Het probleem van het Kwaad
---
De Godheid van God
door A.E.Knoch.

"Als God van plan was dat zonde de wereld zou binnendringen, waarom werpt Hij dan Satan in de poel des vuurs voor het doen wat geplanned was dat hij zou doen?"
Op het eerste gezicht lijkt deze vraag redelijk en rechtmatig, maar onder deze vraag om gerechtigheid ligt de meest kwaadaardige van alle zonde. God wordt in dezelfde categorie als de mensen gestopt. Hij wordt op de proef gesteld door een jury van Zijn gelijken. Hij wordt om rekenschap gevraagd alsof Hij een crimineel was en wij goden zouden zijn, hoog en machtig, en veel rechtvaardiger dan Hem. Het ontkent Zijn godheid; het ondermijnt Zijn oppergezag. De mens neemt Zijn lege troon en zet zich neer op de plaats van macht.

Wanneer de grote apostel van de naties werd geconfronteerd met het equivalent van deze vraag, verwaardigde hij zich niet eens om die te beantwoorden (Rom. 9:19). Niemand die dit vraagt kan er over ingelicht worden, zonder dat ze allereerst de plaats innemen die hen toekomt in Zijn verheven Aanwezigheid. Dus herhalen we het antwoord van de apostel. Aan diegenen die de waarheid willen omverwerpen door Gods recht van Zijn doen en laten te betwijfelen, vragen we eenvoudig, Wie ben je? We hebben geen geschil met hen. Hun twist is met God. Tot ze buigen voor de Schepper en erkennen dat ze slechts schepselen zijn, zullen Zijn wegen verborgen en Zijn daden kronkelend en donker zijn.

Deze vraag is slechts een echo van 's mensen tegenwerpingen tegen Gods handelen met Farao.

"U zult mij dan tegenwerpen, 'Waarom dan, houdt Hij nog schuldig? Want wie heeft Zijn bedoeling wederstaan?"
Wat is het antwoord van de geest op zulk een onbeschaamdheid? (Leidse.Vert.:)
Oh mens, wie zijt gij dan dat gij tegen God het woord opneemt? ' Het maaksel zal toch niet tegen zijn maker zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottenbakker niet het recht over het leem om uit dezelfde klomp zowel een vat voor edel als een vat voor onedel gebruik te maken ?" (Rom. 9:19-21).
Jehovah zei "Ik zal Farao's hart verharden". (Ex. 7:3). Elders worden twee andere Hebreeuwse woorden gebruikt. Één ervan wordt elders vertaald bemoedigen, vast-maken, kracht-geven, versterken. Waarom zou het een speciale betekenis hebben wanneer het op Farao's hart wordt toegepast? Farao's hart was zwak. Het moest versterkt worden na de allereerste bezoeking (Ex. 7:22). Na de tweede riep hij Mozes en Aäron en vertelde hen dat hij het volk zou laten gaan (Ex. 8:8). Na de derde werd het opnieuw versterkt (Ex. 8:19). Na de vierde verzwakte hij opnieuw, beloofde het volk in de wildernis te laten gaan (Ex. 8:28).

Terwijl Gods koningshart moest bemoedigen, nam Farao de eer en heerlijkheid tot zichzelf. Dit wordt volledig verduisterd in onze versies waar drie verschillende termen allen als "verharden" worden weergegeven. De derde term is hetzelfde als dat in het gebod "Eert uw vader en uw moeder" (Ex. 20:12). Het heeft nooit de betekenis van verharden. Farao eerde of verheerlijkte zijn eigen hart (Ex. 8:15,32 [28]; 9:34). Gods antwoord hierop is in dezelfde termen,

"En de Egyptenaren zullen weten dat Ik Jehovah ben, wanneer Ik Mijn eer gehaald heb over Farao ..." (Ex. 14:18).
Niets is er verder naast dan de veronderstelling dat de Farao van de verdrukking een machtige sterk-hartige was, die niemand kon beïnvloeden, en dat zijn aanhoudende tegenstand zijn vernietiging bracht. Zijn hart was onvast en weifelend van begin tot eind. Hij zocht het ene compromis na het andere, maar telkens wanneer hij verzwakte, versterkte Jehovah zijn hart, zodat hij weigerde om zijn concessies uit te voeren. Het is zinloos voor ons om de feiten te ontwijken. Mozes zei,
"Zo zegt Jehovah, 'Laat Mijn volk gaan, dat ze mij mogen dienen!" (Ex. 10:3)
Farao zei "Ga" (Ex. 10:8).
"Maar Jehovah versterkte Farao's hart, zodat hij de zonen van Israël niet liet gaan" (Ex. 10:20).
De heerser van Egypte was louter een harlekijn in de handen van God. Farao dacht van niet. Hij was zich niet bewust van enige dwang van buiten. Hij verheerlijkte zichzelf in de instroming van een mysterieuze macht die hem in staat stelde om van zijn momenten van angst te herstellen en deze miserabele slaven te antwoorden zoals ze verdienden. Hierin ligt de werkelijke kern van wat foutief de vrije wil wordt genoemd. Het is eenvoudig zo dat mensen niet bewust zijn van dwang. Hun wilskracht is niet de onafhankelijke godheid die het schijnt te zijn. Het is evenmin het product van wet(matigheden) als al het andere in de natuur. Het is een samenstelling van de inwendige en uitwendige krachten waarin zij hun bestaan hebben. Vrije wil is de ongevoelige onverstandigheid, veroorzaakt door de verdoving van onwetendheid.

Het belangrijke punt voor ons om stevig vast te stellen is het feit dat God blijkbaar tegengesteld aan Zijn onthulde wil werkte. Het is maar al te natuurlijk voor ons om te veronderstellen dat, als Hij zei dat Hij wilde dat Zijn volk zou gaan, Hij Zijn invloed op Farao zou gebruiken om hun redding uit te werken. Maar we vergeten de goddelijke opzet achter dit alles. Israëls bevrijding en uittocht en Farao's nederlaag waren niet het einde dat in het zicht werd gehouden. Zij waren louter de middelen. De onmiddellijke opzet was de onthulling van Gods kracht. De uiteindelijke opzet is de volledige onthulling van Zichzelf.

Alle kennis is relatief. De grootheid van Gods kracht kan slechts worden begrepen door contact met een andere erop gelijkende kracht. Egypte's grootheid en kracht moeten gevestigd zijn voor Gods macht zichtbaar kan worden gemaakt door de omverwerping ervan. En als de heerser van Egypte voor Zijn macht begint te smelten, moet hij lang genoeg samengehouden worden om op te staan voor de bestormingen van Jehovah. 's Mensen nietige kracht moet feitelijk door God versterkt worden voor het zelfs maar een achtergrond voor de vertoning van Zijn kracht kan vormen.

Het fysieke is een parabel van het geestelijke. Bijna alle voortbeweging of voortgang is het resultaat van twee elkaar tegenwerkende krachten. De hoofd-, of drijvende kracht, wordt gemodificeerd door een mindere of secundaire richtende kracht. Zouden de schepen die de zeeën overstaken gedoemd zijn voor de wind te zeilen, zouden ze zelden een haven bereiken. De stuurman houdt het vaartuig dwars op de wind door het water tegenover de wind te stellen. Iedere zeeman zal erkennen dat de kracht die een schip op koers houdt evenzeer noodzakelijk is voor diens nut als de voortstuwende kracht.

Zwaartekracht is de essentiële tegenkracht op het land. Zonder dat zouden we niet kunnen lopen of rijden. Hoezeer het ons vermoeid en een last is, zonder dat we zouden geen voorgang kunnen maken. Onder het lopen tillen we onze voeten van de grond. Ze zouden doorgaan met het verlaten van de aarde ware het niet dat de zwaartekracht er is. We zouden ze niet meer neer kunnen zetten, want we hebben geen aangrijpingspunt voor een neergaande beweging, tenzij we in een tunnel lopen. Ware het niet vanwege de zwaartekracht zou een voertuig even gemakkelijk een heuvel opgaan als afdalen. Feitelijk, zou het beide niet kunnen doen want het zou snel de aarde verlaten en daarmee alle vermogen tot voortbeweging verliezen.

Het vermogen van twee tegengestelde krachten wordt in bijna alle methoden van toepassing van mechanische energie gevonden. Elke monteur weet dat, om het volledige effect van zijn brandstof te krijgen, de traagheid van de verbrandingsmotor het mengsel moet samendrukken na het ontstoken is. Deze krachten moeten natuurlijk niet in evenwicht zijn, anders zou de motor stoppen. In werking, wanneer het mengsel ontploft, wordt het niet onmiddellijk toegestaan om de zuiger voort te stuwen, maar de massatraagheid van motor en vliegwiel drukt het nog voor een kort moment samen, waarmee het drijvende vermogen ervan zeer vergroot wordt. Hierna wordt het toegestaan om het normale werk te doen. Als iemand een praktisch voorbeeld wil van het principe dat we nu behandelen, laat hem proberen een motor aan te zwengelen waarvan de ontsteking verkeerd gesteld staat. De explosie zal de motor achteruit laten lopen, en wel zo krachtig, dat het de hand of de arm van een ieder in gevaar brengt die niet de nodige voorzorgen neemt.

De elektrische dynamo vervangt geleidelijk andere methoden om kracht te produceren, zodat het, in ontwikkelde landen, het belangrijkste medium van beweging, licht en zelfs warmte belooft te worden. Veronderstel dat we een dynamo zouden bouwen, aangedreven door waterkracht. We nemen kernen van weekijzer en winden draden eromheen om een anker te maken. We monteren deze zo dat het water ze doet ronddraaien. Maar we krijgen geen elektriciteit. Geen praktisch effect wordt geproduceerd.

Nu, echter, laat ons enige magneten toevoegen en de polen zo plaatsen zodat ze het anker in de tegenovergestelde richting trekken. Nu hebben we twee tegengestelde krachten. Het resultaat is dat we een electrische stroom krijgen. We behoeven niet in staat te zijn het natuurkundige feit te beredeneren dat een tegenwerkende kracht noodzakelijk is, maar we weten dat het werkt. Het moment dat we de tegenwerkende kracht opheffen, stopt het tevens in werkzaamheid. Deze subtiele vorm van energie, die slechts kan worden gekend door zijn effecten, is de dichtste benadering van de goddelijke geest die we hebben. De enige manier waarop deze natuurkundige kracht gekend kan worden is door hetzelfde principe dat God gebruikte in het geval van Farao.

Als we de grote orde van de ruimte aanschouwen, worden we verbijsterd door de kracht die erin getoond wordt. De maan, de zon, de myriaden sterren, allen stellen zo'n duizelingwekkende tentoonstelling voor van natuurkundige kracht dat ons voorstellingsvermogen wankelt en weigert de feiten te volgen. Toch worden deze ongelofelijke massa's, evenals de kleinste deeltjes van materie in het universum, op hun plaats gehouden door twee krachten, en niet door één. De maan bijvoorbeeld, evenals elk ander voorwerp boven de aarde, valt voortdurend. Wat een ongelofelijke botsing zou dat geven als ze niet op een afstand wordt gehouden door de tegenwerkende middelpuntvliegende kracht die probeert ze in de ruimte weg te slingeren!

Deze worden ons eenvoudig als voorbeelden aangeboden om de waarheid te (be)grijpen die in Gods Woord wordt geleerd, dat Hij Zijn kracht tegenover Zichzelf inzet, en conflict in de schepping introduceert, om het daarmee op het pad te sturen dat naar perfectie leidt. Had Farao de onthulde wil van God gehoorzaamd, zou Jehovahs opzet zijn verslagen. Er zouden geen machtige tekenen, geen weerhouding van de Rode Zee, geen bloedeloze slag, geen nederlaag van Egypte's legers door een gepeupel van slaven zijn geweest. Gods verontwaardiging en kracht zou onder de horizon van menselijke waarneming gebleven zijn.

Misschien heeft geen andere gebeurtenis zo'n indruk van de soevereine kracht van Jehovah op de mensheid achtergelaten als de verlossing van Zijn volk uit Egypte. Israël vergat het nooit en zal het nooit vergeten. Slechts een paar duizend jaar zijn voorbij gegaan sinds Jehovah Zijn volk uit het land van hun slavernij uitleidde, doch miljoenen mensen hebben zich verwonderd over de macht en de majesteit die het bekend maakte. Het lijden dat het meebracht is duizendvoudig gerechtvaardigd door de les die het meedeelde.

Met de onbetwistbare en onweerlegbare feiten voor ons, bidden we van tevoren om Gods vergeving voor zoiets als de klucht te spelen om de goddelijke Majesteit voor de balie/rechtbank van menselijke dwaasheid te brengen. We herhalen de vraag waarmee het begon, aangepast aan de omstandigheden die de uittocht uit Egypte begeleiden. "Als God bedoelde dat Farao Zijn bevel zou weerstaan, waarom plaagde Hij Egypte en verdronken Farao's heerscharen in de Rode Zee voor het doen wat Hij geplanned had dat ze zouden doen?" God Zelf antwoorde dat het gedaan werd om zijn verontwaardiging te tonen en Zijn kracht bekend te maken (Rom. 9:22). En wie durft Zijn recht te betwijfelen om te doen zoals Hij wil met wat van Hem is?

Maar voor diegenen die buigen voor Zijn goddelijke Majesteit, is er een complete en bevredigende oplossing van de schijnbare morele laster die lijkt te kleven aan zo'n willekeurig despotisme. Onze misvatting ligt hierin, dat we een klein deel van Gods handelen met Farao als een algemene karakter nemen en het behandelen alsof dit het geheel van Zijn handelen met hem als een individu omvatte.

Orthodoxie staat er op dat het lot wordt geworpen bij de dood. Volgens de leringen hiervan werd Farao niet alleen gedwongen tot rebellie tegen God bij de uittocht, maar heeft hij van toen af aan bewust geleden voor zijn zonden en zal dat blijven doen in alle eeuwigheid. Het standpunt van de annihilationisten is veel genadiger voor Farao, want hij ontvangt geen enkele straf in de dood en ondergaat uitdoving van het bestaan na het ondergaan van de straf voor zijn daden. De opstand tegen Gods godheid heeft zijn wortels in deze onredelijke en onverzoenlijke doctrines van de menselijke eindbestemming.

Als we God eenmaal toestaan om het gebroken verslag van Farao's leven te completeren, is het gemakkelijk Hem te rechtvaardigen en is het gemakkelijk voor God om Farao te rechtvaardigen. De grote koning lijdt nu niet, voor hij verschijnt in het oordeel om berecht te worden. Wanneer hij staat voor de grote witte troon, zal zijn oordeel rechtvaardig zijn, in overeenstemming met zijn daden. Het oordeel zal niet louter straffend zijn, doch corrigerend en verbeterend. Het einde daarvan zal de dood zijn, waarin er geen lijden noch bewustzijn van tijd is.

Voor zover als Farao's bewuste ervaring betreft, wordt zijn dood onmiddellijk gevolgd door zijn opstanding, hem in het oordeel binnenleidend. Toen hij verdronk in de wateren van de Rode Zee, verloor hij alle gevoel van tijd tot hij wakker wordt voor de grote witte troon. Het oordeel is niet eenvoudig om te veroordelen. Het doel ervan is om recht te zetten was onrecht is. Het grootste onrecht is zijn houding tegenover God. In de aanwezigheid van Christus en de ontzagwekkende troon zal dit worden gecorrigeerd. Door middel van het bloed van Christus zal zijn leven worden gerechtvaardigd (Rom. 5:18).

Voor sommigen zal het onverklaarbaar zijn dat, wanneer hij tot dit punt wordt gebracht, hij zich niet onmiddellijk bij de heiligen zal aansluiten, en de aionische heerlijkheid zal binnengaan. Maar een beetje overdenking zal aantonen dat dit nooit Gods manier is geweest. Wij zijn gerechtvaardigd en verzoend, maar toch brengt God ons niet onmiddellijk over in de onuitsprekelijke heerlijkheid van Zijn aanwezigheid. Hoe treden de meeste van Zijn heiligen wel de heerlijkheid binnen? Door de portalen van de dood. Sommige van de meest trouwen hebben werkelijk de dood door vuur geleden, en niet door vuur alleen, maar door martelingen onuitsprekelijk die erger en langduriger waren.

Wij geloven niet in de theologische ontkenning van de dood belichaamd in de formule "Plotselinge dood, plotselinge heerlijkheid". Er is geen heerlijkheid voor ons tot de opstanding. De stilte van de Schriften en de tastbare vaagheid van theologen zou voldoende moeten zijn om ieder op dit punt te overtuigen. Niettemin, daar de doden niets weten (Pred. 9:5), is deze verklaring waar voor zover zij het bewust zijn. In hun bewuste ervaring, valt het moment van ontslapen samen met het moment van wakker worden.

Farao sterft de tweede dood, edoch voor hem is het net alsof hij onmiddellijk de onuitsprekelijke heerlijkheid van de voleinding binnenging. Door (het) water gaat hij de opstanding binnen. Door (het) vuur treed hij de verlevendiging binnen. Aldus is hij gerechtvaardigd, verzoend en verlevendigd. Hij is een opmerkelijk voorbeeld van degenen die God opsluit in weerspannigheid (Rom. 11:32). In zijn geval, evenals in alle andere, wordt het gedaan, niet om hem tot eeuwige veroordeling te leiden, maar dat God zich over hem zou ontfermen. Christus die Zijn discipelen leerde om hun vijanden lief te hebben, zal de rijkdom van Zijn hart en de kracht van Zijn bloed tonen in de verzoening van de onzichtbare overheden die Hij schiep (Col. 1:16,20).

Te dien tijde zullen zulke vragen het karakter van God niet verduisteren, dus kunnen we ons goed voorstellen dat Farao het verandert in een bevestiging, of beter, een toejuiching. Hij zou goed kunnen uitroepen: Gezegend zij de God Die mijn onwaardige persoon gebruikte om Zijn naam te verheerlijken en Zijn faam te verspreiden! Het is een eer om onder Zijn voeten vertreden te zijn.

Het geval van Satan heeft enige speciale punten eigen aan de aartsvijand, maar het is in het principe hetzelfde als dat van Farao en al Gods tegenstanders. De verschillen zijn in graad en detail, niet in essentie. Als God Zelf Farao bemoedigde om Zijn onthulde wil te weerstaan, is het voor ons niet noodzakelijk om één of andere nieuwe god uit te vinden om Zijn tegenstander te zijn. Farao voerde Gods grotere opzet uit, terwijl hij Zijn duidelijke besluit tegenwerkte. Alzo is Satan Zijn instrument om de noodzakelijke vervreemding te produceren die enig mogelijke basis van volkomen verzoening is.

Satan heeft niet meer vrije wil dan Farao had. Vrijheid, in het schepsel, bestaat niet in absolute onafhankelijkheid van de omgeving, maar in overeenstemming daarmee. God alleen brengt actie voort. Plaats, tijd, en omstandigheid beheersen Zijn schepselen. In werkelijkheid, hebben zij even weinig te zeggen over het verloop van hun bestaan als ze hadden over hun schepping. Maar bewust, binnen de grenzen van hun eigen ervaring, wordt hun dezelfde vrijheid toegestaan als Farao had. Ze mogen op de troon van hun eigen miniatuur persoonlijkheid zitten en genoeglijk dromen dat ze God uit hun domein hebben gebannen. Van zulke is Satan de leider, tegenstander van Christus en lasteraar van God.

Als oordeel dat zou zijn wat mensen ervan dachten, louter straf voor wangedrag, zou het ietwat moeilijk zijn om duidelijk te zien waarom precies Satan zou lijden in de poel des vuurs voor het spelen van zijn deel in de onderliggende opzet van God. Maar Gods oordeel is nooit zo'n tentoonstelling van kinderachtige onmacht. Het zet de zaken recht. Gedurende de eonen, zal het alles behandelen volgens Zijn onthulde wil, en op zo'n manier dat dit zal samenvallen met Zijn onderliggende opzet bij de voleinding. Noch heeft Gods oordeel betrekking op op-zichzelf- staande gevallen, zonder op het effect ervan op anderen, in het bijzonder op Hemzelf, te letten. Hij maakte Zijn kracht in Zijn handelen met Farao niet op zo'n manier bekend om te aandacht van allen die recht en rechtvaardigheid liefhebben te verspelen, hoewel dit heden het geval lijkt te zijn. Het oordeel van Farao zal niet alleen hem recht zetten, maar zal God rechtzetten in de ogen van al Zijn schepselen. Hij is God, vandaar dat Hij een absolute heerser moet zijn. Maar Hij zal nochtans tonen dat de Zijne een meest weldadige en vriendelijke heerschappij is.

Evenzo met Satan. Zijn oordeel is uniek. Waarom wordt hij niet in de poel des vuurs geworpen samen met het beest en de valse profeet aan het begin van de duizend jaren? Omdat God nog werk voor hem heeft om te doen. Als het tegen de onderliggende opzet van God in ging dat de mensheid zou rebelleren aan het einde van het millennium, waarom wordt hij dan bewaard en losgelaten om het tot stand te brengen? Sommigen zullen erop staan dat dit (het) rebelleren van de duivel was. Dat was het ook. Maar als de burgemeester of een van onze bestuursleden een bekende politieke gevangene zou vrijlaten om een revolutie te leiden tegen de regering, zijn er enige hard-hoofdige leden die hem evenzeer, zo niet meer, verantwoordelijk zouden houden als de verrader.

Satans oordeel is geen privé-aangelegenheid, maar een openbare zaak, evenals veel van zijn voorgaande carrière. Hij wordt niet voor zijn eigen bestwil gebonden, maar om zijn kracht en vermogen tot het kwade te bedwingen. Hij ontsnapt niet, maar wordt opzettelijk losgelaten om oproer te stichten. Het is duidelijk dat Gog en Magog niet zouden hebben gerebelleerd zonder zijn aansporing. Zij zijn niet "verantwoordelijk". Evenmin kon Satan het hebben gedaan als hij niet zou zijn vrijgelaten. Hij is niet "verantwoordelijk". God alleen is "verantwoordelijk", want Hij is de Enige Die niet wordt gebonden noch beïnvloed door een kracht van buiten.

Hier is een episode in de annalen van het kwaad waarvan we de overweging (ervan) aanbevelen voor degenen die staan op de godheid van Satan, maar de godheid van God verwerpen. Zij kunnen Jehovahs ernstige verklaring dat Hij de schepper van (het) kwaad is afwijzen en de zwarte kroon op Satans hoofd zetten en alzo God van zijn juiste plaats beroven omdat hun zicht op het verleden verduisterd is door de mist(banken) van de traditie, maar ze kunnen het feit niet weerleggen dat in deze laatste uitbarsting van zonde, die in het kort de introductie ervan in het begin herhaalt, hun god als de gehoorzame slaaf van zijn Gevangenbewaarder voortgaat. De losmaking van Satan is evenzeer een opzettelijke daad van God als zijn binding aan het begin van de duizend jaar.

Het is het waard aandacht te schenken aan het feit dat Satan één van de weinigen is die geen hoor(zitt)ing ontvangen voor de grote witte troon. Zo gauw als zijn deel is gespeeld gaat hij de poel des vuurs in. Er is geen noodzaak om zijn zaak te onderzoeken. Alle juridische procedures zijn overbodig.

Bij normale menselijke wezens betekent de poel des vuurs onmiddellijke dood. Maar bij Satan niet. Een mens zou spoedig bezwijken in de gevangenis van de afgrond. Hij doorstond dat duizend jaar lang. Er is geen reden te veronderstellen dat het een plaats van pijniging was. We hebben geen grond om te geloven dat Satan lijdt vóór zijn ondergang. De heilzame doch harde voorziening die de harten van de mensheid tempert en verzacht, is nooit zijn deel geweest. Enige van Gods meest geliefde heiligen hebben een leven lang in pijn doorgebracht. Ze zullen Hem ervoor danken wanneer ze de weldaden ervan realiseren. Het vernietigt hun besef van Gods liefde niet. Het zal de achtergrond voor de tentoonstelling daarvan vormen.

Dat Satan de voleinding zou binnengaan met al de ongebroken trots en arrogantie die van hem zijn aan het eind van de duizend jaren zou ondenkbaar zijn. Dan zal de gehele schepping onderworpen zijn, zodat Satan het onderwerp moet zijn van de strengst (mogelijke) discipline om hem tot onderschikking aan God en in harmonie met de gehele schepping te brengen bij de voleinding. Dit wordt gevonden in de poel des vuurs. Het is niet de plaats waar mensen worden geoordeeld. Hun oordeel gaat eraan vooraf. Satan lijdt erin. Er is eveneens een billijke verhouding tussen zijn leven en de rechtvaardiging daarvan als er in het geval van de mensheid is. Als mensen worden geoordeeld volgens hun daden, is het slechts redelijk te veronderstellen dat Satans lot zwaarder zou moeten zijn, om met zijn doen en laten overeen te stemmen.

Samenvattend, het geval van Satan presenteert geen speciale moeilijkheden. Het geval van Farao of enige andere mens presenteert precies hetzelfde probleem. Inderdaad zou onze eigen ervaring ons in staat behoren stellen deze grotere voorbeelden te begrijpen. We kunnen weigeren te geloven dat Satan een zondaar werd gemaakt buiten zijn eigen keuze (om), maar we kunnen nauwelijks onszelf overtuigen dat wij enige keus hadden in onze eigen intrede in de wereld zoals we zijn. Waarom niet gevraagd, "Als mensen in een wereld van zonde komen buiten hun eigen wil, welk recht heeft God hen te veroordelen?" Het principe is hetzelfde. Het antwoord is hetzelfde. God is God, en wij zijn Zijn schepselen.

We kunnen het antwoord op dit probleem zien in de schepping rondom ons (Rom. 8:18-24). God heeft het aan ijdelheid onderworpen. Het had geen wil in deze zaak. Maar het is in verwachting. We kunnen de oplossing zien in onze eigen ervaring. Nu lijden wij, niet omdat God ons gebruikt om Zijn wil te weerstaan, maar omdat we die bekend maken. Is het niet vreemder om te lijden voor het doen van de wil van God, dan voor het bewust te niet doen van Zijn voorschriften? Is het niet veel moeilijker om te zien waarom wij zouden moeten lijden dan om Satans oordeel te begrijpen? Maar, zegt u, wij hebben een hoop, wij weten dat ons lijden niet tegen de heerlijkheid opweegt die geopenbaard staat te worden. Zo met alle lijden. Het is van korte duur, tuchtigend, corrigerend, en leidt naar het toevluchtsoord van Gods hart. Christus stierf voor allen, en allen zullen uiteindelijk baat hebben bij de kracht en doeltreffendheid van Zijn bloed.

Als Satan, geschapen om God tegen te werken, tot eeuwige pijniging zou worden veroordeeld, dan kunnen we inderdaad twijfelen aan de rechtvaardigheid van God. Als de Tegenstander, gevormd om te vernielen, uiteindelijk vernietigd wordt, dan kunnen we inderdaad ons afvragen of God recht heeft gedaan. Zo lang als we worden vastgehouden door één van deze alternatieven, worden we bijna gedwongen om het karakter van God te beschermen door terug te vallen op de veronderstelling dat Hij niet verantwoordelijk is voor de schepping van de tegenstander, en aldus sleuren we Hem onbewust van Zijn troon. De doctrine van de godheid van de Duivel is de redelijke terugslag van Gods veronderstelde onvermogen om zijn schepping naar een succesvolle voleinding te brengen.

Maar wanneer we eenmaal zien dat zonde en lijden delen zijn van het goddelijke proces, niet het einddoel, en dat allen zullen bijdragen aan de volledige realisatie van Hemzelf en de allergrootste zegening van Zijn schepselen, hebben we een bestemming die Zijn onttroning aan het begin niet (ver)eist. We hebben het niet nodig een andere god te maken om de schuld van Zijn schouders af te nemen. In het kort, we hebben een God. Satans lijden in de poel des vuurs is essentieel voor Gods opzet voor zowel hemzelf als voor de gehele schepping. Het is niet zijn einde. Het is het proces waardoor hij wordt voorbereidt op zijn uiteindelijke plaats in het vervolmaakte universum.

De redelijke terugslag van het geloven in de triomf van Satan aan het eind is hem vergoddelijken aan het begin. Rede vereist dat iemand die God kan dwarsbomen en Hem van het grootste deel van Zijn schepselen kan beroven Zijn gelijke of meerdere moet zijn. Als resultaat komen we tot de meest ontstellende conclusie dat erg weinig, zelfs van Zijn heiligen, verstandig vasthouden aan de juiste godheid van God! Natuurlijk zullen allen deze aanklacht afwijzen. Ze denken er niet aan iets dat zo "fundamenteel" is te ontkennen. Edoch hun woorden en hun daden maken allen bekend dat Hij niet alleen God is, maar slechts één van het Christelijk pantheon.

Het is slechts wanneer we Zijn allesoverheersende succes zien bij de voleinding wanneer Hij Alles in al zijn schepselen zal zijn, dat we in staat zijn de grote waarheid van de godheid van God te (be)grijpen. Slechts dan kunnen we terugkijken naar het begin en Hem als Allerhoogste zien. Slechts dan kunnen we boven de wolken kijken en Hem op de storm zien rijden. Slechts dan kunnen we Hem geloven wanneer Hij zegt (Jes. 45:6-9):

Ik ben Jehovah, en er is niemand anders,
Formeerder van licht, en Schepper van duisternis,
Maker van Vrede, en Schepper van kwaad:
Ik, Jehovah, ben de Maker van dit alles.
Druip lofzangen, gij hemelen, van boven,
En gij luchten, sijpel gerechtigheid.
Open, oh aarde, en wees vruchtbaar met redding
En laat gerechtigheid ermee tesamen opschieten.
Ik, Jehovah, ben de Schepper ervan.
Zal iemand met Zijn Formeerder twisten?
Het aardewerk met de Pottenbakker?

A.E. Knoch


Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.


©Concordant Publishing Concern