De ecclesia en het koninkrijk
-
De oorsprong, ontwikkeling en doelstelling van de ecclesia en het koninkrijk in Gods plan


Deel 13
De uitverkiezing in Efeziërs (deel 3)

door
M.Jaegle


Om dit deel van Zijn doelstelling te kunnen uitvoeren, rustte Hij een speciaal schepsel op een bijzondere wijze uit, om in staat te zijn de schepping op te eisen en naar zich toe te trekken. Kort voor Hij stierf deed Jezus een opmerkelijke waarneming: "Simon, Simon, zie, de Satan eist jullie op om jullie te ziften als het graan"(Luk. 22:31;SW).

Hier geeft de Zoon van God ons een buitengewone onthulling over Satans doel. Niet alleen verlangde hij op dat moment de discipelen, maar veel eerder verlangde hij er naar de hele schepping voor zich te hebben. Hij maakte de wens van God de zijne, om heel het universum te hebben; en hierin zien we de basis en het toppunt van zijn tegenwerking. Maar deze honger vond z'n bron niet in hem. Die kwam veeleer voort uit Gods doelstelling. Het was helemaal Gods bedoeling de schepping over te dragen aan een schepsel, zodat de schepping een drastisch, maar heilzaam bewijs zou krijgen van wat er gebeurt als het schepsel leeft voor een schepsel, en daarbij voor zichzelf, in plaats van voor God. In ieder aspect zou het schepsel de bittere les van het kwaad moeten leren ervaren, om zo een juiste kennis en waardering van het goede op te doen. Want dit was een niet te voorkomen noodzaak, dat het schepsel in de genadeloze slavernij van Satan zou komen, om het verschil te begrijpen tussen zijn dienst en die van God. Dit moest zo zijn, zodat het schepsel uiteindelijk God gewillig en dankbaar zou dienen.

In de loop van de geschiedenis van Israel, tijdens de periode van de koningen, vinden we deze goddelijke methode van tuchtiging op kleine schaal toegepast worden. In 2 Kronieken 12:1 lezen we dat koning Rehobeam de wet van JAHWEH in de steek liet en, als gevolg daarvan, onder de hand van Shishak kwam, koning van Egypte. Maar na gecorrigeerd te zijn door de profeet Semaja, maakten hij en zijn leiders zich nederig. Daarom was God genadig en gaf hen een mate van redding, maar niet de complete vrijheid van de van hand van Shishak. En nu wordt er op gewezen dat God deze God deze tuchtigende methode gebruikt: "want zij zullen voor hem tot dienaren worden en zij zullen Mijn dienst kennen en de dienst van de koninkrijken van de landen" (2 Kron. 12:8;SW).

Hoe overtuigend duidelijk past God hier Zijn basisprincipe toe: Kennis van goed door de ervaring van kwaad! Het was een vreselijk oordeel toen God Zijn volk in de handen gaf van brute volkstammen, en maar al te vaak riepen zij tot JAHWEH vanwege hun harde en vreselijke slavernij. Maar in Gods hand bereidde de tuchtiging hen voor op redding. De zware slavendienst onder de zweep van genadeloze volken, was ontworpen om hen de goedheid en heerlijkheid van Zijn dienst te leren, en hun verlangende harten alles te leren wat dat bedoelde.

Op dat moment had God dat doel nog niet bereikt. Het was er nog niet de juiste tijd voor, want pas in de dag van Zijn macht, bij Zijn komst in heerlijkheid, zal de Heer hen vinden als een gewillig en dankbaar volk (Psalm 110:3).

Hoewel het doel van deze tuchtiging nog niet verkregen is, bevat het uittreksel uit de geschiedenis van Israels koninkrijk een kostbare les (Rom. 15:4). Daarin zien we de goddelijke methode uiteengezet die God gebruikt voor heel de schepping, en met universeel succes, zodat ieder schepsel z'n hoogste blijdschap en meest volle bevrediging zal vinden in het gewillige en blije dienstbetoon aan God.

Om deze unieke gedachte te kunnen uitvoeren, zo vol van de hoogste wijsheid, gaf Hij aan een geschapen wezen het overweldigend verlangen om de hele wereld voor zichzelf en zijn dienst te winnen. Door zijn intelligentie slaagde hij er in ze allemaal te misleiden en onder zijn macht te brengen. En nu leert het schepsel wat het is het schepsel te doen, afgescheiden van z'n God en Schepper, met alle bitterheid en onrecht die er aan verbonden is.

En deze diep pijnlijke ervaring is de meest gunstige voorbereiding voor de kennis, dat alleen door een leven voor God wij echt en blijvend blij kunnen zijn. Deze vreselijke behandeling, die werd opgelegd door Gods tegenwerker, samen met de kennis van de levendmakende liefdesdaad van Christus aan het kruis, zal, in de laatste fase van Gods plan van redding, het gevolg hebben dat allen zich gewillig en jubelend zullen onderschikken aan de leiding van God. De herinnering aan het eerdere slavenleven zal de lof doen oprijzen, de dankbaarheid, de liefde, tot de hoogste noot. Allen zullen in die tijd blijvend genezen worden van het altijd maar vereren van het schepsel, en zullen nooit meer verlangen enige valse goddelijkheid te aanbidden in plaats van de ware.

Met dit in beeld, Zijn eigen verheerlijking en de blijvende zegen van Zijn schepselen, stelt God hen in dienst van Satan, opdat zij innerlijk en eeuwig "voor Hem" zullen zijn. Zonder deze pijnlijke, maar tijdelijke, les, zou het onmogelijk zijn dit te verkrijgen. Met de diepste dankbaarheid aan God zullen allen instemmen met alle basismethoden die Hij benut heeft, en hun rechtvaardigheid (h)erkennen. Er kan geen echte waardering zijn van het goede, zonder de ervaring van het kwade.

Wij echter, Zijn uitverkorenen, zullen er voortdurend aan denken dat, in Christus Jezus, Hij ons tevoren bestemde, zodat wij, in ons korte bestaan, een voorsmaak mogen hebben van Zijn heerlijke doel, door middel van een levende omgang met Hem en een vurig, vreugdevol dienstbetoon aan Hem.

God moet dit doel in het prille begin als verkregen gezien hebben, want onze voorbestemming was "naar het voornemen van Die alles werkt naar de raad van Zijn wil"(Efe. 1:11;SW). Het klinkt alsof Hij een grote, verwachtende blijdschap had, toen Hij Zijn Zoon dit doel zag overnemen en Hij tevoren proefde van de heerlijke vrucht die Hij met ons oogst.

In Paulus' brief aan de Romeinen wordt ons verteld wat wij zelf ontvangen door onze verkiezing: "die Hij tevoren bestemde, dezen roept Hij ook"(Rom. 8:30;SW). Maar in Efeziërs wordt onthuld dat dit is: "voor de lofprijzing van de heerlijkheid van Zijn genade" (Efe. 1:6;SW). En opnieuw wordt benadrukt dat wij zouden zijn: "tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid"(Efe. 1:14;SW). En nog verder trekt deze verheerlijking van God binnen in onze levens, want onze redding en verzegeling met de geest, de ijver van het genieten van ons lotdeel, tot aan de verlossing van dat wat verkregen is, zijn allemaal "tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid."

Wij kunnen alleen maar tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid zijn omdat Hij tevoren in ons een werk heeft uitgewerkt, zoals verder in onze tekst wordt onthuld: "Zijn genade, die ons begenadigt in de Geliefde"(Efe. 1:6;SW). Deze heerlijke waarheid is misschien wel de diepst fase van onze verkiezing. Omdat het in Hem is, gebeurend in Christus, houdt dit reeds in dat wij een aandeel hebben in Zijn ambt, dat Hij, als de Gezalfde, zal uitvoeren. Toch wordt hier getoond dat de wortels van onze uitverkiezing nog veel dieper liggen. Christus is ook de zeer geliefde Zoon, en in Hem, de Geliefde, worden wij begenadigd met onze uitverkiezing. Hoewel onze deelname aan het werk van Christus ons inlijft in het register van de goddelijke adel, ontmoeten we nu toch de blije waarheid dat, als Zijn gekozenen, wij de vrucht zijn van Gods werk van liefde. "In liefde ons tevoren bestemmend" (Efe. 1:4,5;SW) is al Zijn getuigenis geweest, maar niet alleen Zijn liefde voor ons was er zo bij betrokken, maar ook de liefde van de Vader voor de Zoon. Nu hebben we, omdat God onze verkiezing uitvoerde in het licht van deze liefde, er een zeer intiem deel in. Dat is de diepste betekenis van onze keuzen in de Geliefde.

Zelfs indien we in staat zouden zijn hier iets aan toe te voegen door middel van heilig gedrag, is toch de grond waaruit dit voortspruit exclusief het werk van God: onze uitverkiezing. Dit zaaibed is onveranderlijk en daaruit komt en verspreidt zich de lofprijzing van God. Dit is niet afhankelijk van de huidige toestand van de heiligheid van de gelovige, maar alleen van het feit dat, ten allen tijde, er geroepenen zijn geweest en zullen zijn, en dat de ecclesia zonder onderbreking voortgaat. Dit verzekert Hem van ononderbroken lofprijzing over de heerlijkheid van Zijn genade. Door de activiteit er van in de ecclesia bereikt genade zo'n grote triomf dat God ons aan deze genade voorstelt als een prijs voor hun lofprijzing en verheerlijking. Maar met hoe veel grotere vreugde moet Hij deze lof aanvaarden wanneer die voortkomt uit een leven van gehoorzaamheid en opoffering!

Tenslotte zou er een woord gesproken moeten worden over de unieke en goddelijke methode van het bekend maken van onze uitverkiezing, en ook over de voorbereiding van het latere opkomen van de ecclesia die Zijn lichaam is. Dit belangrijke deel van Zijn plan legde God niet uit in publieke beloften, maar verborg het in geheimen. Zulk een goddelijke methode van onthulling is bijzonder opmerkenswaard wanneer we het beoordelen door de geschiedenis van Israel. Lang voordat dit volk bestond gaf Hij al geschreven verslagen van hun roeping en positie. In de allereerste van deze (Gen. 12:2-49) wordt ons een helder inzicht gegeven in de toekomst van Israel, en dit werd gevolgd door vele soortgelijke onthullingen. In tegenstelling hiermee hield Hij Zijn doelstelling met betrekking tot de ecclesia voor lange tijd verborgen. Herhaaldelijk benadrukt Paulus in zijn brieven dat het als een onthulling van goddelijke geheimen genomen moest worden, die tot dan toe verborgen waren geweest (Rom.11:25; 16:25, 1 Kor.2:7; Efe.3:3,9; Kol.1:25).

De bedeling die God voorzien had voor de vervulling van dit doel wordt "de bediening van het geheimen" genoemd (Efe. 3:9), en die was voor de aionen verborgen geweest in God. De crisis toen God dit geheim begon te onthullen, kwam in Israels diepste en meest ernstige periode van verharding, toen dit volk nutteloos was geworden als kanaal van zegen voor de natiën. Het was toen dat God door Paulus bekend maakte dat Hij zou beginnen met het vormen van een ecclesia voor zijn Christus, of Gezalfde, die met Hem deel zal nemen aan Zijn hemelse heerschappij. Deze onthullingen beginnen in de vroegste brieven van Paulus, met voortdurende aanvullingen, totdat de gevangenisbrieven de afsluiting en ook de hoogste waarheden aan de ecclesia presenteren.

Afsluiting

"Jullie uitverkiezing waargenomen hebbend, broeders, geliefd door God" (1 Thess. 1:4;SW). Zo begonnen we. Op deze basis heeft God licht en inzicht gegeven in deze positie in genade. In Efeziërs verwijdert Hij de laatste bedekkingen, zodat wij nu een volledig afgeronde onthulling van onze uitverkiezing mogen bezitten. Diepgaande dankbaarheid aan God moet onze harten vullen tot ze overvloeien.

M. JAEGLE

Door naar deel 14.




www.hetbestenieuws.nl