Ongeloof is de basis van alle verbonden tussen mens en God. Dit mag dan in de meeste gevallen niet voor de hand liggend zijn, maar men zal altijd vinden dat de mens een verbond wil omdat hij God niet ten volle vertrouwt, maar wel vertrouwen in zichzelf heeft. Zelfs Abram, de vader van de gelovigen, toont deze vleselijke trek en hij doet dat onmiddellijk volgend op zo'n vertoon van geloof dat hij rechtvaardig werd verklaard(Gen. 15:6). Omdat hij God geloofde was hij naar Kanaän gekomen. Hij geloofde Hem voor wat zijn zaad betrof, dat het zou zijn als de sterren van de hemelen, zo talrijk. Tot op dit punt was zijn geloof niet zwak, ondanks zijn eigen zwakte en die van zijn vrouw (Rom. 4:16-22). Maar na jaren van wachten verflauwde zijn geloof en wilde hij zekerheden en een verbond om het vast te doen staan. Als gevolg daarvan werd hem het verbond van het land gegeven. Toen hij probeerde de belofte van het zaad te verwezenlijken zonder de hulp van JAHWEH, werd hem het verbond van de besnijdenis gegeven. Deze instituten zijn niet ideaal of blijvend, maar kwamen er onderweg bij om zo de menselijke ongelovigheid en falen te ontbloten.
Waarom maken mensen verbonden, overeenkomsten, verbintenissen, verdragen? Waarom zou een simpel memorandum niet goed genoeg zijn? Waarom niet een belofte? Is het niet omdat we geleerd hebben elkaar niet te vertrouwen? Onder de mensen wordt het als het toppunt van dwaasheid gezien om mondelinge overeenkomsten te maken wanneer het over zaken van grote waarde gaat. Zelfs wanneer de andere partij eerlijk is en het goed bedoelt, zijn er vele en verschillende risico's, waaraan stervelingen gewend zijn, die de vervulling van een onderneming zouden kunnen hinderen. In grote zaken proberen beide zijden zelfs zichzelf te beschermen door verantwoordelijkheid af te wijzen voor "acts of God," dat wil zeggen, zulke verstoringen van de natuur die buiten menselijke controle zijn. Maar God hoeft Zichzelf niet op deze wijze zeker te stellen. Alles wat Hij doet is een "act of God." Hij heeft tegen zulke dingen geen verzekering nodig. Hij kan iedere overeenkomst uitvoeren zonder rekening te houden met enig risico of onzekerheid. Is het geen belediging iets meer van Hem te vragen dan alleen Zijn woord?
Nadat Abram rechtvaardig verklaard is, herhaalt JAHWEH Zijn belofte betreffende het land, en onmiddellijk twijfelt Abram en eist meer dan alleen het woord van zijn grote Weldoener. Strikt gesproken is het geen verbond wanneer hem wordt verteld: "Ik ben JAHWEH, Die jou uit Ur der Chaldeeën heeft gebracht om aan jou dit land tot bezit te geven"(Gen. 15:7;SW). Het is precies wat het zegt dat het is, een pure gift, waarvoor Abram niets had betaald en niets had gedaan, behalve het aanvaarden en daarheen verhuizen. Hoe kon hij de grote Gever beledigen door te vragen: "... hoe zal ik weten dat ik het zal bezitten?" (Gen. 15:8;SW). Tot dusverre was hij tevreden geweest met Gods woord. Nu wil hij meer. Dit is verkeerd, erg verkeerd. JAHWEH's verbintenis is niet beter dan Zijn woord en er zou nooit om meer gevraagd mogen worden. Onder mensen zou het aan te raden zijn bij belangrijke transacties een geschreven overeenkomst te hebben, maar het is nog beter niet te handelen met hen die hun woord niet gestand doen. Het is niet erg waarschijnlijk dat zulke mensen zich aan hun verbintenis houden als zij er wettelijk onderuit kunnen komen. Is het niet een belediging om God te vragen te handelen als ware Hij een feilbaar mens, die mogelijk niet in staat zal zijn zijn contract te vervullen? Toch moeten alle letterlijke verbonden met Hem van deze aard zijn, en worden ontsierd door menselijk ongeloof.
"... hoe zal ik weten? (Gen. 15:8;SW). Dit is het zaad van twijfel van waaruit alle verbonden zijn voortgekomen. Wetend hoe onbetrouwbaar en veranderlijk de zonen van Adam waren, proberen we zaken zeker te maken door formele overeenkomsten, die een beroep doen op zelfzuchtige belangen van de mens, om zo de vervulling van de verplichtingen van anderen zeker te stellen. We schieten daarin tekort aan geloof in hen, niet noodzakelijk in hun eerlijkheid en rechtschapenheid, maar in hun vermogen hun beloften in te lossen. Wij leren dit door trieste ervaringen, en het is goed dat we gedesillusioneerd worden, want dit is nodig als een contrast ten opzichte van Gods trouw en vermogen. Maar onze aangeboren verdorvenheid doet ons de Godheid behandelen als ware ook Hij mens en gedwongen moet worden om Zijn beloften te vervullen, zelfs als we geen recht of aanspraak hebben op de gaven die Hij over ons wenst uit te storten.
JAHWEH bracht Abram uit het land van de Chaldeeën om hem het land als een lotdeel te geven. Praktisch zou de beste manier om Abram te verzekeren van de onveranderlijkheid van Zijn woord zijn geweest het door middel van een verbond te bevestigen. In die dagen schijnt er een gebruikelijke procedure te zijn geweest die een verbond "snijden" werd genoemd. Het woord snijden verwees naar de verbondsslachtoffers, die als regel in tweeën gesneden werden en aan beide zijden van een pad gelegd, zodat elk van de partijen in het contract tussen hen door kon gaan, daarmee zeggend: "Moge ik worden als deze slachtoffers zelf als ik niet mijn deel in dit verbond vervul!" Een verbond kon, net als de wet, een vloek naar beneden halen over hen die er niet in slaagden hun beloften te vervullen. Dat is wat het bindend maakte. Daarom hield het noodzakelijkerwijze schuld in. Anders zou het geen functie hebben. Mensen veranderen gemakkelijk hun gedachten, speciaal als omstandigheden veranderen en hun belangen er om vragen. Maar God verandert niet, omdat al Zijn plannen en doelstellingen voor alle tijd vastgelegd zijn. Het is alleen wanneer we twijfelen en Hem naar beneden trekken naar het niveau van de mensheid, dat er enige noodzaak is voor een verbond van Zijn kant. Van onze kant is een verbond nog veel nuttelozer, want hoe zouden wij het kunnen vervullen?
In genadevolle neerbuigzaamheid stemt JAHWEH er mee in aan Abram een verbond te geven, en draagt hem op het toneel klaar te zetten voor de ceremonie door naar de gewoonte de dieren voor te bereiden. Maar JAHWEH gebruikt de gelegenheid om het geloof van Abram en zijn nakomelingen te versterken door tevoren te onthullen hoe het zijn zaad zou vergaan voordat zijn het land in bezit zouden nemen, en zelfs suggereert Hij dat er tegenstand zou komen van de krachten van het kwaad in de hemelen. Abram neemt de vaars en de geit en de ram, splijt ze doormidden, en legt de helften tegenover elkaar. De twee vogels werden waarschijnlijk ook zo gelegd, maar dan heel, zodat hij tussen hen door kon lopen. Maar er gebeurt niets. Dan komen de roofvogels, die de geur van slachten van verre geroken hebben, om zich tegoed te doen en zo het verbond verijdelen. Kunnen deze niet de geestelijke krachten van boosaardigheid symboliseren die proberen Gods plannen te verhinderen?
Zonder twijfel wachtte Abram om zijn rol te vervullen, net zoals zijn afstammelingen dat deden toen zij de wet ontvingen. Hij was klaar om tussen de slachtoffers door te gaan en zijn verplichtingen in dit verbond op zich te nemen. Maar JAHWEH verhindert dit. Hoewel de zon niet was onder gegaan, viel een diepe slaap en grote duisternis op hem, zodat hij niet in staat was om deel te nemen. Dit stelt hem op zijn ware plaats. Ondanks zijn geloof was hij nog steeds in de duisternis voor wat zijn eigen impotentie en onvermogen betrof om enige verbond te houden dat van hem afhankelijk was. JAHWEH geeft hem het land en zal hem niet toestaan enige verplichtingen op zich te nemen. Daarom wordt hij verhinderd om tussen de slachtoffers door te gaan alsof hij iets moest doen. En hoe kon hij? Veel van dit verbond zal vervuld gaan worden terwijl hij in het graf ligt. In plaats daarvan gaan de symbolen van JAHWEH's aanwezigheid, een rokende oven en een brandende toorts, tussen de stukken door en zo wordt een eenzijdig contract verzegeld, of een belofte, zoals het in latere onthulling wordt genoemd. Abram wordt verzekerd van de onveranderlijkheid van JAHWEH's belofte door het te omringen met alle plechtigheid van een verbond.
Het verbond van het land heeft twee kanten, die vandaag vrijwel algemeen door de heiligen verkeerd worden verstaan. Het land wordt "onverantwoordelijk" beloofd aan hen in Israel die geloof hebben, niet aan het lichamelijke zaad van Abraham als zodanig. Ja, de profeten maakten het later duidelijk dat zij die geen vertrouwen hebben in JAHWEH uit het land verdreven worden. Vandaag wordt veel ophef gemaakt van de beloften aan Israel, alsof deze aan de Joden een perfect recht op het Heilige Land gaven. Het zou, inderdaad, vandaag het hunne kunnen zijn als zij de wet zouden vervullen, want die beloofde het aan hen. Maar zo lang als zij het niet door middel van de wet verdienen, of het genieten als een geschenk van geloof, hebben ze in het geheel geen rechten. In de toekomst zullen deze beide voorwaarden vervuld worden, en daarom zullen zij het land krijgen, zij die JAHWEH geloven en gehoorzamen, en zij zullen er in gezegend worden. Tot dan hoeven ze niet naar andere natiën te kijken om het hen te geven, of iets anders dan problemen verwachten wanneer zij hun weg er in zullen forceren.
Om bij Abram de onveranderlijkheid van de raad van God met betrekking tot zijn zaad in te prenten, wordt een bijzondere en krachtige spraakfiguur gebruikt, waarvan we goed zouden doen die in onze taal te introduceren, De King James probeert het letterlijk uit te drukken met "Weet van een zekerheid." Het Hebreeuws heeft "Wetend zal jij weten." Dit, zo leggen we voor, is net zo begrijpelijk als de meeste beeldspraken, en de context waarin het voorkomt zou al snel z'n kracht tonen. Abrams twijfels moeten vervangen worden door niet te betwijfelen kennis. Zouden wij in Abrams schoenen staan, dan zouden we waarschijnlijk een verkeerd idee gehad hebben van Gods manier om de vervulling van de belofte tot stand te brengen. Ik zou uit gezien hebben naar een voortdurende toename van Abrams zaad in het land, te midden van overdaad en plezier, totdat het helemaal zou zijn overgenomen. Maar ik betwijfel of Israel het toen op prijs gesteld zou hebben. Zij zouden zeker niet de macht van JAHWEH op prijs gesteld hebben zoals die in hun verlossing uit de Egyptische slavernij werd getoond.
Gods fundamentele methode met de mens begint met kwaad en eindigt met goed. Eerst komt het lijden, dan de heerlijkheid. Zo was het met Israel voordat ze het land binnen gingen, en zal het, op grotere schaal, zijn voordat ze uiteindelijk er van genieten in het Koninkrijk. En ja, zo is het met heel de mensheid. De eerste drie aionen leveren de ervaring van kwaad die leidt naar de laatste twee aionen van zegen, en in wijdere betekenis zijn de aionen van zonde als geheel een voorbereiding voor de perfectie van de voleinding. Het zaad van Abraham had een lange, harde leerschool tijdens hun verblijf in Egypte.
Het opmerkelijke antwoord op Abrams wens om te weten, geeft ons de sleutel voor veel van JAHWEHs's handelen met Israel. Het toont ons dat verbonden en tekenen, die ogenschijnlijk gegeven worden om geloof aan te kweken, in werkelijkheid een toevluchtsoord voor ongeloof zijn, en geen geloof scheppen. "in feite verlangen Joden tekenen en zoeken Grieken wijsheid. Maar wij verkondigen Christus gekruisigd; voor de Joden een schandaal en voor de natiën een dwaasheid, maar voor die geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, Christus, de kracht van God en de wijsheid van God, want de dwaasheid van God is wijzer dan van de mensen en het zwakke van God is sterker dan van de mensen" (1 Kor. 1:22-25;SW). Een van de grootste tekenen die ooit werden gegeven was de verlossing van Israel uit Egypte. Zeker, allen die door die ervaring heen gingen, zouden nooit opnieuw aan Zijn woord moeten twijfelen. Maar vrijwel allen, behalve de kinderen, werd dankzij hun ongeloof in de wildernis uitgestrooid. Het zou een groot voordeel zijn om hun ervaring te overdenken in het licht van latere onthulling.
De slavernij in Egypte, en de verlossing daaruit, loopt uit op het verbond van de Sinaï, wat bovenal het verbond is dat het oude verbond wordt en de achtergrond vormt voor de twee nieuwe verbonden, die verbonden zijn met de Besnijdenis en de Onbesnedenheid evangeliën. Abram dacht, en ik veronderstel dat iedereen die niet bijzonder verlicht is door de latere ontvouwingen in Paulus' brieven op soortgelijke wijze denkt, dat tastbaar en bovenmenselijk bewijs geloof versterkt. Het "Christendom" wordt verondersteld gefundeerd te zijn op "bewijs," zoals wonderen en tekenen. Zelfs onder de meeste evangelischen wordt algemeen aangenomen dat het gedrag en de getuigenissen van de geredde krachtiger zijn dan Gods woord bij het voortbrengen van bekeerlingen. Geloof is niet afhankelijk van zicht. Grote wonderen brengen geen wantrouwen van "zelf" voort, noch brengen ze dat vertrouwen in God dat redelijkerwijs te verwachten zou zijn. In het begin mogen ze dan wel grote resultaten tonen, maar die zijn niet blijvend.
Als voorbereiding voor hun verlossing moet Israel de bitterheid van slavernij proeven. Zonder deze achtergrond zouden zij nooit het handelen van JAHWEH ten behoeve van hen op prijs gesteld hebben. Hij had Zichzelf niet als hun Redder bekend kunnen maken. Er zou geen noodzaak zijn geweest voor Zijn wonderen. Dan zou de eerste les in de demonstratie van hun eigen onvoldoendheid maar weinig betekenis hebben gehad. Vóór het verbond in de Sinaï moest Hij het bewijs opstapelen dat de harten van het volk gericht zijn op bevrediging van hun zielen, en zij worden opstandig zodra daaraan niet voldaan wordt. Hij moest hen voldoende aanleiding geven om geen vertrouwen in zichzelf te hebben en alle reden om Hem te vertrouwen. Alleen zo kon de extreme diepte van hun dwaasheid getoond worden bij het aangaan van een verbond dat hen in een ergere slavernij bracht dan die van Egypte.
Wanneer is er ooit een schitterender vertoon van wonderlijke kracht geweest dan bij de exodus van Israel uit het land Egypte? Mozes' staf werd veranderd in een slang. Zijn hand, in zijn boezem gestoken, werd tot lepra en werd toen door hetzelfde proces hersteld (Ex. 4:1-9). Maar dit werd overspeeld door de negen plagen. Hij veranderde de wateren van Egypte in bloed (Ex. 7:19-25). Hij overspoelde het land met kikkers (8:1-15). Toen werd de grond van het land tot luizen, en zelfs de tovenaars erkenden dat dit de vinger van God was (8:16-19). Toen kwamen zwermen insekten (8:20-32). De vijfde plaag was een plaag over het vee (9:1-7). Deze werd gevolgd door builen die ook de mensen aantasten (9:8-12). De zevende plaag was een vreselijke hagelbui (9:13-35). De sprinkhanen verteerden de gewassen (10:12-21). Hierna bedekte een rampzalige duisternis het land (10:21-29). En tenslotte doodde God alle eerstgeborenen in Egypte (11:1-10).
Deze plagen waren gepland om zo aan de zonen van Israel, aan de Egyptenaren en aan alle natiën te laten zien dat JAHWEH, de God van Israel, boven alle goden staat en de enig ware Godheid is. De goden van Egypte zouden het land hebben moeten beschermen tegen deze kwellingen, maar daar slaagden ze niet in. Farao was te zwak om zulke vreselijke oordelen te verdragen, en zou Israel al na de eerste plaag hebben laten gaan, maar dit paste niet in Gods doelstelling, daarom Hij gaf hem kracht om te volharden. Israel was erg dichtbij, maar leed in het geheel niet onder de zware slagen die tegen Egypte en haar goden werden uitgedeeld. Dit zou zeker hun vertrouwen in JAHWEH hebben versterkt. Hoe zouden ze Hem na al deze wonderlijke zaken ooit kunnen wantrouwen?
Nogmaals zien we de de arm van JAHWEH ten behoeve van hen ontbloot worden wanneer Farao hen achtervolgt en hen bij de Rode Zee in een hoek drijft. Hen staat een zekere en totale vernietiging te wachten, want het leger van Egypte is achter hen en het water is voor hen. Hoe groot was het wonder dat voor hen een weg door de zee opende en al hun vijanden deed verdrinken! Ja, toen zongen ze en loofden de God van hun redding. Zeker, nu zouden ze tot een perfect vertrouwen in JAHWEH zijn gekomen! Als Hij hen uit Egypte kon brengen, de grootste van alle natiën van die tijd, dan zou Hij hen zeker in het land brengen dat Hij hen had beloofd!
Helaas, hoe kort was hun vreugde, hoe zwakjes het geloof dat opgewekt werd door de verbazingwekkende tekenen die in Egypte werden getoond! Slechts drie dagen later kwamen ze in Marah aan, wat bitter betekent, en omdat ze het water niet konden drinken mopperden ze tegen Mozes, en JAHWEH toonde hen een boom om het water zoet te maken (Exo. 15:23-25). Dit was een ander bewijs van Zijn kracht en voorzienigheid, en zou alle verdere ongeloof beëindigd moeten hebben. En inderdaad, bij Elim, waar voedsel en water was, klaagden te niet. Maar toen ze verder gingen, slechts zes weken weg van de wonderen van de exodus, mopperden ze nog meer dan tevoren, en wensten ze dat ze in Egypte zouden zijn gestorven, want dat zou beter zijn geweest dan door de honger om te komen in de wildernis. Nogmaals ontbloot JAHWEH Zijn hand en geeft hen, via de gift van het manna, een dagelijkse demonstratie van Zijn vermogen om voor hen te zorgen (Exo. 16). Dit zou hen toch zeker tevreden moeten stellen en hen doen rusten in Zijn vermogen! Maar nee. Snel daarna, bij Refidim, ontbrak het hen aan water en zij twistten in feite met Mozes en beproefden JAHWEH, alsof zijn hun vijanden waren.
Toen kwam Amalek, een van hun echte vijanden, en vocht met Israel. Opnieuw demonstreerde JAHWEH voor hun ogen hoe hulpeloos ze zonder Hem waren. Hoe goed ze ook vochten, ze konden Amalek niet verslaan als Mozes zijn handen niet omhoog hield. Door hun eigen kracht konden ze niets doen. Zonder Zijn hulp zouden ze een prooi zijn voor iedere natie op hun weg naar Kanaän. Mozes kon zelfs niet alleen zijn handen omhoog houden!
Indien tekenen en wonderen of enige vertoon van bovenmenselijke kracht geloof in God teweeg konden brengen, dan zouden de Israelieten er een overvloed aan gehad hebben. Het is vreemd om te zeggen, maar in plaats daarvan schenen deze wonderlijke zaken alleen maar zelfvertrouwen voort te brengen. We zien hetzelfde in latere onthulling. Onze Heer werkte veel grote tekenen en wonderen, maar hoe zwak was hun antwoord! En zij die "geloofden," hoe instabiel waren zij! Het defect in dit soort "geloof" schijnt te zijn dat het een subtiele vorm van ongeloof is. Wanneer God spreekt en wij het geloven, dan is dat geloof. Maar indien we Zijn woord niet geloven en ons vertrouwen plaatsen in uiterlijke vertoningen, die we met onze zintuigen kunnen waarnemen, dan is dat niet geloof, maar waarneming. Zulke vertoningen hebben in de huidige bedeling geen plaats, want het is geen geloof. Bovendien, wanneer ze gebeuren zijn ze vaak het werk van boosaardige geesten, die de heiligen misleiden door zich voor te doen als waren zij Gods heilige geest. Laten we geen gewicht hangen aan tastbaar bewijs dat aangeboden wordt om Gods woord te ondersteunen. Israel werd bij de exodus een veelheid aan tekenen gegeven, en toch slaagden ze er niet in vertrouwen in JAHWEH of wantrouwen in hun eigen vermogen op te bouwen.
De vele wonderen en wonderlijke dingen zouden het volk voorbereid moeten hebben om het zogeheten "oude" verbond te weigeren, dat kwam via Mozes in de Sinaï. Zonder JAHWEH konden ze niets doen dan mopperen. Hoe onmogelijk zou het voor hen kunnen zijn om enig verbond te houden, in het bijzonder Zijn heilige wet! Maar dit schijnt volkomen aan hen voorbij te zijn gegaan, zoals dat vrijwel met al hun nakomelingen is gebeurd, en velen onder de natiën, aan wie ze niet was gegeven. Wat is triest ze zo te zien, vol van geloof in zichzelf, vrijmoedig onder het verbond en de belofte. "Al wat JAHWEH spreekt zullen wij doen" (Exo. 19:8;SW).
Na het falen van het oude verbond, waaronder Israel niet kon hopen op enige toekomstige zegen, aangezien zij alle beloften er van verspeeld hadden door hun onvermogen de voorzieningen er van uit te voeren, zal God met hen een nieuw "verbond" maken (Jer. 31:32-34; Hebr. 8:8-12). Dit is nadrukkelijk niet het oude. Indien een advocaat of zakenman de voorwaarden nauwkeurig zou onderzoeken, dan zou deze zeggen dat het helemaal geen verbond of contract is. In geval van een proces zou het uit de rechtszaal geworpen worden omdat er aan één zijde in het geheel geen zinvolle overweging is geweest. Het wordt alleen een "verbond" genoemd omdat het het vorige vervangt.
In deze nieuwe relatie van JAHWEH met Zijn aardse volk is niets van hen afhankelijk. Het wordt pas van kracht wanneer de aionen van de aionen beginnen, nadat God volledig de machteloosheid van de mens heeft aangetoond en de aard bezocht heeft met Zijn verontwaardiging en Israel met de schalen van Zijn woede. Er is in het geheel geen "wij zullen." Het is allemaal: "Ik zal." In plaats van hen een wet te geven die zij niet kunnen houden, geeft Hij hen kracht om ze te vervullen. Hun onwetendheid zal Hij vervangen door de kennis over Hemzelf. Het is een prima figuur wanneer het een "verbond" genoemd wordt, maar het is zeker niet letterlijk. Daarom is het niet een verbond van ongeloof.
Dezelfde figuur wordt door Paulus gebruikt bij het beschrijven van onze relatie met God, omdat hij die contrasteert met de wet van de Sinaï (2 Kor. 3:6-11). Het is als het nieuwe "verbond" met Israel in die zin, dat het niet van ons afhankelijk is, maar van God. Toch is het volkomen ongelijk aan Israel in het koninkrijk, die nog steeds onder de letterlijke wet staan, ook al is die dan op hun harten en begripsvermogen geschreven. Paulus deelt niet een letterlijke wet uit, zoals Mozes deed, die leidde tot overtredingen en dood. Hij deel een geestelijke "wet" uit, die leven geeft. Ons geestelijke "verbond," zoals dat van Israel, is volkomen eenzijdig, want alleen God zal er op toe zien dat het vervuld wordt.
Er is, letterlijk, in het heerlijk evangelie van God's genade geen plaats voor enig verbond; alles is uit God en niets is van ons. Als ook maar iets van ons afhing, dan zou het van heerlijkheid naar duisternis gaan, zoals het eerste verbond deed. Maar wij zijn, in geest, al in de nieuwe schepping (2 Kor. 5:17; Gal. 6:15), voorbij de regeneratie waarin Israel haar nieuwe "verbond" zal genieten, waar geen doem meer zal zijn (Openb. 22:3), en God's demonstratie van menselijk onvermogen vervangen zal worden door een vertoon van Zijn vermogen om allen te onderschikken, door Zijn Christus. Dus in geest is ons "nieuwe verbond" veel meer genadevol en heerlijk dan zelfs dat van Israel. Mogen wij nooit ons genieten er van ontsieren door ongeloof! Door Zijn grenzeloze liefde heeft Hij het voor ons onmogelijk gemaakt het te breken, want alleen Zijn handtekening staat er onder!
Door naar deel 8