Waar gaat de brief aan de Galaten over?
door Date Gorter
Website: Opdat wij weten, wat God ons schenkt!

Deze brief van Paulus is vaak aanleiding tot (soms heftige) discussies onder gelovigen. Het is dan ook een uiterst belangrijke brief, waarin Paulus uiteenzet wat zijn evangelie inhoudt en waarom genade en werken, evangelie en wet*1) (Thora), geloof en besnijdenis, geest en vlees nooit met elkaar vermengd kunnen worden. Gebeurt dat wel, dan is de genade geen genade meer. Je houdt dan geen evangelie meer over, het geloof is geen geloof meer en de geest wordt door het vlees geblokkeerd.

Paulus spreekt over rechtvaardiging door de werken van de wet tegenover de rechtvaardiging door het geloof van Christus. Hij zet in het vijfde hoofdstuk Christus en besnijdenis tegenover elkaar.

Gaat het in de brief aan de Galaten om rechtvaardiging door genade en geloof bij het ‘tot geloof komen’ tegenover rechtvaardiging (mede) uit werken?
Of: gaat het om het doen van bepaalde dingen (besnijdenis) en het houden van de wet nadat je tot geloof bent gekomen, waardoor je extra gerechtigheid ‘opbouwt’, als een soort heiliging, of ‘om verder te komen’?

Op basis van een aantal teksten uit de brief kunnen we ontdekken wat Paulus’ bedoeling*2) is.

1. De adressering van de brief Paulus richt zijn brief aan de uitgeroepen gemeenten in Galatië:
Paulus, een apostel…….aan de gemeenten van Galatië*3) (1:1,2)

De brief werd gelezen door hen, die al geroepen waren, die al geloofden. Zij waren geroepen ….in de genade van Christus (1:6)

Zij hadden het evangelie al ontvangen:
Ik heb het al eerder gezegd en zeg het nu opnieuw: wanneer iemand u iets verkondigt dat in strijd is met wat u ontving – vervloekt is hij! (1:9)

2. Het evangelie houdt in: rechtvaardiging door het geloof van Christus
Paulus spreekt Petrus aan op zijn dubbelhartige gedrag en zegt: maar wetend, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken van de wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken van de wet; daarom dat uit de werken van de wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden. (2:16)

Paulus geeft aan, dat de gelovige dood voor de wet (Thora van Mozes) is:
Want ik ben door de wet voor de wet gestorven, opdat ik voor God zou leven. (2:19)

Christus is tevergeefs gestorven als er gerechtigheid door de wet is:
Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet is, dan was Christus tevergeefs gestorven. (2:21)

3. Paulus richt zich tot gelovigen, vanaf 3:1 komt hij tot de kern.
Zij hebben de geest ontvangen als gevolg van de prediking van geloof:
Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? (3:2) Hij dan die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? (3:5)

Zij wilden nu voleindigen (volwassen worden in het geloof) met het vlees:
Bent u zo dwaas? U die met de geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?
(3:3)

Zo is wel duidelijk, dat het niet gaat om tot geloof komen, maar om geestelijk groeien, leven als gelovige. En op dát punt stapten de Galaten in het vlees en gingen niet door de geest verder.

4. Werkelijke zegen ligt op een leven uit en in geloof voor de gelovigen.

Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend.
Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams zonen zijn.
En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde tevoren aan Abraham het evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden. Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham
. (3:6-9)

Hier gaat het Paulus niet alleen om rechtvaardiging door geloof, maar ook om een leven dat daarna in geloof geleefd wordt. Gaan ze weer met de werken van de Thora aan de slag? Dan komt er geen zegen. Er rust integendeel een vloek op:
Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen. (3:10)

Paulus versterkt dit door aan te geven, dat de rechtvaardige door geloof leeft en niet in wet gerecht-vaardigd kán worden:

En dat in wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Maar voor de wet is het niet: uit geloof, maar: De mens die deze dingen doet, zal daarin leven. (3:11)

Het ging om een rechtvaardigheid die men wil bereiken in wet, dat wil zeggen: in een toestand, of leefomgeving van wet (Thora van Mozes), het gaat om een leven dat geleefd wordt onder de wet.

Paulus zegt van zijn volksgenoten en zichzelf:

Maar de Schrift heeft alles onder de zonde opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof van Jezus Christus. Voordat het geloof echter kwam, werden wij door de wet bewaakt, als gevangenen opgesloten, totdat het geloof geopenbaard zou worden. Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd worden. Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. (3:22-25)

De conclusie van Paulus is, dat hij en zijn medegelovigen uit Israël niet meer onder de leermeester, de Thora van Mozes, zijn! *5. Illustratie uit de Thora

Paulus laat zien, dat een leven onder de wet slavernij is. Onder de genade is er vrijheid:

Zeg mij, jullie die onder de wet willen zijn, luisteren jullie niet naar de wet? Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaď, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. (4:21-24)

Paulus maakt uit de typologie*4) van Genesis 16 en volgende duidelijk, dat het draait om gebondenheid en vrijheid, wet en genade. Het gaat werkelijk om het leven van de gelovige. Hoe leef je dat? Wettisch onder de wet? Of in de vrijheid onder de genade?

6. Praktijk, hoe zit dat?

Uit de hoofdstukken 5 en 6 wordt het helemaal helder, dat het leven van de gelovige in de vrijheid van de genade van God hoort te staan. Het eerste vers van deze hoofdstukken zegt het ondubbelzinnig:

Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten. (5:1)

Gezien het tekstverband kán hier met slavernij niets anders bedoeld worden dan die onder de Thora van Mozes, waaruit Paulus net een voorbeeld typologisch verklaarde en dat inleidde met het aanspreken van de gelovigen in Galatië:

Zeg mij, jullie die onder de wet willen zijn, luisteren jullie niet naar de wet? (4:21)

Ook in de volgende verzen van het vijfde hoofdstuk stelt Paulus het vlijmscherp:

Zie, ik, Paulus, zeg u dat, als u zich laat besnijden, Christus u van geen nut zal zijn. En nogmaals betuig ik aan ieder mens die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de hele wet te onderhouden. (5:2,3)

Het is: Christus óf besnijdenis! Óf de vrijheid, de genade van Christus, óf besnijdenis en de verplichting heel de wet na te leven, met al zijn vloek in plaats van zegensup<*5)!

Leef je verplicht/vrijwillig onder de wet (Thora van Mozes)? Daarover zegt Paulus:

Jullie zijn los van Christus, jullie die in wet gerechtvaardigd willen worden; en daarmee zijn jullie uit de genade gevallen. (5:4)

De Galaten leefden in genade. Door onder de Thora van Mozes te gaan leven, waren ze uit de genade gevallen. Ze waren daarmee in de praktijk los van Christus geraakt, zij leefden niet langer in de vrijheid, maar in de gebondenheid van opgelegde wetten en regels. Geen genade meer. De vloek van de Thora kwam daarmee over hen: altijd schuldgevoelens, nooit vrij want je schiet altijd tekort, je veroordeelt jezelf en anderen. Je raakt in de (vrome) krampachtigheid en gaat de ander vliegen afvangen, op alle slakken zout leggen, kortom zuurheid troef!

7. Paulus wijst op de uitwerking van het kruis en de nieuwe schepping

Het kruis maakt een radicaal einde aan het oude:

Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof van de zoon van God, die mij liefheeft en Zichzelf voor mij overgeeft. Ik doe de genade van God niet teniet; want als er gerechtigheid door de wet zou zijn, dan was Christus tevergeefs gestorven. (2:20,21)

Christus verlost door het kruis van de vloek van de wet:

Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt (3:13)

Het kruis maakt een radicaal einde aan het vlees:

Maar wie van Christus Jezus zijn, kruisigen het vlees met zijn hartstochten en begeerten. (5:24)

Paulus’ roemen was alleen in het kruis:

Maar ik zal mij volstrekt niet beroemen op iets anders dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus, door wie de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld. (6:14)

Paulus predikt dat wij dood voor de wet zijn:

Want ik ben door de wet voor de wet gestorven, opdat ik voor God zou leven. (2:19)

Het aanstotelijke van het kruis:

Maar ik, broeders, als ik nog de besnijdenis verkondig, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is immers de aanstoot van het kruis tenietgedaan. (5:11)

Al met al wordt duidelijk, dat het kruis een einde maakte aan het oude. De oude mens(heid), de oude schepping, alles is tenietgedaan door wat op Golgotha gebeurde. Daarmee is de kwestie van het houden van de Thora opgelost. Het vlees is ook gekruisigd en daarmee dood. Het heeft dus geen enkele zin de Thora te leggen op gelovigen, die zich –als het goed is- allang bewust zijn dat zij dood zijn voor de zonde, de wereld en de Thora. Zij zijn in Christus een nieuwe schepping en daarmee voorbij de oude. De grondregels (basisprincipes) van de (oude) wereld gelden niet voor gelovigen in Christus Jezus:

Want in Christus Jezus is noch de besnijdenis iets, noch de voorhuid, maar een nieuwe schepping. (6:14)

Dit zegt niet alleen iets over de geestelijke status van de gelovige; het heeft direct grote gevolgen voor de dagelijkse levenspraktijk! De genade is niet alleen voor redding en tot geloof komen, de genade van God blijft het leidende principe in deze tijd als de gelovige onderweg is met Christus!

Vandaar de passende afsluiting van deze belangrijke brief:

De genade van onze Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen. (6:18)


Noten:

1. Het woord ‘wet’ is een juridisch begrip; het oorspronkelijke Hebreeuwse ‘Thora’ betekent onderwijzing. In het Grieks wordt steeds het woord nomos gebruikt, dat regel/wet betekent. In deze studie wordt met het woord wet steeds de onderwijzing zoals die door Mozes werd doorgegeven, bedoeld.

2. Paulus’ bedoeling: hiermee wordt uitdrukkelijk niet bedoeld, dat deze brief puur menselijk door Paulus zelf geschreven is; hij werd geďnspireerd door God om zo te schrijven zoals hij deed; het is het woord van God.

3. Citaten zijn uit de herziene Statenvertaling; hier en daar aangepast aan de Griekse grondtekst.

4. Typologie: de leer van de typen. Dat wil zeggen, dat de geschiedenissen van het ‘Oude Testament’ (Hebreeuwse Schrift), maar ook de opgetekende geschiedenissen, tekenen en wonderen in Mattheüs-Marcus-Lucas-Johannes-Handelingen een verborgen profetische betekenis in zich dragen. Dit geldt zeer sterk voor mensen waarover geschreven is, denk bijvoor- beeld aan een Jozef, die een machtig type van Christus is.

5. Paulus zet de diverse begrippen tegenover elkaar. Dat heeft niets met Grieks denken te maken. Het maken van onderscheid tussen allerlei begrippen en facetten gebeurt door heel de Schrift heen. Dat neemt niet weg, dat de Schrift uitgaat van één God, de vader van onze Heer Jezus Christus. Uiteindelijk zal God alles in allen zijn; dan is er eenheid in heel de schepping.

D.G. 22-01-2011




© www.hetbestenieuws.nl