Zijn de bruid en het lichaam identiek?
Deel 8
Het handvest van de kerk

door
F.H. Robison
1885-1932

(De hier gebruikte Bijbel citaten zijn uit de SchriftWoord vertaling)
(Ga met de muis op de onderstreepte tekstverwijzingen staan, dan ziet u de tekst)



De brief aan de Efeziërs is het handvest van de lichaamskerk, de kerk van deze bedeling. Het was een rondzendbrief of encyclcale brief, waarvan een kopie geadresseerd was aan de ecclesia in Efeze, een andere aan de kerk in Laodicea (Kol. En wanneer ook maar de brief bij jullie zou worden gelezen, maakm dan dat ze ook in de ekklesia van Laodicea zou worden gelezen, opdat jullie ook die vanuit Laodicea zullen lezen. 4:16), enz. Marcion, een leraar uit de tweede eeuw, zei dat de kopie van deze brief die hij bezat, het opschrift "Aan de Laodiceërs" droeg. De verscheidenheid van onthullingen en het hoge karakter van de bestemming dat daarin bekend wordt gemaakt, bestempelt ze als uniek en als anders dan iets wat een Joods tintje had.

Efeziërs (zo genaamd voor het gemak van identificatie) vertelt ons over "geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen"(Efe. 1:3); ze vertelt van gekozen zijn in Hem vóór de neerwerping van de wereld (zoals Hij ons uitkiest in Hem vóór de neerwerping van de wereld, opdat wij heiligen en smettelozen zijn voor Zijn aangezicht, in liefde 1:4); ze vertelt van Gods doelstelling om het universum in Christus weer te beheren, samen te vatten (tot het beheer van de volheid van de perioden, om het al in de Christus samen te vatten, zowel de dingen in de hemelen als de dingen op de aarde 1:10). Dit laatste is een uitbreiding van 1 Korinthe 15:24-28 op het werk in Christus, voorafgaand aan de voleinding. Het is in deze brief dat we leren dat de kerk, het lichaam van Christus, de soevereiniteit van de hemelen heeft (Efe. die Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die het al in allen vervult. 1:23; en Hij wekt samen en Hij doet samen zitten te midden van de ophemelsen in Christus Jezus, 2:6), zoals we al geleerd hebben dat Israel die van de aarde heeft. Het lichaam is de volheid, het tekort aanvullend dat de verlossing van de aarde in het hemelse deel van het universum zou achter laten. De plaats van de kerk zal ietwat gelijk zijn aan die welke nu bezet wordt door Satan en zijn medewerkers. Hun vijandschap tegen het lichaam van Christus (Efe. want aan ons is niet het conflict tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de autoriteiten, tegen de wereldkrachten van deze duisternis, tegen de geestelijke dingen van de boosaardigheid in de ophemelsen. 6:12; in welke jullie eens wandelden overeenkomstig de aion van deze wereld, overeenkomstig de overste van de autoriteit van de lucht, van de geest die nu inwerkt in de zonen van de ongezeglijkheid 2:2) kan heel goed voortkomen uit hun bewustwording hiervan. Deze "menigte van de hoogte in de hoogte"(Jes. 24:21) stond eerder op tegen de beste belangen van Israel en zullen nu daarvoor gestraft worden.

Het is in deze brief dat we leren dat wij op gelijke voet staan met gelovige Joden die onder Paulus' onderwijs stonden, Het Grieks toont dat heel helder met haar voorzetsels. Wij zijn

  1. Gezamenlijk levend gemaakt
  2. Gezamenlijk opgestaan
  3. Gezamenlijk gezeten in de hemelen

Het zijn "wij," Joden en heidenen, die hierbij betrokken zijn. Let op het voorafgaande jullie en wij in Efeze 2:5,6. Het doel van zulk een soevereine, zelfs despotische, actie is om een werkend model samen te stellen van de nieuwe schepping om de twijfels van de mens te stillen en de vrees van de mens te kalmeren in de tijd die volgt op het Millennium. Nauwgezette legalisten kunnen dan nog twijfelen of de zonneschijn van genade in staat is te doen wat de noordenwind van de wet nooit deed; zij zullen gewezen worden op de lichaamskerk. Het betoog zal zijn:  "Het heeft gewerkt, daarom zal het werken"(Efe. opdat Hij, in de opkomende aionen, de overtreffende rijkdom van Zijn genade zou betonen, in vriendelijkheid naar ons in Christus Jezus. 2:7).

In dat tijdens andere generaties niet werd bekendgemaakt aan de zonen van de mensen, zoals het nu werd onthuld aan Zijn heilige afgevaardigden en profeten, in geest 3:5 ontmoeten we "heilige apostelen en profeten," niet profeten en apostelen, zoals het bij de Joodse apostelen het geval zou zijn. Deze apostelen en profeten zijn zij die kenmerkend bij de lichaamskerk behoren (En Hij geeft inderdaad de afgevaardigden en de profeten en de evangelisten, en de herders en leraars 4:11).

Hoofdstuk 6 dat de natiën mede-lotbezitters en mede tot het lichaam behorenden en mede-deelhebbers van de beloften zijn, in Christus Jezus, door het evangelie, 7 van welk ik bediende was geworden overeenkomstig het geschenk van de genade van God, dat aan mij gegeven werd, overeenkomstig de inwerking van Zijn macht. 3:6,7 geeft ons een ander drieluik van gezamenlijkheden. Wij zijn:

  1. Gezamenlijke lotdeelgenieters
  2. in een gezamenlijk lichaam
  3. Gezamenlijke deelgenoten in de belofte in Christus Jezus door het evangelie waarvan Paulus de uitdeler werd.

Het tweevoudig doel van deze speciale bediening wordt aangetoond te zijn:

  1. het evangelie van de niet te doorzoeken rijkdommen van Christus aan de natiën te prediken
  2. allen in te lichten (zowel Jood als heiden, of die van beiden die de bediening van Paulus op dit onderwerp aanvaarden) over het geheime beheer dat in de voorgaande tijden in God verborgen was geweest (8 Aan mij, de allergeringste van alle heiligen, werd de genade gegeven deze aan de natiën te evangeliseren: de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus, 9 en alles te belichten wat het beheer van het geheim inhoudt, dat verhuld was vanaf de aionen in God, Die het al schept, 3:8,9).

Gods begiftiging voor de lichaamskerk wordt duidelijk gemaakt in 11 En Hij geeft inderdaad de afgevaardigden en de profeten en de evangelisten, en de herders en leraars, 12 tot de toebereiding van de heiligen in het werk van bediening, tot opbouw van het lichaam van Christus, 13 tot wij allen zouden bereiken in de eenheid van het geloof en van het besef van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een maat van statuur van de volheid van de Christus, 4:11-13. Niet meer wordt gegeven en niet meer is nodig. De goddelijk aangestelde agenturen, werklieden of dienaren zijn:

APOSTELEN EN PROFETEN voor de aanpassing van de heiligen. De tijden waren al aangepast om het gat van Israels blindheid te benutten die een aanpassing van gelovigen voor de feiten nodig maakte. Helaas!, velen gaven er de voorkeur aan de feiten te negeren door de apostelen en profeten te negeren die alleen de feiten over deze zaak van verandering van bedeling hebben. Geen van de twaalf zegt ook maar een woord over de dingen van deze bedeling.

EVANGELISTEN

voor het werk van uitdelen - voor het evangeliseren

PASTORES EN LERAREN

voor het opbouwen van het lichaam van Christus

Deze ambten waren alle ontworpen om werkzaam te zijn totdat we gekomen zullen zijn:

  1. tot de eenheid van het geloof, die eenheid die afstamt van geloof en niet zozeer van werken
  2. tot de verwezenlijking van een zoon van God
  3. tot volwassen man zijn, tot de volwassen status van Christus' complement, niet langer de minderjarigen die ze vóór deze brief waren geweest

Paulus bezat al deze ambten. Hij was apostel, profeet, evangelist, pastor en leraar. Dat was ook Timotheüs, want hij was bekrachtigd door het opleggen van handen door de apostel. Het eerste paar van de ambten of diensten vereisten, en werden geleverd met, wonderwerken van onderscheidingsvermogen en spraakvermogen. Deze hebben we niet meer in levende personen, maar we hebben alles wat we nodig hebben in de geschreven apostolische onthullingen en profetische aansporingen van de Paulinische brieven.

Het werk van een evangelist vereist geen wonderkrachten, omdat het een aankondiging is aan een ieder die gewillig is te luisteren naar de basis goede berichten zoals die in Christus zijn, inhoudend dat redding en leven geschenken van God zijn, niet dingen die door ons zijn verdiend. Het zou bestaan uit veel van de basis en niet-bedelings instructies van het boek Romeinen, zelfs van Galaten, maar het zou tegelijk de bijzondere bedelingsfiguren, beelden, typen en illustraties die bij toen hoorden en nu niet passen.

Het werk van pastores en leraren (het samenbinden van deze twee woorden door een voegwoord houdt in dat deze twee ambten van nature, hoewel niet noodzakelijk, te vinden zijn in de zelfde persoon) heeft in het bijzonder van doen met het opbouwen van het lichaam van Christus. Belangstelling in en zorg voor het geestelijk welzijn van het volk van de Heer, als pastores, en inzicht in en vermogen om, als leraren, voedsel uit het Woord van God toe te dienen, markeert deze broeders.

Pastores en leraren mogen verstaan worden om, in essentie, dezelfde te zijn als de "toezichthouders en bedienden" van Filippenzen Paulus en Timoteüs, slaven van Christus Jezus, aan al de heiligen in Christus Jezus die in Filippi zijn, samen met de toezichthouders en bedienden. 1:1. En die ambten werden overgedragen vanuit de overgangsperiode die aan deze bedeling vooraf ging. Hun kwalificaties worden uiteengezet in het derde hoofdstuk van 1 Timotheüs.

Filippenzen want wij zijn de besnijdenis, degenen die in geest van God dienen en roemen in Christus Jezus en niet in vlees vertrouwen hebben; 3:3 wordt soms gezien als bewijs dat Israel voor altijd van het toneel is verdwenen, om nooit meer terug te keren. Maar het was dezelfde apostel die zei: "Want de genadegaven en de roeping van God zijn zonder spijt" (Rom. 11:29). Het onderscheid tussen de uiterlijke en innerlijke aanbidding is niet exclusief voor de geschriften van Paulus. Het wordt regelmatig gevonden in de Hebreeuwse Schrift. Naar de besnijdenis van het hart wordt verwezen in Leviticus Ja Ik, Ik ga tegen hen in en Ik breng hen in het land van hun vijanden, opdat dan hun onbesneden hart zich zal onderschikken en dan zullen zij hun verdorvenheid aanvaarden. 26:41; Deuteronomium En jullie besnijden de voorhuid van jullie hart en jullie zullen jullie nek niet langer stijf houden. 10:16; En JAHWEH, jouw Elohim, besnijdt jouw hart en het hart van jouw zaad, om JAHWEH, jouw Elohim, lief te hebben met heel jouw hart en met heel jouw ziel, zodat jij leeft. 30:6; Ezechiël wanneer jullie zonen van een vreemdeling brengen, zonen van een vreemdeling, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om binnen te gaan in Mijn heiligdom, om dat te ontheiligen, Mijn huis, wanneer jullie Mijn brood naderbij brengen, vet en bloed, en zij door al jullie gruwelen Mijn verbond te niet doen. 44:7; de besnijdenis van het oor in Jeremia Tegen wie zal Ik spreken en zal Ik getuigen? En zullen zij luisteren? Zie!, onbesneden is hun oor en zie!, zij zijn niet in staat aandacht te schenken aan het woord van JAHWEH. Het wordt voor hen tot berisping, ze hebben er geen genoegen in. 6:10; van de lippen in Exodus 12 En Mozes spreekt voor het aangezicht van JAHWEH, zeggend: "Zie! De zonen van Israel luisteren niet naar mij. Hoe zal Farao naar mij luisteren? Ik heb onbesneden lippen." ... 30 En Mozes zegt voor het aangezicht van JAHWEH: "Zie! Ik heb onbesneden lippen. Hoe zal Farao naar mij luisteren?" 6:12,30; vergelijk met Jeremia 25 Zie!, dagen komen, is de verzekering van JAHWEH, dat Ik let op een ieder die besneden is aan de voorhuid. 26 op Egypte en op Juda en op Edom en op de zonen van Ammon en op Moab en op allen die de rand van hun haar afsnijden, die verblijven in de wildernis, want allen van de natiën zijn onbesneden en allen van het huis van Israel zijn onbesnedenen van hart. 9:25,26. De gedachte is eerder door Paulus gebruikt in Romeinen 25 Want besnijdenis baat inderdaad, in het geval dat jij de wet zal praktiseren, maar in het geval dat jij een overtreder van wet zal zijn, dan is jouw besnijdenis voorhuid geworden. 26 In het geval dan dat de voorhuid de rechtvaardigheidsdaden van de wet zal onderhouden, zal dan zijn voorhuid niet tot besnijdenis gerekend worden? 27 En de voorhuid, van nature de wet tot een einde brengend, zal jou oordelen die door letter en besnijdenis een overtreder van wet bent. 28 Want niet die in het openbaar Jood is is een Jood, noch is die openbaar is in het vlees besnijdenis, 29 maar die in het verborgene Jood is maakt de Jood, en besnijdenis is van het hart, in geest, niet in de letter, van wie de lof niet komt vanuit mensen, maar vanuit God. 2:25-29 en in Efeziërs Herinner jullie daarom dat eens jullie, de natiën in het vlees, die Voorhuid genoemd worden door die Besnijdenis genoemd worden in het vlees, met handen gemaakt, 2:11 en vervolgens in Kolossenzen in Wie ook jullie besneden werden met een besnijdenis, niet gemaakt door handen, in het afstropen van het lichaam van het vlees in de besnijdenis van Christus, 2:11. De hele passage is een waarschuwing tegen de Judaïsten, die, sinds die zin in Handelingen 28, zelf alles geworden waren wat zij minachtend spraken over de heidenen. Zij hadden over zichzelf gesproken als Gods kinderen, en roemden over het eten aan Gods tafel. Zij hadden anderen als honden veracht, als ceremonisch onrein, en als, op z'n best, het verkrijgen van de kruimels van de tafel van de rijke. Zij waren de werkers van het goede, omdat zij de tempeldiensten hadden.

Paulus draait het beeld nu om. De gelovigen, niet slechts in het Messiasschap van Jezus, maar ook in Zijn Heerschap en Hoofdschap, zijn de kinderen die aan het banket zitten van het geestelijk feest dat God hen heeft voorgezet. De Judaïsten zijn nu de honden die rondneuzen naar de dingen die God als afval heeft aangemerkt. Zij zijn nu de kwade werkers en de verminking. De alleen uiterlijke besnijdenis maakte de Jood niet tot Jood. Arabieren hebben sinds Ishmael hun mannelijke besneden. De uiterlijke daad, zonder de verandering van het hart, verschilde niet van het afsnijden van een ander deel van het lichaam, voor zover er enige religieus belang bij betrokken was. In de oude dagen was er een ware besnijdenis in Israel; er was een ware besnijdenis in Israel tijdens de bediening van onze Heer en zij volgden Hem. Er was een ware besnijdenis in Israel gedurende de Handelingen periode en zij groepeerden zich rond de Pinksterkerk of rond de apostel Paulus. Nu Israel aan het wegzinken was in blindheid, was er in haar maar weinig van de ware besnijdenis, behalve in hen die over kwamen naar Paulus' nieuwe leer en die van Israel die in God vertrouwden op de wijze van Abraham, maar niet vielen onder de goddelijke toedeling van dingen onder Paulus' eigen bediening. Onder die laatsten waren zeker Johannes en Petrus en anderen van de twaalf voor zover die nog leefden. Onder zulken waren de drie vriendelijke Joden die aan Paulus over bleven uit zijn eerdere mede-verkondigers van het koninkrijk (Kol. 10 Jullie groet Aristarchus, mijn mede-krijgsgevangene, en Marcus, de neef van Barnabas, aangaande wie jullie voorschriften in ontvangst namen. In het geval dat hij naar jullie toe zal komen, ontvangm hem! 11 En van Jezus, die Justus wordt genoemd. Dezen alleen, die vanuit de besnijdenis zijn, zijn medewerkers in het koninkrijk van God die mij tot kalmering waren geworden. 4:10,11). Aristarchus, Marcus en Justus werden nooit overgezet van de bruid naar het lichaam; maar toch hadden zij voldoende van de geest van de universele huishouding van geloof in zich om Paulus als broeder op prijs te stellen, hoewel deze speciale bediening niet voor hen was.

Wij zijn nu de ware besnijdenis. Het is niet nodig naar de Jood te kijken als een klasse van wat dan ook gedurende deze bedeling. Zij zijn blind en tot die blindheid opgeheven is zal er niets zijn om op te merken. Wij zijn de ware besnijdenis die de onzuiverheid van het hart hebben afgelegd - het hart dat gezuiverd is door geloof - en hebben Christus aangedaan, of we nu behoren tot de uiterlijke besnijdenis, zoals Paulus en Timotheüs, of tot de uiterlijke onbesnedenheid, zoals de meesten van ons.

Kolossenzen-herhalingen

Kolossenzen vanwege de hoop die voor jullie weggelegd wordt in de hemelen, die jullie tevoren horen in het woord van de waarheid van het evangelie, 1:5 spreekt van een hoop die in het bijzonder op de gelovigen in Kolosse gelegd wordt en we mogen aannemen voor de lichaams-gelovigen in het algemeen, in de hemel, in de lucht. Deze taal is in veel opzichten gelijk aan die in 1 Petrus tot in onvergankelijk en onbezoedeld en niet verwelkend lotbezit, in de hemelen voor jullie bewaard zijnde 1:4, waar aan gelovige Joden gedacht wordt. En het is de lucht die onze Heer ontving tot aan Zijn terugkeer. Het is waar, de taal is gelijksoortig, en de feiten zijn gelijksoortig, maar de begunstigden zijn niet identiek. De hoop van Israel, van het lichaam en van de wereld, alles ligt in onze Heer; maar Hij smelt ze niet samen in één massa.

Een ander onderscheid tussen de gelovige heiden van deze bedeling en de gelovige Jood, verbonden aan of onder het Millenniale Koninkrijk, wordt getoond in Kolossenzen 16 Laat niemand dan jullie oordelen in spijziging of in drinken of in het deelnemen aan een feest of van nieuwe maan of van sabbatten, 17 welke een schaduw zijn van het op het punt staande. Het lichaam, echter, is van de Christus. ... 21 Toch niet dat jullie zouden aanraken, ook niet dat jullie zouden proeven, ook niet dat jullie in contact zullen komen 2:16,17,21, waar de huidige gelovigen wordt getoond vrij te zijn van ceremoniële voedsel- en drank beperkingen, van feestdagen, nieuwe manen en sabbatten. Al deze beperkingen en specificaties zullen van kracht zijn tijdens het Millennium. De natiën, bijvoorbeeld, zullen bij elk Loofhuttenfeest opgaan naar Jeruzalem om de politieke en geestelijke suprematie van Israel op aarde te erkennen. Het Millennium zelf zal de grote zevende dag zijn, de kroon op het hele sabbat systeem.

Nu moeten gelovigen niet voor iets naar de aarde zien. Zij dienen hun denken te richten op dat wat boven is en het zoeken (Kol. 1 Indien dan jullie samen werden gewekt met Christus, zoekm dan de dingen boven, waar Christus is, zittend aan de rechterhand van God. 2 Wees gezind naar de dingen boven, niet de dingen op de aarde, 3:1,2). Dat wil zeggen, zij moeten niets verwachten van een aards karakter, nu Christus niet op aarde is, maar in de hemelse gewesten en aangezien alle aardse werking uitgesteld zijn.

Kolossenzen Wanneer ook maar Christus, ons leven, openbaar gemaakt zal worden, dán zullen ook jullie, samen met Hem, openbaar gemaakt worden, in heerlijkheid. 3:4 levert het enige punt van contact tussen de lichaams-kerk en het boek Openbaringen, wanneer het ons vertelt dat, wanneer Hij verschijnt, wij met Hem in heerlijkheid zullen verschijnen. Dit verwijst kennelijk naar Zijn aanstelling als Koning, die gelijktijdig is met het begin van Zijn apocalypse, welke apocalyptische aanstelling als Koning of heerlijke verschijning, in tegenstelling tot Zijn eerdere komst in nederigheid, genoemd wordt in Mattheüs En dan zal het teken van de Zoon van de mens verschijnen in de hemel en dan zullen alle stammen van het land heftig treuren en zij zullen de Zoon van de mens zien, komend op de wolken van de hemel, met macht en veel heerlijkheid. 24:30 en Openbaring 19:11-16. Christus zal als de Grote Koning aanwezig zijn; als de Grote Priester zal Zijn heerlijkheid stralen; als de Grote Profeet zal Hij onthuld worden. Komst, aanstelling als Koning, apocalypse, alle beginnen op dezelfde tijd en met oordeel.

Zij van wie het denken geneigd is vooruit te rennen op Gods Woord, redeneren als volgt over deze feiten: de kerk is het lichaam van Christus; Christus is de Bruidegom; daarom is de kerk het lichaam van de Bruidegom, en Zijn verschijnen hier in een voornamelijk Joods toneel is bewijs dat zij, ook al is het vanuit de hemelen, zullen delen in de soevereiniteit over de aarde. Dat lijkt goede menselijke logica te zijn, maar het komt niet uit de Schrift. Zij die Gods Woord hoger achten dan menselijk redeneren, gaan niet door met het doorduwen van conclusies die niet in de Schrift staan. Ze gaan net zo ver als Gods Woord gaat en stoppen daar waar het Woord stopt. Het feit is dat de enige gekende soevereiniteit van de lichaams-kerk in de hemelen is (2 Tim. De Heer zal mij uitredden vanaf elk boosaardig werk en Hij zal redden tot in Zijn koninkrijk, het ophemelse, aan Wie zij de heerlijkheid tot in de aionen van de aionen. Amen. 4:18). Zij verschijnen in dit grote en heerlijke onthullen van de Koning van zowel de hemel als de aarde, maar dat doet de hele cavalcade van de hemelen.

De grond voor de huidige gemeenschap en voor ons huidig verstaan in Christus wordt getoond in Kolossenzen waarin ook geen Griek en Jood aanwezig zijn, besnijdenis en voorhuid, barbaar, Skyth, slaaf, vrije, maar de alles en in allen is Christus. 3:11. Paulus was heraut, apostel, leraar (1 Tim. waarin ik geplaatst werd als heraut en afgevaardigde - ik zeg waarheid en ik lieg niet, leraar van de natiën, in kennis en in waarheid. 2:7). In het begin, van Damascus tot aan Antiochië, was zijn bediening beperkt tot de Joden; vanaf zijn scheiding te Antiochië en tot aan Rome stond de Jood voorop, terwijl vanaf Handelingen 28 er geen verschil is. Nu is er noch rationalist noch ritualist, noch vleselijk voordeel noch nadeel, ongemanierd of welgemanierd, inferieur of superieur, maar Christus is alles en in allen. "In de Heer" zijn er onderscheiden zaken (Efe. De vrouwen, laat hen onderschikt worden aan de eigen mannen, als aan de Heer, 5:22; 1 Kinderen, gehoorzaamm jullie ouders in de Heer, want dit is rechtvaardig. ... 7 met welgezindheid slaaf zijnde als voor de Heer en niet voor mensen 6:1,7); maar in Christus zijn er geen.

Timotheüs had uit maar één bron de dingen geleerd die betrekking hebben op de huidige bedeling, en dat was Paulus. En hij was aangespoord dat feit te herinneren, niet naar de Judaïsten te keren, noch zelfs naar de gezaghebbende Joodse apostelen voor iets dat in enige mate de waarheid voor de lichaams-kerk zou ondermijnen.

Zo vinden wij dat de onderscheiden tussen de Joodse natie, haar beloften, haar profetisch uitgekozen klassen, en de kerk, het lichaam van Christus, overal gemaakt en ondersteund worden. Het lichaam van Christus wordt nergens in de Schrift genoemd, behalve in de brieven van Paulus.

Van "de bruid van Christus" wordt nergens in de Bijbel gesproken, maar "de bruid van het Lam" wordt wel genoemd en alle eenvoudige zinspelingen op de Bruidegom worden alleen door Johannes gemaakt, die, net zoals zijn Heer toen Die op aarde was, een dienaar van de besnijdenis was, niet om iets nieuws te onthullen, maar om iets ouds te bevestigen.

Het antwoord op ons hoofdonderzoek, "Zijn de bruid en het lichaam identiek?" moet daarom in het negatieve gevonden worden. De conclusie die de Schrift aan ons opdringt is dat de bruid en het lichaam niet alleen niet identiek zijn, maar dat zij geheel en al verschillen en aparte klassen zijn, verschillend in tijd van roeping, in bediening en in bestemming.

F. H. Robison




© www.hetbestenieuws.nl