De macht van God
Deel 1: Farao


door John H. Essex

(De citaten uit de Schrift zijn uit de SchriftWoord vertaling - tenzij anders vermeld)
Ga met de muis op een onderstreepte tekstverwijzing staan, dan ziet u de tekst)

Mensen spreken vaak nogal gemakkelijk over de macht van God. Zij noemen Hem "Almachtig," maar verstaan ze werkelijk wat dit inhoudt en geven ze Hem altijd de heerlijkheid die Hem toekomt met betrekking tot Zijn macht?

Erkennen ze, bijvoorbeeld, Hem zoals David Hem erkende voor de samenkomst van Israel, toen hij zei: "Van U, JAHWEH, is de grootheid en de schoonheid en de duurzaamheid en de luister, alles in de hemelen en in het land. Voor U, JAHWEH, is het koninkrijk, U Die Zichzelf verheft als Hoofd boven allen" (1 Kron. 29:11).

Het is ons enig verlangen om in deze serie Hem in ons denken en in onze harten te verhogen.

Nu wordt de macht van God op vele manieren kenbaar gemaakt. Vlakbij waar dit wordt geschreven is een lang dubbele laan met bomen. Tijdens de winter zijn alle takken kaal, maar binnen een paar maanden na het begin van de lente, zijn ze zonder uitzondering gevuld met duizenden na duizenden bladeren. Hoe komen die bladeren daar, anders dan door de macht van God? En wie instrueert al de dieren in hun wijze van leven, en wie geeft bijen aanwijzingen bij het bouwen van hun korven en wie vertelt vogels hoe ze hun nesten moeten bouwen? Wij kunnen dit instinct noemen, maar wie brengt het instinct aan in hun kleine hersentjes?

We zouden delen vol kunnen schrijven over Gods macht bij het scheppen, en er zijn vele passages in de Schrift die onze gedachten op dit thema richten. Als voorbeeld noemen we weer David, die in Psalm 147: 4,5 zegt: "Die het aantal van de sterren telt, Hij roept allen bij hun naam. Groot is onze Heer en uitgebreid Zijn kracht. Voor Zijn begripsvermogen is geen getal." Jesaja geeft in hoofdstuk 40, vers 26, een soortgelijk getuigenis.

Of we zouden de grootheid van Gods macht in het onderhouden van Zijn schepping kunnen overdenken; in het voorzien in voedsel, dag in en dag uit. Het meest opmerkelijke voorbeeld hiervan was wel Zijn voorzien van de Israelieten van manna uit de hemel over een periode van veertig jaren, terwijl zij in de wildernis rondwandelden. Als het manna elke dag had gevallen, dan zou het al wonderlijk genoeg zijn geweest, hoewel sommigen het zouden willen wegverklaren als een bijzonder fenomeen van de natuur; maar om het zes dagen lang te laten vallen en elke zevende dag niet, en dat er op elke zesde weekdag een dubbele portie valt om het tekort van de zevende dag goed te maken, is iets dat onmogelijk verklaard kan worden, anders dan als een demonstratie van de sterke macht van God (Exo. 16:11-36).

Of we zouden Gods regelgevende macht in het universum kunnen overdenken - hoe Hij de zon leidt, de maan, de planeten en de sterren op hun verschillende paden, zodag dat regelmatig volgt op dag en de seizoenen elkaar in een constante parade opvolgen en eclipsen van hemellichamen vele, vele jaren tevoren met extreme precisie voorzegd kunnen worden.

Deze zijn allemaal wat we misschien algemene aanwijzingen of bewijzen van Gods macht zouden mogen noemen; maar in de Schrift hebben we meer specifieke demonstraties en het is op deze waarop we nu onze harten zouden willen richten. Ze zijn onder onze aandacht gebracht door Paulus. En de eerste van deze, in de tijd gemeten, is Gods handelen met Farao, waarnaar in Romeinen 9:17 wordt verwezen: "Want het Geschrift zegt tot de Farao: "Tot in dit wek Ik u uit, opdat Ik in u Mijn °macht zou betonen en zodat Mijn °naam afgekondigd zou worden in de hele aarde." Paulus citeert hier, uiteraard, uit Niettemin, voor dit doel doe Ik jou staan, om jou Mijn kracht te laten zien en opdat Mijn Naam in heel het land verteld wordt Exodus 9:16. U kent de omstandigheden van die tijd. De Israelieten, van wie de voorvaderen met Jakob Egypte waren binnengekomen vanwege een hongersnood in Kanaän, hadden daar in betrekkelijk comfort geleefd, totdat er een verandering kwam in de dynastie van de heersende Faraos. Zoals de Schrift het stelt, er was een nieuwe koning opgestaan die Jozef niet kende, en hij begon de Israelieten zeer zwaar te onderdrukken. De onderdrukking duurde een hele tijd, totdat Mozes door God werd aangewezen om Zijn volk van Farao's opvolger te bevrijden. Mozes en zijn broer, Aäron, presenteerden zichzelf meerdere malen voor de nieuwe monarch en eisten in de naam van de Heer de loslating van het gevangen volk. Maar steeds weer weigerde Farao hen te laten gaan.

"Wie is JAHWEH?" vroeg hij in zijn hoogmoed, "Waarom zal ik luisteren naar zijn stem om Israel weg te zenden? Ik ken JAHWEH niet en bovendien: ik zal Israel niet wegzenden" (Exo. 5:2).

Het was deze hooghartige vraag van Farao die door een opeenvolging van plagen werd beantwoord, plagen die God over Egypte zond. In de verlossing die op de plagen volgde werd de menigte van Farao door de wateren in de zee overspoeld, terwijl de Israelieten over droog lang er doorheen gingen, de wateren aan beide zijden teruggehouden als muren, om hen de gelegenheid te geven door te trekken.

Zo werd de macht van God gedemonstreerd op een wijze die door Israel voor alle generaties die nog zouden komen herinnerd moest worden. Bij talrijke gelegenheden vinden we deze verlossing uit Egypte genoemd in het Oude Testament. Het is het hoge voorbeeld in oude tijden van Gods macht.

Maar wat beduidde deze verlossing nu echt? Was het een zaak van God Die Zijn kracht tegen die van een mens wierp? Zeker niet, want Jesaja vertelt ons dat hele natiën zijn als stofdeeltjes op de weegschaal, voor zover het God betreft. Nee, het was niet God tegen een mens, maar God tegen Farao en alles waar Farao voor stond. Farao, als hoofd van een natie die de onderschikking van Gods eigen volk verlangde, was Satans instrument in de poging van de Tegenstander om de doelstelling van God te dwarsbomen.

Doorheen de Schrift vinden we dat wanneer God een zet doet die Zijn bedoelingen schijnt te onthullen, de Tegenstander paraat staat met pogingen die te ontregelen. Toen God Adam schiep en hem in de hof van Eden plaatste, was Satan snel ten tonele in de vorm van een slang. Toen God Zijn keuze van David als Israels koning aangaf, confronteerde de Tegenstander hem met een reus, Goliath, in een duidelijke poging de monarchie te vernietigen. Toen de Messias in Bethlehem was geboren, probeerde Satan via Herodes Hem te doden, maar dat werd verhinderd doordat Jozef en Maria door God in een droom werden gewaarschuwd en wegvluchtten naar Egypte. We zouden andere voorvallen kunnen vinden van het tussenbeide komen van de Tegenstander; het ligt niet in zijn aard om er zomaar bij te staan kijken en Gods doelstellingen zonder tegenstand door te laten gaan. Hij werd geschapen als Tegenstander.

En hier, in Egypte, was hij ongetwijfeld de kracht achter Farao in zijn vele pogingen de Israelieten te onderdrukken. Wie anders dan Satan zou een Farao inspireren een bevel uit te vaardigen dat alle mannelijke kinderen gedood moesten worden zodra ze werden geboren? Wie anders dan Satan zou de opvolger van Farao inspireren de lasten van de tot slaven gemaakt natie te doen toenemen, door van hen te verwachten zonder stro stenen te maken, en opzieners aan te stellen om er op toe te zien dat ze hun taak niet verminderden, en dat alles omdat Mozes Farao had benaderd in de naam van de Heer?

Ja, dit was een verlossing van Gods volk, niet alleen van Farao, maar van alle machten van kwaad die in die tijd achter Farao opgesteld stonden en welke ongetwijfeld de vernietiging van Israel als Gods volk tot doel hadden. Als een reddingsoperatie werd het dé standaard van Gods macht om de Zijnen te redden, en als zodanig wordt het steeds weer genoemd in de heilige verslagen over Israel. Voor die natie bevat het een verzekering voor de toekomst. Hoewel Israel tot aan de limiet vervolgd werd, kon ze niet uitgeroeid worden; het bosje kon met een krachtige vlam branden, maar het zou niet verteerd worden.

Maar er zit zeker nog meer achter deze zaak dan dit. Indien alles wat op het spel stond de verlossing van Gods volk was, waarom dan die opeenvolging van plagen? Het was omdat de Egyptenaren een menigte aan valse goden vereerden en allerlei dingen als heilig beschouwden. Elk van de plagen viel één of meer van hun goden aan*1) en bewees dat de God van Mozes superieur was over hen allemaal!

De dingen die de Egyptenaren aanbaden werden tot een gruwel voor hen. De afgodsrivier, de Nijl, werd in bloed veranderd tijdens de eerste plaag en werd tot afschuw. De godin Hekt, met het hoofd van een kikker, kon niet voorkomen dat zwermen van deze schepseltjes de huizen binnendrongen; de heilige scarabee kon de invasie van kevers en vliegen niet voorkomen; Ra, de zonnegod, kon de duisternis niet verdrijven die zelfs gevoeld kon worden. Apis, de heilige stier, kon zijn soort niet beschermen tegen de veepest. Geen van de goden van Egypte - niet eens alle goden samen - kon de eerstgeborenen van het land redden. Toen God de vernietiging van Egyptes eerstgeboren uitsprak, zei Hij: "En Ik zal doorgaan in Egypte deze nacht en Ik sla iedere eerstgeborene in het land van Egypte, van mens tot beest, en over al de elohim van Egypte zal Ik oordelen brengen. Ik ben JAHWEH!" (Exo. 12:12). Toch kon Hij alle eerstgeborenen van Israel redden en ook Zijn eerstgeborene, de natie zelf, want Hij sprak over Israel als "Israel is Mijn zoon, Mijn eerstgeborene" (Exo. 4:22)

Ja, Farao was in zijn tijd de aardse vertegenwoordiger van alle valse aanbidding, de supporter van elke type van vreemde god, het gewillige instrument van Satan in zijn verzet tegen de aanbidding van de enig ware God. Hij was het voorbeeld van dat type waarvan Paulus spreekt in Romeinen 1, die de heerlijkheid van de onvergankelijke God wilden veranderen in de gelijkenis van een beeld ban een vergankelijk menselijk wezen en van vliegende schepselen (zoals scarabeeën) en viervoeter (heilige stieren) en reptielen (kikkers en slangen).

Het doet er niet toe welke goden de mensen opstellen in plaats van de enig ware God, of het nu echte afgoden zijn, of abstracte zaken als weelde, ambitie, sociale prominentie en dat soort zaken; zij zullen, op Zijn tijd, onmachtig worden gemaakt en zullen als onmachtig gezien worden, net als de veelvuldige goden van Egypte.

De ware positie is als gesteld door Paulus in 1 Korinthe 8:4-6. "Dan aangaande de spijziging van de afgodenoffers: wij hebben waargenomen dat er geen enkele afgod in de wereld is en dat er geen enkele andere God is dan Één! Want ook wanneer er namelijk zijn die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde, net zoals er vele goden en vele heren zijn, er is voor ons maar één God, de Vader, vanuit Wie het al is en wij tot Hem, en één Heer, Jezus Christus, door Wie het al is en wij door Hem."

Daarom zijn er slechts twee Wezens in het universum voor Wie we de knie zouden moeten buigen: God, de Vader, en de Heer, Jezus Christus. En wij aanbidden de laatste omdat God dat Zelf heeft bevolen, door Hem als Zijn ware Beeld te scheppen. Aanbidding van iemand of iets anders neemt weg van de eer die toekomt aan God Zelf en aan Zijn Zoon, Die Hij verheerlijkt heeft.

Noot.
1). De plagen. Zie het artikel De tien plagen en de Egyptische goden.

Naar deel 2




© Grace and Truth Magazine