De ecclesia en het koninkrijk
-
De oorsprong, ontwikkeling en doelstelling van de ecclesia en het koninkrijk in Gods plan


Deel 11
De uitverkiezing in Efeziërs (deel 1)

door
M.Jaegle


De Schriftgedeelten die we tot nu toe overdacht hebben, die te maken hebben met onze verkiezing, hebben ons afdoende voorbereid, zodat we nu de laatste stap kunnen nemen die ons naar het hoogste niveau leidt en ons plaats in het hart van ons evangelie. Te midden van overstijgende, goddelijke zegen, omringd en gedragen door de diepste liefde van God, de Vader, voor Zijn ecclesia, vinden we de woorden die de hoogste piek van onze uitverkiezing aan onze harten brengen: "Gezegend zij de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, Die ons zegent met alle geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus"(Efe. 1:3;SW).

"zoals Hij ons verkoos in Hem
vóór de nederwerping van de wereld,
opdat wij heiligen en vlekkelozen zijn voor Zijn aangezicht,
in liefde ons tevoren bestemmend in de plaats van een zoon
door Jezus Christus,
in Hem,
naar het welbehagen van Zijn wil,
voor de lofprijzing van de heerlijkheid van Zijn genade,
die ons begenadigt in de Geliefde"

(Efe. 1:3-6;SW)

Dit is de bekronende hoeksteen van de onthulling van onze uitverkiezing. Maar voordat we ons verheugen met een nauwe overdenking van deze goddelijke uitspraak, zullen we proberen om dit woord op eerlijke wijze te snijden. In de praktijk bestaat dit in het niet toepassen van de voortdurend terugkerende woorden "wij" en "ons" op onszelf. Met deze woorden verenigt Paulus zichzelf met gelovige Israelieten, die, net als hijzelf, de Joodse, aardse koninkrijksbeloften hadden verlaten en zijn evangelie aanvaard hadden (Filip. 3:4-9), wat hen tot leden van het lichaam van Christus had gemaakt en de ontvangers van hemelse zegeningen. In alle oprechtheid zullen we eerst heel kort deze zegeningen als buitenstaanders bekijken.

In het dertiende vers brengt Paulus de gelovigen uit de natiën, tot wie wij behoren, in het zelfde gebied van zegen met de woorden "ook jullie," en verheft hen naar de status van gezamenlijke genieters van dit, de grootste van alle heerlijkheden. Dit, onze positie in genade, is het hoofdthema van deze brief. Hierin onthult Paulus de heerlijkste van alle geheimen, namelijk dat de gelovigen uit de natiën van God gelijke rechten hebben ontvangen als de gelovige Israelieten (Efe. 3:6). Het betreden van dit pad in de Bijbelse volgorde van rang zal ons helpen een diepere dankbaarheid te krijgen tegenover de Gever van deze geschenken, de Redder, Die ons verheven heeft van de laagste naar de hoogste plaats in het universum. Zo kunnen wij, door de kracht van deze woorden, net als de gelovige Israelieten en onze voorgangers in geloof onder de natiën, onszelf vinden als de rijkst gezegende schepselen in de hele wereld.

En nu staan we voor de diepste onthulling met betrekking tot onze verkiezing, die ons zowel de plaats als de tijd geeft. De plaats waar onze verkiezing gebeurde is de meest heerlijke in het universum: Christus! Want "in Christus" was het dat God ons koos! Om te beginnen waren we, als ongeschapenen, in God. Daarna werden we overgeplant in Christus. Ja, zelfs meer: we werden in Hem geschapen. Dit was waar voor alle schepselen, zowel de hemelse als de aardse. Nu echter gaat de onthulling alleen met ons verder, heel de rest achter latend. Deze goddelijke werking leidt ons opnieuw naar de schepping van allen in Christus. Hoe had God kunnen beginnen ons uit te kiezen uit de rest van de mensheid, als zij toen al niet zichtbaar waren voor Zijn ogen? De schepping van allen in Christus was de basis waarop onze selectie werd bereikt en was daarom een zich opdringende noodzakelijkheid.

Bij deze nieuwe fase van onze verkiezing is het voorbeeld van de keuze van Jakob passend. Dit gebeurde toen hij nog in zijn moeder was, terwijl de onze door God bereikt werd toen wij nog allemaal in Christus te vinden waren. Voordat de broers in staat waren goed of kwaad te doen, had God al de voorkeur gegeven aan de jongste boven de oudste. In dezelfde toestand zag God alle schepselen in Christus, en, zonder in staat te zijn iets beters in ons te vinden dan in de anderen, ging Hij voort ons, buiten werken om,, te kiezen, overeenkomend met Zijn genadevolle doelstelling. Deze waarheid kan niet genoeg benadrukt worden, zodat die altijd bij ons aanwezig zal zijn, als een effectieve barrière tegen hoogvliegende en hooghartige ideeën, zoals ons hart die maar al te gemakkelijk koestert.

De uitdrukking "in Christus" is hier vol van betekenis. Christus betekent de Gezalfde en is de officiële titel van de Zoon, die Hem onthult als degene aan Wie God een grote onderneming heeft toevertrouwd. Deze titel onthult, in verband met onze verkiezing, de hoofddoelstelling die God op het oog heeft. Het is onze introductie in dit ambt van de Zoon, waarin wij door God als medewerkers met Hem verbonden worden, in de vervulling van Zijn missie. Israel zal een soortgelijke functie op aarde hebben, terwijl wij die boven hebben, in de hemelen. Deze positie, die wij, in onze huidige sterfelijke lichamen, niet volledig kunnen vatten, is een waarheid over ons die speciaal in de Efezebrief wordt onderwezen. God heeft Zijn Christus aan Zijn rechterhand doen zitten, te midden van de hemelingen, hoog boven iedere politieke macht (20,21). Daar zijn ook wij reeds gezegend met iedere geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus (3). Ja, zelfs nu al zijn wij in Christus daar gezeten, in geest (2:6). Zelfs nu, in de tijd van onze vernedering, maakt God aan de soevereiniteiten en gezaghebbers in deze hemelse Zijn veelkleurige wijsheid bekend (3:10). Dit leidt tot onze toekomstige bezigheid ten behoeve van deze hemelse wezens, die zal bestaan uit het met Hem samenwerken, met als doel dat deze, voor zo ver ze weggevallen zijn, terug gebracht zullen worden naar de ware aanbidding van God. Dit alles is inbegrepen in onze verkiezing in Christus.

Nadat Gods Woord ons inzicht gegeven heeft in de plaats waar onze uitverkiezing plaatsvond, gaat de zin gewoon verder, zonder onderbreking, en geeft de tijd wanneer deze goddelijke daad gebeurde (1:4).

"...vóór de nederwerping van de wereld!"

Door deze uitdrukking wordt onze verheven positie zeer indrukwekkend gemaakt. De gebruikelijke vertaling - "vóór de grondlegging van de wereld" - vraagt om een nadere inspectie van de nieuwe term "nederwerping." Door middel van de Keyword Concondantie is het voor de leek mogelijk deze weergave te controleren, om te zien of ze correct is. Daarin (pagina 79) kunnen we zeker stellen dat dit woord samengesteld is uit de elementen kata en bole. Uit vele andere woorden blijkt het dat kata de betekenis van NAAR BENEDEN heeft. Katabasis betekent afdaling, katapiptoo neervallen, katanainoo afdalen, kataballoo NAAR BENEDEN-WERPEN, vernielen, enz. Bole betekent WERPEN, gooien, balloo WORP. Zonder problemen mogen we NAAR BENEDEN-WERPEN afleiden als nederwerping, uit katabole, zoals het in het originele Grieks is.

Na deze uitleg zijn we voorbereid om de juiste toepassing er van te overdenken. Het spreekt van het roerende feit dat eens de wereld werd neergeworpen, wat alleen gezien kan worden als een machtig, goddelijk oordeel. Dit laat verder zien dat er iets verkeerd was met de wereld, of aarde, zodat God die moest oordelen. Dat het betrekking heeft op zo'n wereld wordt duidelijk uit het feit dat we feitelijk, op de allereerste pagina van de heilige Schrift, de aarde onder een afgrond van water vinden en in een toestand die een herstel vereiste.

Aangezien zonde altijd vooraf gaat aan ieder goddelijk oordeel, mogen we er behoorlijk zeker van zijn dat de nederwerping het gevolg was van zonde, die Satan eerder in het universum had geïntroduceerd. Dit is nauwelijks de plaats om verder op dit thema in te gaan, er is ander bewijs voor te vinden in de Schrift. Het grote idee dat de goddelijke geest hier benadrukt is dat onze selectie door God gedaan werd voordat deze zonde en het oordeel er over plaats vonden. Ze werd niet gedaan in de donkere schaduwen van de verstoring die Gods schepping had bezoedeld, maar in een fase waarin ongedimd licht en liefelijke harmonie in goddelijke perfectie heersten in het universum.

Een andere bijzondere omstandigheid die met deze zinsnede is verbonden laat onze verheven positie zien. De Schrift spreekt twee maal van de tijd "vóór de nederwerping." Eén maal spreekt de Zoon van de liefde van de Vader voor Hem: "want U houdt van Mij van vóór de nederwerping van de wereld"(Joh. 17:24;SW). Dan gaat Petrus er over spreken, Christus onthullend als smetteloos en vlekkeloos Lam - "het kostbaar bloed van Christus, als van een vlekkeloos en smetteloos lam"(1 Petr. 1:19;SW). Alleen de leden van het lichaam van Christus zijn gezamenlijk verbonden met deze onthullingen over Christus, en geen andere schepselen.

De nederwerping vormt een zeer gewichtig monument in Gods plan van redding, dat de schepping verdeelt in twee zeer verschillende morele fasen, want na de nederwerping was de voorgaande straling verbleekt. Daarom kan dat wat begint na de nederwerping niet vergeleken worden met dat wat er vóór was begonnen. Het grote verschil tussen de huidige ecclesia en Israel wordt nergens zo duidelijk onthuld als wanneer we deze standaard van vergelijking hanteren.

In het boek Openbaring is een passage die ons vertelt dat allen die verblijven op de aarde het wilde beest zullen aanbidden, behalve zij van wie de namen staan geschreven in het boek des levens van het Lammetje, gedood vóór de nederwerping van de wereld (Openb. 13:8). Dit kleine gezelschap van trouwe Israelieten behoort tot de bruid van het Lammetje, want, tijdens dat moment in de grote verdrukking, zullen de leden van het lichaam van christus al weggegrist zijn om boven met de Heer te zijn. Met dit als doel werden de leden van de Joodse ecclesia vanaf de nederwerping van de wereld ingeschreven in het boek des levens, maar onze selectie vond plaats vóór deze gebeurtenis. Israel begint pas te figureren in Gods plan nadat de zonde z'n werk was begonnen en oordeel had plaatsgevonden. Dat is een duidelijke aanwijzing dat Israels plaats en missie op een lager vlak ligt dan de onze, omdat wij gekozen werden in een periode waarin niets van dit alles was verrezen, want alles was nog perfect. Het begin van de ecclesia ligt in een gebied van zondeloosheid en heiligheid. Omdat Gods Woord gelovigen vandaag een nieuwe schepping noemt (2 Kor. 5:17; Gal. 6:15), zijn we ook, in geest, verbonden met de toekomstige nieuwe schepping, waarin zonde absent zal zijn en permanente perfectie door God geïntroduceerd zal worden. Daarom staan al onze zegeningen op een hoger vlak.

De goddelijke selectie die ons verbond met zulk een overstijgende roeping heeft ons ook in overeenstemming er mee voorbestemd, "opdat wij heiligen en vlekkelozen zijn voor Zijn aangezicht"(Efe. 1:4;SW). Het zou onverstandig en verkeerd zijn als we deze verheven positie zouden verbinden met een "zouden" en "moeten," dat wil zeggen, het presenteren als iets waar we naar moeten streven. Niet onze inspanningen maken ons heilig en smetteloos, maar Gods daad die ons van de rest heeft afgescheiden. Het tegengestelde van heilig in de Schrift is "gewoon," niet zozeer "werelds." Deze uitdrukking kan ons helpen de essentie van heiligheid te verstaan. Met gewoon en werelds beschrijven we gewoonlijk iets dat zondig is, onrein of laag. Maar in dit geval heeft het woord een andere betekenis. In de Keyword Concordance wordt het als volgt uitgelegd: "gezamenlijk, gelijkelijk behorend aan allen, door betrokkenheid niet heilig." Van de Pinkstergelovigen lezen we dat zij alle dingen gezamenlijk hadden (Hand. 2:44). Vóór onze selectie hadden we alles gezamenlijk met de rest. Maar door de goddelijk afscheiding werden we uit het gezamenlijk lotdeel genomen. Dit is wat ons heilig maakt, wat in essentie bestaat in afscheiding naar God toe.

Onze smetteloosheid moet op soortgelijke wijze verstaan worden. Onze uitverkiezing, het gevolg van de meest nobele goddelijk bedoeling, tot stand gebracht door een smetteloze God in een zondeloos gebied, heeft ons smetteloos gemaakt. Deze kennis zou ons op machtige wijze moeten aansporen waardig aan deze hoge roeping te wandelen (Efe. 4:1) en ons af te scheiden van de zondige wereld, als smetteloze kinderen van God, om te schijnen als lichtbronnen te midden van een verkeerde en perverse generatie (Filip. 2:15). We zouden moeten overwegen dat we leven "voor Zijn ogen," en wie zou aan Hem het trieste treurspel van een zondig en ongehoorzaam leven willen presenteren?

"in liefde ons tevoren bestemmend in de plaats van een zoon door Jezus Christus"
(Efe. 1:4,5;SW)

Al eerder, in Romeinen 8:29,30, werd de zinsnede "tevoren bestemde" gebruikt in een onthulling van onze uitverkiezing. Hier, in Efeze 1:5, verschijnt het opnieuw, maar op een hoger vlak. Vanuit dit hoge standpunt zien we nu de kracht van het "tevoren." Voor de nederwerping, voordat zonde ten tonele kwam, bestemde Hij ons voor.

Trouwens, in Efeziërs, als een van de meest kostbare van de onthullingen, wordt de werkelijke oorsprong en het goddelijk motief van onze uitverkiezing aan het licht gebracht: Zijn liefde! Wat een warme boodschap voor onze harten en verfrissing voor ons denken, om onszelf nogmaals te vinden in het gebied van Gods liefde! We waren reeds, door onze insluiting in God en daarna in Christus, omringd door de liefde van God en van Christus. Deze liefde is beschikbaar voor heel de schepping. Hier, echter, staan we onder de invloed van een hogere liefde. Het is die waarin Zijn doelstelling van genade voor onze uitverkiezing is geworteld. Het was met het oog op deze liefde dat Hij ons boven alle anderen selecteerde. Deze liefde zou ons des te meer moeten imponeren, omdat Hij in ons niets kon zien dat het zou opwekken. Alleen Zijn doelstelling van genade bereikte dit. Daarom is ieder lid, ja de hele ecclesia, het pure gevolg van Zijn liefde. "God, Die rijk is in mededogen, vanwege Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefheeft"(Efe. 2:4;SW) is daarom de enige oorzaak van de redding van iedereen. Wat een donkere achtergrond zou er zijn voor deze goddelijke liefde, als die door onze uitverkiezing zou zijn uitgeput, zodat er geen over zou zijn voor de rest! De rijkdom van Zijn liefde is voldoende om uiteindelijk zegen te brengen aan allen.

Nu ons een glimp is gegeven van het wortelstelsel van onze voorbestemming, wordt ons het verheven doel getoond dat het voor ogen heeft: de plaats van een zoon! Het is dezelfde waarheid die we vinden in de brief aan de Romeinen: "omdat die Hij tevoren kende, Hij ook tevoren bestemde tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon" (Rom. 8:29;SW). Zoonschap, letterlijk ZOON-PLAATSING, geeft de introductie in de rechten waardigheden van een volwassen man aan. Wat een hoge rang in adel wordt verondersteld wanneer de Godheid Zelf ons "zoon" noemt! Betrokken bij deze genade is de inwijding in Gods geheimen. Binnen gaan in deze is de praktische toepassing van zoonschap.

In Galaten wordt ons verteld wat het was dat de weg naar deze waardigheid opende: " Maar toen dat wat de tijd vult kwam, vaardigde God Zijn Zoon af, geworden uit een vrouw, geworden onder wet, opdat Hij degenen die onder de wet zijn zou opeisen, opdat wij de plaats van een zoon zouden krijgen. Nu dat jullie zonen zijn, vaardigt God de geest van Zijn Zoon uit, die in onze harten roept: "Abba! Vader!," zodat jullie niet langer slaaf zijn, maar zoon. Maar indien zoon, dan ook lotdeelgenieter door God!"(Gal. 4:4-7;SW). Deze woorden ontvouwen aan ons de essentie van zoonschap, die bestaat uit het ontvangen van de geest van Christus, door wie wij, als de Zoon, God mogen aanspreken als "Abba" of "Vader." Als Zijn zonen zijn wij ook lotdeelgenieters van God, dat wil zeggen, we ontvangen uit Zijn overstijgende rijkdommen van heerlijkheid een lotdeel ter genieting en gelukzaligheid. Wat de wet niet kon bereiken heeft genade bereikt voor hen die Hij tevoren bestemde. En dit alles is door Christus Jezus. Net als al het andere heeft God dit heerlijke werk, dat ons heeft verheven tot de positie van een zoon, bereikt door Christus, Zijn Zoon. Dit opent het kostbare inzicht dat God Zijn selectie heeft uitgevoerd door Christus.

Deze harmonieuze samenwerking tussen God en Christus wordt schitterend getoond in de verkiezing van de twaalf apostelen. Marcus schrijft hier als volgt over: "En Hij beklom de berg en riep tot Zich wie Hij wilde en zij kwamen tot Hem. En Hij benoemde twaalf, die Hij ook apostelen noemde, zodat zij bij Hem zouden zijn en zodat Hij hen zou opdragen te verkondigen" (Mar. 3:13,14;SW). Ook Lucas stelt de zaak alsof alleen Hij het selecteren had gedaan: "En het gebeurde in die dagen dat Hij op de berg was gegaan om te bidden en Hij was overnachtend in het gebed van °God. En toen het dag werd riep Hij tot Zijn discipelen en koos uit hen twaalf, die Hij ook apostelen noemde" (Luc. 6:12,13;SW). Nu echter komt Johannes, die een dieper inzicht had, en onthult wat vooraf ging aan deze selectie door de Zoon. In Zijn gebed benadrukt Jezus die maal (Joh. 17:6,10,12) dat de Vader Hem de apostelen had gegeven. Ja, Zijn Vader had Hem ook de discipelen gegeven (Joh. 10:29). Voordat Hij de twaalf tot Zich riep, had Hij ze van de Vader ontvangen. In die nacht van gebed, vooraf gaand aan Zijn selectie, ontving Hij waarschijnlijk aanwijzingen over wie voor Hem tevoren bestemd waren geworden, en Hij koos ze pas daarna. Mogelijk werkte onze uitverkiezing ook zo. Ook wij werden door de Vader aan de Zoon gegeven, zoals later gezien zal worden.

De voortgaande onthulling in het eerste hoofdstuk van Efeziërs, keert terug naar ons tevoren bestemd zijn in verband met het hoofdschap van Christus. "dat Hij in Hem had voorgenomen,in de bediening van de volheid van de era's, om het al in de Christus samen te vatten, al dat is in de hemelen en dat op de aarde, in Hem, in Wie ook ons lot werd geworpen, tevoren bestemd zijnde naar het voornemen van Die alles werkt naar de raad van Zijn wil, opdat wij zijn tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid, die een eerdere verwachting hebben in de Christus" (Efe. 1:10-12;SW).

Deze passage harmonieert weer met Romeinen 8:28, want reeds daar werd Zijn doelstelling, verbonden met tevoren bestemmen, genoemd. Maar hier hebben we meer dan alleen een herhaling. Door de horizon van de doelstelling te verbreden, wordt God hier onthuld als Degene Die alles doet samenwerken naar de raad van Zijn wil. Dit onderbouwt fundamenteel al Zijn activiteiten, van het begin tot het einde. Wat er ook voor tegenstand kan zijn, in de laatste analyse werkt alles Zijn plan uit, en in feite wordt alleen dat uitgevoerd dat in harmonie is met Zijn liefdevolle doelstelling voor heel de schepping.

Wanneer we verder lezen, "in Wie ook ons lot werd geworpen," is de gevolgtrekking helder dat er andere lotdelen en lotdeelgenieters zijn. Hier hebben we een zinspeling op het lotdeel in Israel, waardoor iedere Israeliet een deel van het land werd toegewezen voor zijn onderhoud en genot. "Het lot wordt geworpen in de schoot, maar van JAHWEH is al Zijn oordeel"(Spreuken 16:33;SW). Maar het lot voor ons werd lang tevoren geworpen, en er was geen mens bij de trekking aanwezig. Alleen God was er bij. Wij wonnen het heerlijkste lotdeel dat Hij maar aan ons kon toedelen. De hele brief aan de Efeziërs is er een beschrijving van en laat zien dat het is samengesteld uit de meest sublieme, goddelijke heerlijkheden. Een daarvan is de eerdere verwachting. De ecclesia zal niet door de grote verdrukking hoeven gaan en wachten op de terugkeer van Christus om Zijn aardse koninkrijk op te richten. Voor ons daalt Hij eerder af om ons weg te grissen, pal voordat deze zware oordelen aanbreken, om altijd met de Heer te zijn (1 Thess. 4:17). Dat op zich is een buitengewoon heerlijk begin van de genieting van ons lotdeel. Hoe zal het zijn wanneer Christus ons binnen leidt in de verwachting die voor ons in de hemelen is gereserveerd (Kol. 1:5)?

De ecclesia hoeft daarom het lot niet te werpen om uit te vinden wat Gods bedoeling met een ieder is, want die trekking is al geweest, vóór de schepping van de wereld, door God Zelf. Als dit beter bekend zou zijn, dan zou er niet een dagelijks of jaarlijks geven van een tekst nodig zijn, zoals de gewoonte is onder sommige Christelijke sekten, want deze worden grotendeels genomen uit Schriftgedeelten die verwijzen naar het lotdeel van Israel. Ze neigen er veeleer naar de verwarring over het deel van de huidige ecclesia te doen toenemen. Als we iets zouden willen weten over ons lotdeel, dan hoeven we niet blind een passage te nemen die ergens in de Bijbel staat, maar ons richten op de brieven van Paulus, die ons betreffen. In hen zullen we een goed afgeronde, uitgebreide onthulling er over vinden.

Hoeveel hebben we te danken aan onze goddelijke selectie! Het heft ons op naar de hoogste sferen waar een schepsel kan gaan. Door die selectie zijn we kandidaten geworden voor de heerlijkheid van God en Christus (1 Thess. 2:12; 2 Thess. 2:14). Trouwens, God heeft het hoogste lotdeel van al gereserveerd dat Hij in de hemelen voor ons kan verdelen. Ja, onze selectie is een bron van zegen die op ons de hoogste zegeningen doen neerdalen. Wanneer we hierover nadenken zullen we diep onder de indruk raken door zulk een genadevolle, goddelijke minzaamheid. Het kan nauwelijks anders zijn dan dat onze harten gevuld worden met diepe dank aan Hem, de genadevolle Gever van deze onmetelijke gunsten. Een vurig verlangen zou ons in bezit nemen voor de kennis van Zijn wil, om volledig de mogelijkheden te onderzoeken die Hij heeft gegeven om Hem de juiste dienst en vreugde te brengen. En, ja, dat is de wil van God, onze Vader.

M. JAEGLE

Door naar deel 12.




www.hetbestenieuws.nl