De plaats van de ecclesia in Gods plan - deel 1.
Wat is de ecclesia?

door John H. Essex

" Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen,
Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten van de aion der aionen! Amen. "

(Efe. 3:20,21;CV)

Dat de ecclesia een belangrijke rol toegewezen heeft gekregen in het doel waarnaar God op weg is, wordt duidelijk uit de hierboven gegeven tekst, want het is duidelijk dat wat God heerlijkheid zal geven "in alle geslachten van de aion der aionen", niet weggepoetst kan worden als zijnde onbelangrijk, speciaal als de vermelding er van staat vóór die van Christus Jezus. Het zou duidelijk een voordelig onderzoek zijn om in detail te bekijken wat deze rol is, en onszelf de vraag te stellen wat in feite de plaats van de ecclesia is in Gods plan. Dit zal ons doel zijn in deze serie.

Maar eerst moet het voor ons helder worden welke ecclesia we bedoelen, want er wordt meer dan één ecclesia genoemd in de Schrift.

Verscheidene ecclesia's.

Het woord ecclesia komt ongeveer 115 maal voor in de Griekse geschriften. Opvallend is dat drie daarvan te vinden zijn in de vier verslagen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes en dat deze alle drie in Mattheüs staan, en dan nog twee in hetzelfde vers(zie Matt. 16:18 en 18:17).
Soms heeft het woord een locale toepassing, zoals in de 18 maal dat het voorkomt in boek Openbaring. Daar wordt het boek gebruikt voor de individuele samenkomsten in verschillende lokaliteiten - de ecclesia van Efeze, Smyrna enz. Hetzelfde is merendeels waar voor het gebruik van het woord in het boek Handelingen, en ook in de Paulinische geschriften, waarvan vele gericht zijn aan individuele ecclesia's; bijvoorbeeld, "de ecclesia in Thessaloniki" of "de ecclesia van God in Korinthe" en "de ecclesia's van Galatië." Maar het is duidelijk dat wij in onze studie niet bezig zijn met individuele ecclesia's op zich, maar alleen voor zover ze deel zijn van "de ecclesia" in de wijdste zin van het woord.

In Handelingen 7:38 hebben we een verwijzing naar "de ecclesia in de woestijn," maar de context laat zien dat dit duidelijk verwijst naar de uitgeroepenen uit Egypte, de natie Israël onder Mozes, veroordeeld tot een periode van ronddwalen in de woestijn vanwege hun gebrek aan geloof in God. Deze toepassing van de uitdrukking ter zijde leggend, vinden we dat de Griekse Schrift de term "ecclesia" gebruikt in verband met twee verschillende groepen van mensen. Eerst is er de groep van besnijdenisheiligen die de Heer gevolgd hebben, en gediend werden door de twaalf apostelen van het Lam. Deze bediening kreeg een sterke impuls door het getuigenis dat begon met Pinksteren, toen de cirkel van twaalf hersteld was na de afval van Judas, en de heilige Geest met kracht over hen kwam. De inspanning van de apostelen had zo veel succes dat op dat moment in één dag ongeveer drieduizend zielen aan de ecclesia werden toegevoegd(Hand. 2:41). De bediening had als basisthema "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen"(Hand, 2:38). Dat ging zo voort tot de cirkel van de twaalf opnieuw verbroken werd door de dood van Jacobus, de broer van Johannes, door Herodes(Hand. 12:2), hoewel de Joden al hun verwerping van de boodschap van het Koninkrijk aangekondigd hadden door het stenigen van Stefanus. De bediening zal hervat worden zodra de cirkel hersteld zal worden bij de opstanding van de Twaalf bij de komst van de Heer om Zijn Koninkrijk te vestigen; tot dan blijven de beloften over deze ecclesia opgeschort.

Maar er is nog steeds een ecclesia die door Paulus en zijn gezellen bediend werd, door hem beschreven als "de ecclesia", "de ecclesia van God" en "de ecclesia die het lichaam van Christus is"(1Kor.12:27,28; 1Tim.3:5; Efe. 1:23). Het is deze ecclesia die we in deze studies willen bekijken. De boodschap die door Paulus werd verkondigd is niet "bekeert u en wordt gedoopt", om zo gered te worden, maar "geloof in de Here Jezus en je zult gered worden"(Hand. 16:31). In dit evangelie neemt de geloofsgehoorzaamheid de plaats in van bekering, en rechtvaardiging neemt de plaats in van vergeving. Werken worden terzijde gesteld, want redding is door geloof, niet door werken(Rom. 3:28). Van menselijke inspanning wordt aangetoond dat ze vruchteloos is, en van redding wordt gezien dat ze alleen van God afhankelijk is, want het evangelie is Zijn kracht tot redding(Rom. 1:16). Haar basis is "het woord van het kruis" waar ook van wordt gezegd dat het "de kracht van God" is(1Kor. 1:18). Ze is vastgelegd in de termen van een nieuwe schepping, waarin de vorige schepping als "primitief" beschouwd wordt en "voorbij gegaan," en alles is "nieuw geworden"(2Kor. 5:17), en niet in de termen van een nieuwe geboorte, zoals door Jezus voorgesteld aan Nicodemus(Joh. 3;7), want daarin wordt het nieuwe geboren uit het oude; zie Petrus' toepassing in 1Petrus 2:9 van de belofte die al voor de Sinaï aan Israël werd gedaan(Ex. 19:5,6).

Maar laten we, voor we verder gaan, eerst een definitie zoeken van het woord "ecclesia".

De definitie van ecclesia.

Het Griekse woord "ekklesia" bestaat uit twee elementen: het voorvoegsel "ek", wat "uit" betekent, en de stam van het woord, "klesia", wat "geroepen" betekent. Het betekent dus "een uitgeroepen groep."

In veel vertalingen wordt het over het algemeen met "kerk" vertaald, maar dit woord heeft in het denken van de meeste mensen om drie redenen haar ware betekenis verloren:

  1. Het wordt meestal toegepast op een gebouw, en niet zozeer op de gebruikers van het gebouw. Hetzelfde is waar voor het woord school; de juiste termen voor de gebouwen zouden respectievelijk "kerkhuis" en "schoolhuis" moeten zijn, maar deze komen slechts zelden in woordenboeken voor.
  2. Het woord "kerk" is door vrijwel iedere sekte en denominatie in beslag genomen om haar eigen vorm van eredienst aan te geven; zo hebben we de "Rooms Katholiek Kerk", de "Anglicaanse Kerk", de "Baptistenkerk", de "Methodisten Kerk" en vele, vele anderen. Het Woord van God kent dit onderscheid niet.
  3. Het woord "kerk" geeft op zich niet de twee elementen aan die vast verbonden zijn in het woord "ecclesia", daarom gaat de volle lading van de betekenis verloren en wordt het gewoonlijk eenvoudig beschouwd als een groep van aanbidders, en niet als een lichaam van "uitgeroepenen."

Het is nodig dat we de twee elementen van het woord "ecclesia" in gedachten houden, want het feit dat er een "uitroeping" bij betrokken is laat zien dat er een keuze geweest moet zijn. Die keuze kan alleen Gods keuze zijn geweest, want het is Hij Die het roepen doet, zodat Zijn doelstelling een keuze mag blijven, niet uit werken, maar door Hem Die roept. Hoewel deze uitspraak in Romeinen 9:11 toegepast wordt op het geval van Ezau en Jacob, onderstreept ze een principe dat waar zal blijven tot Gods doelstelling voleindigd zal zijn. God werkt alles in overeenstemming met de raad van Zijn wil(Efe. 1:11), en Zijn doelstelling kont altijd overeen met dit feit.

Gods recht om te kiezen.

Zodra we inzien dat er een uitroeping bij betrokken is, wordt het duidelijk dat er ook mensen zijn die niet in deze keuze zijn betrokken. Voor velen mag dit onrechtvaardig lijken, maar zo te denken zou in overeenstemming zijn met de geest van de mensheid, die vaak spreekt over "fair" en "niet fair", en denkt dat allen een gelijke kans zouden moeten hebben. Indien Gods doelstelling ook maar in het minst afhankelijk zou zijn van "kans", dan zou er iets van rechtvaardiging zitten in het op deze wijze denken.

Maar, zoals we net aangegeven hebben, we denken in termen van Één Die alles werkt naar de raad van Zijn wil, en Die consequent " die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is"(Jes. 46:10). We denken ook over Één Die het recht heeft te kiezen, en het recht heeft de een boven de ander te verkiezen, en het recht heeft een ieder te schenken wat Hij wil. Daarom, als we spreken over hen die door God zijn uitgekozen, moeten we ten allen tijde in volle erkentenis zijn van Zijn recht om zo'n keuze te maken.

Wij zouden nooit vragen moeten stellen bij het recht of de wijsheid van God in al Zijn keuzes. Wij kunnen tevreden zijn met Zijn beslissingen, zelfs als we voelen dat wij speciaal bevoorrecht zijn door tot Zijn uitverkorenen te mogen behoren, omdat we weten dat de huidige zegen daarvan een middel is om tot een doel te komen. Dat doel is dan de heerlijkheid van God, die verkregen zal worden door de uiteindelijke verzoeningen van allen met Hemzelf. Met andere woorden: wij bevestigen de voorkeursstappen van Gods doelstelling als zijnde een noodzakelijk vereiste van het ultieme, waaraan allen, zonder uitzondering, deel zullen hebben. Want het uiteindelijke doel van Gods doelstelling is dat Hij Alles in allen zal zijn(1Kor. 15:28).

Dat is de reden dat de geroepenen van welke ecclesia dan ook zichzelf niet zouden moeten beschouwen als wezenlijk beter dan hun medemensen, maar altijd er aan moeten denken dat de reden voor hun uitverkiezing is dat zij door God gebruikt zullen worden tot zegen van hen die niet uitverkoren zijn. De reden voor deze bevoorrechte behandeling ligt niet ergens in onszelf, maar in God Die aan hen de voorkeur geeft. Dat is ook waarom zij die vandaag in de ecclesia zijn door Paulus opgeroepen worden te "doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten"(Gal. 6:10).

Paulus toont in Romeinen 9:21 aan hoe God in staat is van hetzelfde kneedsel een eervol voorwerp en een voorwerp voor alledaags gebruik te maken. De klei is in beide gevallen gelijk; het verschil tussen de voortgebrachte voorwerpen zit in de handeling van de Pottenbakker; Die alleen is in staat te beslissen over de vorm en het doel van het voorwerp dat Hij aan het maken is. Dit is een uitstekende illustratie. Zonder de vaardige vingers van de Pottenbakker zouden wij onontwikkelde klei zijn, niet in staat onszelf vorm te geven tot iets dat voor iemand van nut kan zijn. Maar in Gods handen worden we gemaakt tot wat we zijn en worden, en als het zo is dat wij door Hem zijn uitverkoren om deel uit te maken van Zijn ecclesia, laten we ons dan hier met alle nederigheid en dankbaarheid in verheugen. Als we al ergens in moeten roemen, laat het dan nooit over ons zelf zijn, maar altijd over de Heer.

Hoe God Zijn recht op keuze uitoefent.

Door Zijn profeet Jesaja vertelde God Zijn volk Israël dat hun denken en doen niet gelijk waren aan die van Hem, maar dat de Zijne meer verheven waren dan die van hen, zoals de hemelen hoger zijn dan de Aarde(Jes. 55:8,9). Dit wordt duidelijk bewezen in Zijn keuze voor Israël zelf, want Hij verkoos ze niet omdat zij het meest talrijke onder de volken waren, want zij waren een van de kleinste volkeren, maar omdat Hij van hen hield en Hij Zijn eed wilde houden die Hij aan hun vaderen had gezworen(Deut. 7:6-8).

Deuteronomium is het eerste boek van de Schrift dat rechtstreeks spreekt van de liefde van God. De eerste verwijzing ernaar is in hoofdstuk 4, vers 17, waar God door Mozes spreekt van de liefde die Hij had voor de vaderen. Uit deze liefde werd de natie Israël geboren. Wie anders dan God zou een overspeler (Abram) of een misleider(Jacob) geroepen hebben om de voorvaderen te zijn van het volk van Zijn keuze? Toch is dat wat Hij deed en Hij veranderde de overspeler in "de vader van alle gelovigen" en Hij veranderde de misleider in de ene die Strijder Gods(Israël) werd.

Hoewel hem door God een zaad was beloofd, kon Abraham niet zelf in degene voorzien in wie dat zaad genoemd zou zijn. Ismaël, de zoon van de slavin, werd verkregen naar het vlees, en vlees is slavernij aan zonde; het kind van de slavernij zou nooit het kind van de belofte kunnen zijn. Het was pas nadat Abraham zijn eigen onmacht erkende en bevestigde aan de al-voorzienende God, dat Isaäk geboren werd. Zo werd de onmacht van het vlees bekend gemaakt en dit werd vastgelegd in het teken van de besnijdenis, waaraan het wegsnijden van een stukje vlees te pas kwam.

Deze onmacht van het vlees wordt eveneens duidelijk wanneer we de criteria gaan onderzoeken waarmee de uitverkorenen van deze tijd gemeten worden, want we zien dat ze niet in overeenstemming zijn met menselijke waarden, maar juist het tegenovergestelde. We vinden deze criteria uiteengezet in 1Korinthe 1, de verzen 26 tot en met 29:

"26 Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken.
27 Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen;
28 en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen,
29 opdat geen vlees zou roemen voor God."

Deze methode van kiezen komt overeen met het woord van het kruis, en dat is "voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden, is het een kracht Gods"(1Kor. 1:18). Het is een methode die ontworpen is om er zeker van te zijn dat geen enkel vlees zal roemen in Gods nabijheid. Het vlees vervulde haar belangrijkste functie toen ze het middel werd waarmee de Eerstgeborene van alle schepselen werd gekruisigd. Daarin bereikte het vlees het doel waarvoor God het geschapen had, maar hoe kon God genoegen vinden in dat wat met opzet de Zoon van Zijn liefde vermoordde? Vanaf het prille begin had het vlees de weg van Kaïn gevolgd, vlees dat de moord op de rechtvaardigde Abel zocht en uitvoerde, en Abel, hoewel stervend, gaat door middel van zijn naam(die "IJdelheid" betekent) voort met getuigen over de waardeloosheid van alle vleselijke ondernemen.

Daarenboven bezit het vlees kenmerken die vijandschap oproepen. Zelfs het vlees van de Here Jezus, ook al was het zonder zonde, had zo'n effect, want het richtte een barrière op tussen Israël en de natiën, de besnijdenis en de onbesnedenen(Efe. 2:11-18). Het woord van het kruis verwijdert deze barrière en vernietigt de vijandschap, want op het kruis wordt het vlees als gekruisigd gezien. Zo wordt de vrede tot stand gebracht. Als we onszelf beschouwen als "medegekruisigd met Christus"(Rom. 6:6; Gal. 2:20), dan zullen we Hem niet langer kennen "naar het vlees"(2Kor. 5:16), maar naar de geest, waar vleselijke verschillen niet kunnen heersen(Gal 3:28).

Het achtste hoofdstuk van Romeinen laat de huidige toestand duidelijk zien, en zet het vlees op haar juiste plaats. Het is het vlees van de zonde en "God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest."(Rom. 8:4,5).

De apostel gaat dan verder met het uitleggen van het verschil tussen vlees en geest, en laat zien dat het eerste, dat een gezindheid heeft die vijandschap is met God, alleen dood voortbrengt, terwijl de laatste leven en vrede voortbrengt. Zij die in het vlees zijn, zijn niet in staat om God te behagen, maar zij die door Gods Geest geleid worden, zijn Zonen van God, en genieters van een lotdeel van God en gezamenlijk genieters van het lotdeel van Christus.

Hoewel Gods methode van kiezen van hen die bij Zijn ecclesia horen, voor wereldse maatstaven dom mag lijken, zouden wij geen vrees of twijfel mogen hebben over Zijn wijsheid. Een van de liederen die we soms zingen begint met "Ik weet niet waarom Hij Gods wonderlijke genade aan mij bekend heeft gemaakt." Het antwoord ligt in de wijsheid van God, die uitvaardigt dat geen vlees in staat zou zijn voor Zijn aangezicht te roemen, en in de voorziening die Hij heeft getroffen om onze tekortkomingen goed te maken.

" Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing,
31 opdat het zij, gelijk geschreven staat: Wie roemt, roeme in de Here. "

(1Kor. 1:30,31)

Het zou in ons denken nu behoorlijk duidelijk moeten zijn dat de ecclesia waarover we schrijven niet een van vlees is, alhoewel ze gekozen kan worden vanuit hen die ooit in het vlees waren(Efe. 2:1-3). In Christus verdwijnen alle vleselijke aanduidingen, want in Hem "is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers een in Christus Jezus"(Gal. 3:28).

De ecclesia in Efeze.

Zo is de weg geplaveid voor de onthulling in de brief aan de gelovigen in Efeze van de ecclesia als het lichaam van Christus, met als verdere definitie "het complement van de Ene Die het al in allen compleet maakt". Want in deze brief is de ecclesia uitverkoren in Christus vóór de nederwerping van de wereld, dat wil zeggen: voordat het vlees ooit tot stand kwam en voordat de zonde bestond. Daarom kan ze in geen geval een product zijn van het "vlees der zonde", omdat ze totaal anders is dan beide componenten in deze zinsnede - vlees en zonde. Integendeel, haar kenmerken zijn rechtvaardigheid en geest. Ze is heilig en foutloos in Gods ogen.

In de Efezebrief wordt de ecclesia gezien als een noodzakelijke factor in de uitwerking van Gods doelstelling, tevoren bestemd "tot lof van de heerlijkheid zijner genade". Ze is ingewijd in "het geheimenis van Zijn wil", namelijk: "om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder een hoofd, dat is Christus, samen te vatten..."(Efe. 1:10). Ze is bewust gemaakt van het feit dat haar lot geworpen was in Christus; dat wil zeggen: dat waar Christus is, daar zal de ecclesia met Hen verbonden gevonden worden. Hierop werd al op gezinspeeld in Paulus' eerste brieven, die aan de ecclesia in Thessaloniki: "zo zullen wij altijd met de Here wezen"(1Thess. 4:17). Er werd over uitgewijd in de middelste brieven: "Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven"(Rom. 6:8). Maar alleen in de gevangenisbrieven bloeit de gedachte op en bereikt ze de fase van vrucht: "11 in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil, opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd"(Efe. 1:11,12).

Het lotdeel van de ecclesia in Christus is duidelijk van een hemelse aard. Dat is waarom wij gezegend zijn met "met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten ... in Christus"(Efe. 1:3). "Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen..."(Filip. 3:20). Daar hoort de ecclesia thuis. Vandaar ook: "Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn"(Kol. 3:2). Ons toekomstige werk zal te midden van de hemelingen zijn, want het is te midden van hen dat we Gods genade tentoon zullen spreiden onder de hemelingen(Efe. 2:6,7). Zelfs nu al worden we gebruikt om bekend te maken "aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden" en dit is "naar het aionisch voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd"(Efe. 3:10,11).

Zo zien we dat Gods plan der aionen beslist verbonden is met de ecclesia, want dit is de enige maal dat deze zinsnede in de Schrift voorkomt. Wat voor aandeel zal de ecclesia hebben in de doelstelling van God? We hopen dit thema in latere studies te onderzoeken en aan te tonen dat de rol van de ecclesia in Zijn doelstelling secundair is aan alleen die van Christus Zelf, waarop ze een compleetmaking is.

Laten we ons in de tussentijd herinneren dat dit de doelstelling is van Iemand Die werkt naar de raad van Zijn wil. Zeven maal wordt de ecclesia verbonden met de heerlijkheid van God, Die Zelf een lotdeel heeft onder de heiligen(Efe. 1:18). De uitwerking van Zijn doelstelling zal zeer zeker Hem de zekerheid brengen van een blijvende heerlijkheid in de ecclesia en in Christus Jezus. Amen.




© Grace and Truth Magazine