vinden binnen te gaan in de grote geheimen van de latere brieven. Paulus neemt voetstoots aan dat de Kolossenzen gegrondvest en gevestigd zijn in het evangelie dat ze gehoord hadden.

De verwachting van het evangelie.

De Kolossenzen genoten ooit de genade van de verzoening, maar de apostel is er niet helemaal zeker van dat zij er in waren blijven staan. Doet dit niet denken aan de mogelijkheid dat deze grote waarheid verloren zou zijn gegaan, naar mate de tijd voortschreed? Verklaart dit niet waarom zo weinigen hieraan vandaag nog vasthouden? We kunnen nauwelijks zeggen dat ze verwijderd werden van de verwachting van het evangelie, want zij hebben die nooit gekend. Maar als zij die het eens hadden er in die vroege dagen van verwijderd konden worden, hoe weinig hoop kunnen wij dan hebben dat velen het vinden in deze tijden van verval en ongeloof? Weinigen hebben ooit van de verwachting van het evangelie gehoord, zoals dat verband houd met het geheim van Christus. Moge ons, die gehoord hebben, genade gegeven worden om te volharden, gegrondvest en gevestigd.

Het volledig herstel van vrede, waartoe dit evangelie aanleiding is, is niet beperkt tot de borsten van gelovigen. Het omarmt allen, zowel de schepselen boven als de mensheid beneden. Toen de mens vijand van God werd, sleepte hij de lagere schepping met zich mee. Ze is onderworpen geworden aan ijdelheid in de verwachting bevrijd te worden van de slavernij van het verval, wanneer de zonen van God onthuld zullen worden(Rom. 8:19-22). De schepping op Aarde zal haar deel hebben in de heerlijke toekomst! Wat een bevrijding uit het nauwe uitzicht van een persoonlijke redding, samen met een paar favoriete metgezellen, terwijl de rest aan haar lot wordt overgelaten, is deze grootse en heerlijke verzoening, die alles omarmt dat nu in disharmonie is met God!

Maar dit is een toekomstige verwachting! We zijn nu nog ver weg van de verwezenlijking. De taak voor heden is het bekend te maken, om het overal te laten klinken. Dit is waar Paulus zich op toelegde. Het is heel goed mogelijk dat hij en anderen de verkondiging aan de schepping completeerde, zoals de afsluitende woorden van het verslag van Marcus doen denken. Het zal ons bijzondere voorrecht zijn, zodra we verheerlijkt zijn, dit evangelie te verkondigen aan de menigten in de hemelen. Maar nu is het onze speciale taak het uit te delen op Aarde, onder de mensen, en in het bijzonder onder de heiligen. Onze toekomstige bediening zal gedragen worden door kracht en heerlijkheid. Ons huidige werk is vaak verbonden met zwakte en lijden. Dat zal met ultiem succes bekroond worden. Nu moeten we rekening houden met een betrekkelijk falen. Zo ging het met onze Heer en zo zal het met ons gaan. Dit is niet onze dag, die moet nog komen.

De onvolkomenheden van Zijn lijden.

Toen Christus op Aarde was leed Hij veel, en juist door hen die Zijn meest trouwe aanhangers hadden moeten zijn bij het vestigen van het koninkrijk. Niet alleen de hogepriesters en de Schriftgeleerden, de Farizeeën en de Sadduceeën, maar zelfs Zijn eigen discipelen en apostelen waren de oorzaak van veel echt leed. En dit was in het bijzonder waar met betrekking tot die onthullingen die verder gingen dan de grenzen van hun nauwe harten. Nadat Hij was opgestegen had ook Petrus problemen met zijn Joodse collega's, die probeerden Gods gunst te monopoliseren en de verachte heidenen buiten te sluiten. Maar Paulus had in dit verband veel meer te verdragen dan Petrus, want hij verruimde het gebied van zegen om heel de mensheid te bereiken.

Waar het evangelie van de verzoening van allen verkondigd wordt, wordt het vergezeld door hetzelfde lijden. De tijd komt wanneer we dit gezegende evangelie onder de hemelingen zullen verkondigen, maar dan zal er geen lijden zijn. De uitdeling er van onder de mensen, in het Christendom, in het bijzonder onder vurige aanhangers van een bekrompen orthodoxie, werd gevolgd (en dat zal altijd zo zijn) door vervolging en leed. En het is zeer passend dat het zo zal zijn, want dit zal een groot voordeel opleveren bij de toekomstige verkondiging, omdat dit het hart van God tegenstelt aan dat van Zijn schepselen, zelfs als zij van Zijn genade geproefd hebben. Laten wij, net als Paulus, ons verheugen in het lijden dat wij als voorrecht mogen genieten bij het uitdelen van deze genade.

Hoe vreemd het voor ons ook moge lijken, er kan maar weinig twijfel aan bestaan dat, als Christus nu onder ons zou zijn, zoals Hij onder de Zijnen was in Israel, Hij zou lijden door de handen van Zijn eigen heiligen. Dit noemt de apostel de leemten van Zijn droefenissen, die, ware Hij in hun midden, Hij zou dragen ten behoeve van Zijn lichaam, de ecclesia. Deze vielen Paulus ten deel en vallen op allen die een soortgelijke positie bekleden. Laten we niet aan Paulus'' gevangenschap denken als zijnde zijn enig lijden op dat moment. Er waren er die probeerden droefheid op te wekken voor zijn banden(Filip. 1:17). Hij had een zware worsteling ten behoeve van de Kolossenzen zelf(2:1). Het moet hem veel pijn gedaan hebben te horen van het ritueel en de filosofie die dreigden hen van de waarheid van hun compleetheid in Hem te beroven(2:8-10).

Het Woord van God te completeren.

Het geheim van Christus is de deksteen van de goddelijke onthulling. Tot het bekend werd gemaakt was het Woord fragmentarisch. Het was grotendeels beperkt tot één natie of tot één ras op Aarde. De rest van het universum scheen buiten het bereik van Christus' offer en activiteiten te zijn. Het is pas wanneer Hij Zijn plaats als Hoofd van allen en de Verzoener van allen ontvangt, en dan in het bijzonder als het Hoofd van het lichaam, waardoor de hemelse gebieden bediend en verzoend zullen worden, dat het plan en de doelstelling van God in heel haar omvang zichtbaar wordt. Het verslag in de Schrift over de mens en de Aarde, zoals die door de heilige natie gediend worden, houdt zich, hoewel dit het merendeel van Gods Boek beslaat, slechts bezig met een klein deel van de schepping. Maar Paulus omarmt allen binnen het bereik van zijn onthullingen. Daarom brengt hij het Woord van God tot compleetheid.

Christus in of onder.

De gezegende waarheden dat wij in Christus zijn en dat Christus in ons is werden vrijelijk door de apostel Paulus in zijn eerste brieven bekend gemaakt, in het bijzonder in het achtste hoofdstuk van Romeinen, dat zich bezig houdt met hen die in Christus Jezus zijn(10). In Paulus' energieke en levende vermaning tegen de Judaïsten, legt hij de nadruk op de levende Christus in hem. Hij roept uit: "Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij"(Gal. 2:20). Het is de levende kracht van de inwonende Christus die ons in staat stelt waardig te wandelen. Maar dit werd nooit als een geheim gepresenteerd. Dit kan niet de waarheid zijn die ons in Kolossenzen wordt voorgesteld.

Het verbindende en in het Grieks betekent in in het enkelvoud, maar kan ook staan voor onder in het meervoud. In de King James vertaling wordt het meer dan honderd maal zo weergegeven. In deze passage is het van het grootste belang dat we beslissen of het geheim is "Christus in jou"(individueel) of "Christus onder jullie"(de natiën). Aangezien "Christus in jou" tevoren al goed bekend was, en zich bezig houdt met de ervaring van de individuele gelovige en niet met het geheim van Christus, is het niet aannemelijk dat het hier naar voren wordt gebracht als een geheim. Christus onder de natiën, echter, is een nieuwe gedachte, tot dan toe een geheim, en volkomen in overeenkomst met de figuur van het koninkrijk in de voorafgaande context, en een onmisbaar onderdeel van het geheim van Christus, wat het onderwerp is van dit deel van de brief.

Christus onder de natiën

Christus in het vlees, toen Hij op Aarde was, beperkte Zichzelf tot één natie, Israel. Zijn aanwezigheid bracht het heerlijke vooruitzicht met zich mee van het koninkrijk zoals dat in de profeten was beloofd. Zij die Hem ontvingen en Hem als hun Messias erkenden, werden met hoge hoop vervuld. Sommigen van hen wensten voor zichzelf de beste plaatsen in de komende heerlijkheid veilig te stellen. De vraag in hun harten was "Wanneer?" "Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israel?"(Hand. 1:6). Al vanaf zijn prille kindertijd keken de heiligen, zoals Simeon, naar Hem op, niet alleen als de redding van de natie, maar als de "heerlijkheid voor Uw volk Israel"(Luc. 2:30-32). Hij was inderdaad Christus onder hen, de verwachting van heerlijkheid.

Bij het overdenken van dit geheim moeten we het bereik van Christus' koninkrijk in gedachten houden, zoals dat uiteen gezet is in het eerdere deel van dit hoofdstuk. Het is universeel en omvat alle tronen en gebieden en soevereiniteiten en gezaghebbers, onzichtbaar en zichtbaar, zowel hemels als aards(16). Dit is het geheim zoals het nu werd onthuld(Efe. 3:5). Om het koninkrijk op Aarde te bedienen zal de Messias de natie gebruiken waarmee Hij door lichamelijke banden verbonden is. De honderdvierenveertig duizend zullen heersen onder de volken. De apostelen zullen de stammen oordelen. Maar in de hemelen zal Christus Zijn geestelijke verwanten gebruiken, de heiligen uit de natiën die aan Hem verbonden zijn. Zij hebben de heerlijke verwachting van het hebben van een nog meer verhoogde positie in Zijn hemelse gewesten.

Voor Zijn hemelvaart mengde Hij zich nooit onder de andere natiën. Ten diepste vereiste Zijn aanwezigheid in Israel het verwijderen van Rome van haar plaats als de leidende natie op Aarde. Zelfs al zou Hij onder de verschillende natiën van die dag zijn gegaan, zou dat geen teken geweest kunnen zijn van hun toekomstige heerlijkheid, maar van hun onderwerping aan het uitverkoren volk. Zij kunnen alleen in het komende koninkrijk op Aarde onderworpen zijn. In het vlees is Christus het zaad van David en de natiën hebben aan Hem geen deel. Het is alleen in geest, in Zijn hemelse gebieden, dat er voor de heiligen in de natiën een vooruitzicht is. Zij kunnen niet een zetel hebben aan Zijn rechter- of linkerhand in Jeruzalem, maar voor hen staan veel hogere eren open in het hemelse.

"Christus onder jullie, een heerlijke verwachting" is dat aspect van het geheim van Christus dat het tegendeel is van het geheim in Efeziërs. Het is het geheim van Christus voor zover het past bij de huidige bediening en bij de natiën. Het geeft gelovigen onder de natiën dezelfde relatie met het hemelse koninkrijk als gelovigen in Israel hadden met aardse heerschappij. Het geeft hen een verwachting die vergelijkbaar is met het koninkrijk, het lang verwachte millennium, waar elk trouw hart in Israel naar verlangde, maar met een genade en heerlijkheid die er net zo ver boven is als de hemel boven de Aarde, en met een koninkrijk dat zo veel groter en grootser is, dat onze aardgebonden zintuigen en uitdrukkingen er niet in slagen hun verbazingwekkende omvang en majesteit helemaal in beeld te krijgen.

Ieder mens volwassen voorstellen.

Is Christus, zoals Hij wordt verkondigd onder de meer getrouwen in het Christendom, niet veel kleiner dan Hij hier wordt onthuld? Met een prijzenswaardig vuur wordt Hij hier voorgesteld als hun persoonlijke Redder, en het eind van alle dingen schijnt bereikt te worden in het hen verlossen van de gevolgen van hun zonden. Wij kunnen alleen dankbaar zijn voor zo veel, want zelfs dit wordt vaak verdoezeld in de kerken van het Christendom. Maar zo'n zelfzuchtige blijdschap is niet blijvend bevredigend, zeker wanneer het verbonden wordt met het bewustzijn dat miljoenen, mogelijk het merendeel van Gods schepselen, altijd zal lijden. Er is iets afstotends in blijdschap die niet aangetast wordt door de ellende die rondom is, die koud en kil is voor de pijn van anderen.

Velen hebben zich afgevraagd hoe de heiligen blij zouden kunnen zijn in heerlijkheid, wanneer één blik over de rand van de hemel de gekwelden in de hel zou laten zien. Maar dit gezonde instinct is verstikt door een beroep op geloofwaardigheid. Wij worden er van verzekerd dat de Schrift het zo leert en dat God onze harten ontoegankelijk zal maken voor de pijnen van anderen. Wat is dit een vreselijke gedachte! Wat een foute hemel is dat, die bestaat uit zelfgenoegzaamheid en een gebrek aan alle gevoel voor het lot van mede-stervelingen! Verlost te worden van zulke foute ideeën over Gods redding is op zich al reden voor grote dankbaarheid. Onze keuze door God is niet een doel op zich. We zijn geselecteerd, niet zozeer om gezegend te worden, maar om zegengevers te zijn. En anderen blij maken is de enig ware en blijvende blijdschap.

Hoe gezegend is de plaats van Abraham en zijn zaad! Want in hen zullen alle geslachten op de Aarde gezegend worden. En dat is het geheim van onze toekomstige gelukzaligheid. Als leden van Christus' lichaam zullen we zegen brengen aan al de schepselen van het hemelse. Hij zal doorheen ons over de hemelse menigten heersen en doorheen ons zullen zij in een levend contact gebracht worden met de genade en liefde van God. Onze blijdschap zal niet genoten worden ondanks het contact met de hopeloze gruwelen van een middeleeuwse hel, maar omdat wij het kanaal van zegen zullen zijn voor de ontelbare schepselen die binnen het bereik vallen van Christus' hemelse heerschappij. Daar ligt de echte en blijvende blijdschap: in het aan de schepselen van Gods hand brengen van de kostbare geschenken van Zijn hart.

Zolang we verkrampt zijn en ingeperkt door een zelfzuchtig verlangen naar meer fysiek welzijn in de toekomst, en de meesten van ons zouden daar onuitspreekbaar dankbaar voor zijn, zullen onze harten gesloten blijven voor de subliemheid van de heerlijkheid die ons wacht. Het is niet slechts een kwestie van het herstellen van een enkele ziel naar blijdschap, of zelfs van het redden van een menigte zondaren van hun lot, maar van het verzoenen van een heel universum met God, van het brengen van gelukzaligheid, niet alleen aan ontelbare schepselen in de oneindigheden van het heelal, maar van het bevredigen van het hart van God door middel van een universeel antwoord op Zijn liefde, zodat Hij Zijn terechte plaats kan innemen in ieder hart dat Hij heeft geschapen.

Christus onder de natiën als de plechtige belofte van onze toekomstige heerlijkheid, leidend tot de verhoging van Christus als het Hoofd van allen in de hemelen en ook op de Aarde, en tot de uiteindelijke verzoening van allen bij de voleinding, omdat het hele complement er een genoegen in heeft in Hem te wonen. Dat is de allerhoogste onthulling die ons door Paulus wordt gebracht, die ons uit de gedeeltelijke en onvolwassen denkbeelden over Zijn plan brengt in een volwassen en compleet verstaan van Zijn doelstelling. In Efeziërs bestaat de volwassenheid uit het vinden van ons alles in Christus, maar in Kolossenzen is het nodig dat wij in Christus alles zien wat God nodig heeft om Zijn aionisch plan uit te voeren.

Hier is mogelijk het hoogste niveau van dienstbetoon vandaag: ieder mens in alle wijsheid terechtwijzen en onderwijzen, zodat wij ieder mens volwassen in Christus Jezus zullen kunnen presenteren(1:28). Dit doet, zoals we zullen zien, Paulus in het lichaam van de brief. Zelfs tijdens zijn dagen was dit niet een eenvoudige taak, want hij spreekt er over als zwoegen en worstelen, alsof vooruitgang niet alleen veel werk is, maar ook tegen zware tegenstand in gaat. Als dat al zo was in zijn tijd, hoeveel te meer nu! Volwassenheid is door het Christendom als een misdaad bestempeld, en zelfs vurige verdedigers van de Bijbel zwoegen en worstelen tegen de waarheden waarvoor Paulus ooit streed.

Er zijn er inderdaad maar weinigen onder de heiligen die niet vermaand moeten worden vanwege onderwijs of praktijken die in conflict zijn met volwassenheid. En wij allen hebben het nodig dat ons de grote waarheden over Christus onderwezen worden, die in deze brief ontvouwt worden. Omdat deze onbekend of ontkend worden, is volwassenheid vrijwel geheel verdwenen. Is het niet hard werken en een zware strijd waard om deze schatten van wijsheid en kennis te heroveren en deze voor de heiligen uit te stallen? O, mocht God in deze laatste dagen mensen als Paulus opwekken, zelf volwassen, en diep onder de indruk van hun voorrecht om het geheim van Christus te verkondigen, het complement van God!

Ware rijkdom, niet genoemde weelde, liggen verborgen in de zekerheid die komt door een verstaan dat leidt tot een bewustwording van dit geheim, dat Zijn God en Vader heeft onthuld met betrekking tot Christus, in Wie alle schatten van wijsheid en kennis zijn verborgen(2:2,3). Dit troost het hart en bevredigt ook het hoofd. Het is het eind van alle filosofie, en het toppunt van alle liefde. Het wanneer, het waarom en het waarheen van alle dingen wordt in dit alomvattende "mysterie" ontvouwt.

Maar de heiligen zijn door de overtuigende woorden van mensen bedrogen geworden en beroofd van deze grote geestelijke schat. De riten van de religie en de redeneringen van de filosofie hebben hen op effectieve wijze beroofd van deze heerlijke weelde. Hoewel de woorden ons nog steeds aanstaren vanuit de Bijbel, slaagt het geloof er niet meer in ze te zien, omdat het verblind is door de valse lichtstralen van menselijke traditie. Er is niet alleen behoefte aan een positieve uiteenzetting van de waarheid, zoals al gedaan is, maar van een negatieve vermaning, zoals volgt. Dit was nodig in Paulus' dagen en werd meer nodig, en minder gehoor aan gegeven, toen de afval van wat Paulus leerde voortging.

Dezelfde Christus Die ons ontmoette aan het begin van ons nieuwe leven, zou heel de weg met ons mee moeten gaan. Hij is alles wat we nodig hebben voor redding en Hij is meer dan afdoende voor onze wandel. Wij zouden alleen in Hem geworteld moeten zijn, en niet onderhoud of steun moeten zoeken in wat dan ook. Wij zouden alleen in Hem opgebouwd moeten worden en niet opbouw zoeken in enig ander "middel van genade". En moge dit het lot van iedere lezer van deze zinnen zijn: een stevige fundering voor zijn geloof te vinden in het geheim dat nu uitvoerig is onthuld, terwijl zijn hart overvloeit met dankbaarheid voor alles wat Christus voor hem is, en voor de heiligen, voor de hele schepping, en voor God.





Terug naar de indexpagina van Studies in Kolossenzen

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern