Het probleem van het Kwaad
---
Zonde voor Zonde
door A.E.Knoch.

Waarschijnlijk wijken nergens de theorieën van de mensen en de gedachten van God zó ver van elkaar af, als bij de omgang met zonde. Dit verschil is slechts beperkt tot de theologie, want op andere levensterreinen ontdekt de mens dat zijn ideeën niet werken, zodat hij zich wendt tot de juiste, praktische oplossing.

De mens "verzoent" zijn fouten door goede daden. God eist echter een ander onrecht om het eerste in recht te zetten. We geven toe dat dit zo zeer verkeerd lijkt, dat weinigen het zelfs maar zullen willen overwegen. In het Engels bestaat het spreekwoord: "Twee fouten maken nooit een goed". Inderdaad, in 's mensen morele ethiek, zonder Gods bestuur, zou het inderdaad een gevaarlijke doctrine zijn. Want alleen als twee fouten in de juiste verhouding en het juiste verband met elkaar staan kunnen ze elkaar wederzijds corrigeren.

Ik heb zelf eens ervaren hoe twee fouten een voortreffelijk resultaat opleverden. We waren bezig een busje voor evangelisatie-doeleinden te bouwen. Iemand, ik weet niet wie, had één van de achterwielen opgekrikt. Nadat het hardhouten frame zorgvuldig rechthoekig gemaakt en waterpas gesteld was, werd dit ontdekt. Op het moment dat men de krik verwijderde bleek het hele achterstuk een centimeter of vijf naar één kant over te hellen. Ik probeerde uit alle macht om het frame in de juiste positie te duwen, maar dat was stevig verankerd en wilde niet meegeven. Na een bijna slapeloze nacht viel me plotseling in dat de grote draaideur de neiging had om de stijlen uit het evenwicht te trekken. Bij het uittesten daarvan bleek het dat dit precies de afwijking van de stijlen tegenwerkte en ze precies in het lood zette.

Hier hebben we een praktisch voorbeeld van een fout en de rechtvaardiging ervan. Ik erken openlijk dat het mijn fout was om de deurpost uit het lood te plaatsen, maar ik werd gerechtvaardigd door de uitkomst. Elke aannemer of timmerman beseft dat het mogelijk is om dergelijke fouten te maken, maar ze geven geen opdracht deze (opzettelijk) te maken, omdat de goede afloop ervan buiten de menselijke invloedssfeer valt.

Op andere terreinen echter wordt dit principe erkend en toegepast. Bij alle commerciële transacties en bij het boekhouden zou het buitengewoon dwaas zijn een fout te corrigeren door goed te doen. Als er bij iemand te veel is gerekend voor een bepaald artikel, dan is hij niet tevreden met een juiste berekening voor de andere artikelen, maar dan wil hij een terugbetaling. Dit is, uiteraard, ten diepste verkeerd, want het is een betaling voor niets. Een relatie vergat recentelijk om tien dollar van een rekening voor het drukken van ons tijdschrift af te halen. Hoe maakt hij dat goed? Door dat niet meer te doen? Nee, door het foutief van de volgende rekening af te halen.

De eerste les van God in "verzoening" of bedekking is veelzeggend. Adam had gezondigd. Hij probeerde zichzelf met vijgenbladeren te bedekken. Hij deed geen ander onrecht om zijn eerste overtreding te bedekken. Maar God is niet tevreden gesteld. Hij offerde een onschuldig lam om een bedekking te verschaffen. Op welke grond zouden wij Adam hebben gerechtvaardigd als hij het leven van een lam had genomen om zichzelf te bekleden? Maar doen we dit niet elke dag? Schepselen die niets hebben misdaan worden geslacht voor de pelzen om ons van kleding te voorzien. Zonde, dat de noodzaak van bedekking met zich meebracht, eist een ander onrecht om het te repareren.

Zonde en offer staan steeds met elkaar in verband, veel sterker nog in de woordenschat van de grondtekst dan in enige vertaling. In het vijfde hoofdstuk van 2 Corinthe van de Authorised Version maken vele commentaren het "Hij maakte Hem tot zonde" in de marge tot "Hij maakte Hem een zondoffer" op grond van het feit dat in het Hebreeuws de uitdrukking zondoffer eenvoudig zonde is. Onze vertalers zijn in hun eigen denken niet altijd even helder geweest hoe het weer te geven. Aldus, terwijl ze altijd vertaald hadden als "tot een zondoffer" kiezen ze in Lev. 4:14 plotseling voor de weergave "voor de zonde". Of het nu wordt weergegeven als "een jonge stier voor de zonde", of "voor een zondoffer" lijkt misschien niet zo belangrijk, tot we zien dat het (woord zonde) slaat op het offeren van de stier en niet op de zonde van de gemeente.

Maar, zo zullen sommigen zich afvragen, hoe kan een offer ter bedekking van zonde zelf een "zonde" zijn? Het punt dat wij nu willen benadrukken is, dat er in de geïnspireerde taal van de Schriften geen andere term voor is, en als we Hebreeuws spreken we altijd naar het zondoffer moeten verwijzen als "zonde". Evenmin kunnen we onszelf ervan overtuigen dat dit louter toevallig is, een merkwaardige samenloop, zonder rede of betekenis. Integendeel, het wijst naar het pad van de waarheid. Laten we er eens zorgvuldig over nadenken wat het offeren van een offer precies inhoudt. Is er enig aspect waarmee het ook deelneemt aan de aard van een zonde, een falen, een doelmissen?

Sinds de zondvloed is het voor de mensheid noodzakelijk geworden om dieren te slachten om zich te voeden. Een enkele keer is het juist één of ander ongelukkig dier te doden om het uit z'n ellende te verlossen. Maar wat zouden we denken van een boer die opzettelijk een jonge stier zou kiezen, een perfect exemplaar van zijn soort, en het voor geen ander doel zou doden dan om het te verbranden? Hij zou een dwaas genoemd worden, of erger, een misdadiger. Het was verkeerd de stier het leven te benemen; hij verdiende het niet te sterven en zijn dood diende nergens toe. Zo'n daad zou zeker een fout, een zonde zijn. Toch was dit nu precies wat het offer voor zonde was, los gezien van de sacrale associaties. Verwonderen we ons er dan over dat het een zonde wordt genoemd door God Zelf?

Laat ons de werkelijke aard van het zondoffer overwegen, geheel los van die religieuze vooroordelen (die in de Schriften geen plaats hebben) die onze gedachten belemmeren en ons verstand gevangen houden. De jager die onbeheerst doodt, met geen ander motief dan de lust tot doden, verliest terecht de achting van zijn medemensen. Sommigen zullen het als sport rechtvaardigen, maar wie zou het offer van een jonge stier in dat licht willen beschouwen? Zouden het vlees en de huid nodig zijn of gebruikt worden voor het ondersteunen van menselijk leven, dan zou het door de vingers gezien kunnen worden. Maar nee. De enige reden voor zijn dood is dat zijn eigenaar verkeerd heeft gehandeld!

Kan het doden van een gezond, onschuldig en nuttig dier op enigerlei wijze als juist worden beschouwd? Vereffent het de zonde waarvoor het wordt geofferd? Verlicht het het verlies van degene die onder de zonde lijdt? Vanuit menselijk standpunt, afgezien van de verheldering verschaft door de goddelijke openbaring, was het een enorme vergissing.

Het Oud-Testamentische 'verzoening bewerken', een schuilplaats maken voor de zonde, was mogelijk door middel van een zonde [zondoffer]. De ene fout, ingaand tegen de Goddelijke voorschriften, werd tijdelijk tegemoetgekomen en bedekt door een andere, welke in overeenstemming met Zijn ritueel was. Verklaart dit niet tevens het feit dat de stier niet op het altaar werd verbrand op de heilige binnenplaats, maar op een afstand, ver van de goddelijke woonplaats, buiten het kamp? Omdat het een "zonde" was, werd hij ver van de heilige woonplaats van God gebracht en met vuur verbrand.

Op gelijke wijze genas Eliza de wateren van Jericho. Zo dicht bij de Dode Zee zouden we veronderstellen dat het water alkalisch en daarmee ongeschikt voor gebruik was. Wat was de remedie? Eliza wierp zout in het water. Dit had het nog slechter moeten maken, maar door de goddelijke chemie maakte het juist het water schoon. Gods wegen zijn anders dan die van de mensen. Wij zouden geen zout ter reiniging van zulk water aanbevelen, tenzij de Goddelijke Scheikundige dat voorschrijft. Evenzo zouden we niemand aanraden te zondigen, om een vorige zonde te bedekken. Slechts Gods wil en wijsheid kunnen zonde door zonde corrigeren.

Het kruis van Christus is de toetssteen van de waarheid. Als we ondervinden dat het ons geloof bevestigt, behoeven we niet te vrezen dat het onjuist zou zijn. Maar als het dat niet doet, mogen wij wel degelijk onze theologie met wantrouwen en achterdocht bezien.

We willen nu de grote crisis in de loopbaan van Christus te beschouwen, geheel los van alles behalve Zijn handelen met betrekking tot God. De houding en daden van de mensen, en Satans vervolging, reserveren we voor een andere keer.

Het is op het eerste gezicht duidelijk dat het laatste deel van de bediening van onze Heer verzwaard werd door Zijn aanstaande lijdenstijd, wat zelfs een botsing tussen Hem en één van Zijn discipelen veroorzaakte. Maar pas als we Gethsémane bereiken wordt de sluier weggetrokken en krijgen we iets te zien van de afschuwelijkheid van het kruis zoals het Zijn gemeenschap met God aantastte. Tot dusver was de wil van Christus in volkomen overeenstemming met die van Zijn Vader geweest. Weliswaar deed Hij niet Zijn eigen wil, maar Hij stemde met vreugde en met Zijn gehele hart met de goddelijke wil in. Maar nu smeekt Hij dat de beker voorbij zou mogen gaan. Zijn wil kwam totaal niet overeen met de wil van God. Maar de wil is niet doorslaggevend. Het hart kan diepere en krachtiger motieven leveren. Daarom voegt Hij toe, "Niet Mijn wil, maar de Uwe, geschiedde!" (Lukas 22:42).

We hoeven niet eens te vragen of Hij het recht had om de beker te weigeren die God aan Zijn lippen had gezet. God Zelf had de hemel geopend en getuigd dat Hij behagen schiep in Zijn geliefde Zoon. Christus had een ieder uitgedaagd om Hem van zonde schuldig te bevinden en niemand durfde het zelfs maar te proberen. Pilatus trok zijn handen van Zijn zaak af. Hemel en aarde en zelfs de demonen betuigden Zijn rechtvaardigheid. Er waren geen gebreken in Hem. Was het dan rechtvaardig dat Hij zo zwaar moest lijden, dat alleen het vooruitzicht al maakte dat er bloeddruppels uit Zijn gemarteld voorhoofd vielen?

We zijn nu niet bezig met de lichamelijke pijn en de schande die door mensen werd toegebracht. Hoe onverdiend dat was zullen we nog zien. Mensen zijn onwetend, zoals Hij zelf verklaarde toen Hij bad, "Vader, vergeef hen, want ze beseffen niet wat ze doen". (Lucas 23:34). Mensen zijn onrechtvaardig en haatdragend, dus hebben we geen moeite hun houding ten opzichte van de Heilige van God te begrijpen.

We zijn nu uitsluitend bezig met dat meest mysterieuze en verschikkelijkste van al Zijn lijden, het verlies van de gemeenschap -, het afgewende gezicht - en de actieve vijandschap van God Zelf, dat uit Hem de verweesde uitroep wrong, "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" De verschrikking van die drie donkere uren, toen de Zon van Zijn leven voor Zijn ziel verborgen was, laat zich met geen pen beschrijven, maar de psalmist vergelijkt het met de kracht van vuur en water en het zwaard (Ps. 22:1,21; 69:1,21).

Dit was Gods handelen met Zijn Zoon. De vraag die nu voor ons ligt is: Was het rechtvaardig? Had Christus zulk lijden verdiend? Was er enige grond, in Zijn verhouding tot God, voor de verlatenheid en wanhoop die Hij verdroeg? Allen zullen toegeven en zelfs een ongelovige zal bekennen dat, indien iemand het tegendeel verdiende, het wel die zachtmoedige en ootmoedige Mens was.

Wij staan dus oog in oog met de grote waarheid, dat God het Hem liefste Wezen van het ganse heelal met gruwelijk kwaad bezocht. God beschikt kwaad, ook daar waar geen directe schuld bestaat.

Het feit dat zonde het heelal was binnengekomen, is op zichzelf geen reden waarom Christus moest lijden. De straf der zonde komt de zondaar toe, niet de Enige, die nooit door aanraking ermee bedorven werd. (Wij beperken ons nu slechts tot een overweging van de rechtvaardigheid van Zijn zaak en sluiten alle hogere overwegingen even uit.)

Het doet deze waarheid niet te niet als wij zeggen dat Zijn zaak uitzonderlijk was en dat het duidelijke onrecht daarvan werd gerechtvaardigd door de gevolgen voor de mensheid en de gehele schepping. Dit is zonder meer waar. En het is juist die waarheid waarvoor wij ons inzetten. God gebruikt het kwaad om een hoger goed te bereiken. Het is het middel dat Hij gebruikt om Zijn schepping uit de neutrale onverschilligheid tot een actieve en innige beantwoording van Zijn liefde te brengen.

De houding van God ten opzichte van Christus aan het kruis is in werkelijkheid een veel dieper "probleem" dan de intrede van kwaad en zonde in de wereld. Toen het kwaad in de schepping verscheen was de schepping neutraal: goed noch slecht. Zoals het niet iets kwaads verdiend had, zo had het evenmin iets goeds verdiend. Maar zo is het niet met onze Heer. De heerlijkheid, die de Zijne was vóór Hij Zich ontledigde om mens te worden, gaf Hem recht op eer en hoogachting. Het leven dat Hij leefde, het dienstbetoon dat Hij in Zijn vernedering vervulde, verdiende lof en een passende beloning. Er was niet de minste aanleiding voor goddelijke veroordeling.

Indien wij schromen toe te geven, dat het kwaad naar het plan en ter vervulling van Gods doel in de wereld kwam, wat zullen wij er dan van denken hoe Hij Christus behandelde? Christus Zelf wilde de Hem voorgehouden beker niet drinken, toch was dit Gods wil. De smaad en schande, die op Hem gelegd werden, tijdens Zijn bediening waren onverdiend. Wij geven toe, dat de mensen Hem gruwelijk onrechtvaardig behandelden. Maar wat moeten wij van God zeggen, die Hem in Zijn diepste nood in de steek liet en vuur van boven in Zijn gebeente zond, ja, sterker nog, het behaagde Hem Hem te verbrijzelen (Jes. 53:10). Er was slechts één groter onrecht dan dat Hij een Man van smarten en vertrouwd met leed zou zijn, en dat was dat Zijn pijnlijkste kwelling Hem vanuit het hart van Zijn God en Vader overkwam!

Laat een ieder, die beweert dat God geen verbinding met het kwaad zou hebben, luisteren naar die vertwijfelde schreeuw van de verlaten en vereenzaamde Zoon: "Mijn God, Mijn God, Waarom hebt Gij Mij verlaten?" Ter rechtvaardiging wijzen wij op de oneindige zegeningen, die daaruit voortvloeiden. Wij kunnen zelfs vinden dat de Lijdende Zelf van de arbeid van Zijn ziel zal zien en verzadigd worden.1 En dit is het antwoord dat voor de eerste binnenkomst van kwaad als wel voor het voornaamste voorbeeld ervan volstaat.

Moord is een kwaad van de eerste orde. Op het om het leven brengen van een vijand staat normaal gesproken de doodstraf. Een vriend van het leven te benemen is veel erger, en iemand die zijn eigen geliefden doodt wordt gewoonlijk voor krankzinnig uitgemaakt, want het is een misdaad die te verschrikkelijk is om door een redelijk wezen te worden begaan. Het is deze gedachte die zich aan ons opdringt als wij over Abrahams geloof lezen, toen hij zijn zoon Izaäk offerde. Hij dacht er toen zonder twijfel net zo over als wij, want hij troostte zich met de gedachte dat God, Die in werkelijkheid voor deze duidelijke misdaad verantwoordelijk was, zich over de gevolgen ervan zou bekommeren, want Hij zou Izaäk uit de doden kunnen opwekken. (Gen. 22:16, Rom. 4, Hebr. 11).

Het grootste belang voor ons ligt niet in Abrahams daad, want hij doodde zijn zoon niet echt, maar in het grote tegenbeeld, toen God met Zijn Zoon naar Golgotha kwam. Toen was er geen vervanger, maar het mes van de Vader trof de Zoon Die Hij liefhad, en in Wie al Zijn verwachtingen geconcentreerd waren. Onze opzet in de verwijzing hiernaar is om duidelijk te maken, dat naar iedere menselijke maatstaf, Abrahams voorgenomen daad waanzinnig crimineel was. Het was volkomen zonder rechtvaardiging afgezien van de onthulde wil van God. Wat had Izaäk gedaan om de dood te verdienen? En dat gold nog in sterkere mate voor de Zoon die hij representeerde, waarom zou Hij geslacht moeten worden? Als wij ons onderzoek beperken tot Christus en God in hun vroegere relatie en zowel de zonde van de mens als die van de schepping, alsook de zegen die tot allen zullen komen door Zijn offer, uitsluiten, moeten we bekennen dat het een tijdelijk onrecht aan het Slachtoffer was. Is dit niet de gedachte die ten grondslag ligt aan het feit dat Hij tot zondoffer [zonde] werd gemaakt voor ons, opdat wij zouden worden Gods gerechtigheid in Hem? (2 Cor. 5:21). Geen mens maakte Hem (tot) zonde, en zeker Satan had niet zo'n loffelijk doel voor ogen. Het was God Die het deed, en op zo'n wijze dat het alle andere zonden recht zette en rechtvaardigde.

De gangbare voorstelling van het vervolmaakte universum is er één die nog de littekens en ontsieringen van zonde zal dragen. Maar Gods gedachte is oneindig hoger. Het kruis van Christus heeft alle zonde in rechtvaardigheid, overtreding in gehoorzaamheid, krenking in verzoening, en haat in liefde omgezet.

Tijdelijk, gedurende het aardse koninkrijk, wordt zonde en overtredingen vergeven. Maar uiteindelijk wordt zonde gerechtvaardigd, of gezuiverd. In zichzelf is het misdadig; in combinatie met de misdaad van het kruis is het een essentiële factor in de onthulling van Gods hart.

Om het nog eens kort samen te vatten: God vereffent zonde met zonde. Elke zonde wordt door de zonde der zonden omgevormd in een daad die essentieel is voor Gods hoogste heerlijkheid en het hoogste goed voor de schepselen. Al de rechtvaardigheid, heerlijkheid en eer die van Christus is, hetzij voor Zijn vleeswording of na Zijn verheerlijking, vormt geen tegenwicht voor zonde. Zijn onverdiende vernedering, pijn, schande en dood zijn voldoende om alle zonde in rechtvaardigheid, heiligheid en zaligheid om te zetten.

1 Jes. 53:11 S.V.

Volgend artikel uit deze serie

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.


©Concordant Publishing Concern