De laatste bazuin van 1 Korinthe 15,
vergeleken met de bazuin in Openbaring 11

door A.E.Knoch

   

Er is een beslist en heerlijk verschil tussen de zevende bazuin van Openbaring en de "laatste bazuin" die ons zal roepen om bij de Heer te zijn. Sommigen hebben gepoogd ze met elkaar te identificeren op grond van het feit dat ieder een laatste bazuin is. Maar dingen die dezelfde naam hebben, hoeven niet persé gelijk te zijn. Christus en Satan worden beide "leeuw" genoemd, maar wie zou dat als een teken van gelijkheid aannemen? Sommigen zijn misleid geworden door de leer dat de ruiter op het witte paard, van het eerste zegel, de ware Messias is, in plaats van de valse, omdat hij zo lijkt op Degene die "het Woord van God" wordt genoemd(19:13). Het feit dat de laatste bazuin de laatste van deze serie is, zou ons er toe moeten brengen ze te onderscheiden van de laatste bazuin waar we naar moeten uitzien.

Het woord "laatste" is, zoals het woord "eerste", niet een absolute, maar een relatieve uitdrukking. De zevende bazuin wordt zelfs niet een "laatste" genoemd, hoewel het natuurlijk wel de laatste van deze serie is. Iedere keer dat een bazuin wordt geblazen, is er een "laatste bazuin," een laatste stoot. Er is voldoende gelijkheid tussen de stoot die het koninkrijk inluidt en de bazuin van God die ons omvormt, om een opvallende tegenstelling te veroorloven, maar het is in de verste verte geen basis voor identificatie. Ja, ze zijn zó ongelijk in detail, dat het verrassend is dat iemand zelfs de mogelijkheid zou overwegen dat ze verwijzen naar dezelfde gebeurtenis. We kunnen niet beter doen dan na te denken over het verschil tussen hen en de grote voordelen op te merken die van ons zijn in Christus Jezus.

De zeven bazuinen worden geblazen door zeven boodschappers[engelen]. Wie de zevende boodschapper is, dat weten we niet. Wij, echter, zien naar niemand anders uit dan onze Heer. Wij lezen: "want de bazuin zal klinken"(1Kor. 15:52;NBG). En opnieuw: "want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van de Aartsboodschapper en bij het geklank ener bazuin Gods"(1Thess. 4:16;NBG). Hij komt niet, zoals het lied zegt: "met engelen die toezien", Hij komt alleen. Hijzelf is de Aartsboodschapper, en het is Hij Die de bazuin van God blaast. Het is zo jammer dat onze vertalingen doen denken dat een (aarts-)engel Hem vergezelt. Er is er geen nodig. Hij komt naar ons in de alleenstaande sublimiteit en majesteit die past bij het Hoofd van het Lichaam, Zijn ecclesia. Zouden wij de "Bruid" zijn, dan zou Hij mogelijk een boodschapper om ons sturen, zoals Abraham deed om Rebecca. Maar wij, zoals de Thessalonicenzen, wachten op Gods Zoon uit de hemelen, Die ons redt van de komende verontwaardiging(1Thess. 1:10).

Er zit een zeer kostbare kwaliteit in deze gedachte. Bij het komen naar de Aarde om Israel te zegenen, zal Hij komen met menigten boodschappers, zoals dat past bij de inkomst van een Veroveraar en een Koning. Maar bij het komen voor hen die een hemels lotdeel hebben, komt Hij zelfs niet tot op de Aarde, maar ontmoet Hij ons in de lucht, en daarheen beveelt Hij ons op te stijgen. Geen stem van een boodschapper zou ooit de doden doen opwekken. Geen Aartsengel zou de levenden kunnen veranderen. Alleen Christus is hiertoe bevoegd en Hij heeft daarvoor geen assistentie van engelmachten nodig. Er wordt een warme intimiteit verondersteld bij deze bijeenkomst, die heerlijk overeenstemt met de allesoverstijgende genade die ons niet alleen redt, maar de voortdurende ontvangers maakt van Zijn gunst. Wij zien alleen uit naar Hem, onze Redder, onze Heer en ons Hoofd en verlangen niet naar de aanwezigheid van een ander.

De tegenstelling groeit naarmate we er meer onderzoek naar doen. De Openbaring werd gegeven aan en via een apostel van de Besnijdenis, want Johannes was een van de drie meest vooraanstaanden van de twaalf. De boodschap was speciaal voor de uitverkoren natie. Niemand kan ook maar beginnen deze Openbaring te begrijpen, tenzij dit eerst is bevestigd. Het koninkrijk dat door de zevende bazuin wordt ingeluid, is de soevereiniteit van Israel over de andere natiën. Wij hebben hier geen deel aan. In verband hiermee lezen we dat de natiën boos werden(11:18). Hoe anders dan onze gezegende verwachting!

De Korinthiërs en de Thessalonicensen, aan wie Paulus schreef in verband met de bazuin van God, waren van de Onbesnedenheid. Zij konden onmogelijk zijn woorden verbinden met de zevende bazuin, want de Openbaring werd pas veel later geschreven, en ook nog door een apostel die niet aan hen gezonden was.
Voordat Paulus naar deze plaatsen ging, werd hij afgezonderd (Hand. 13:2) voor een bijzonder dienstbetoon, en de leiders uit de Besnijdenis erkenden zijn bediening voor de natiën. Toen hij in Thessalonica kwam ging hij eerst naar de Joodse synagoge, maar de Joden, op een paar uitzonderingen na, wilden niets van zijn boodschap weten. Toch geloofde een menigte van de eerbiedige Grieken(Hand. 17:1-9). Aan deze mensen schreef hij zijn eerste brief. Daarin wordt aan het kleine aantal Joden voorbij gegaan, want alleen de heidenen konden zich van hun afgoden bekeren tot God(1Thes. 1:9).

Het is moeilijk een meer onmogelijke tijd en plaats voor te stellen voor een onthulling over de zevende bazuin. Paulus is wel de laatste van wie wij verwachten mogen dat hij een waarheid zal onthullen die voor de Joden is bestemd. De heidenen in Thessalonica zijn de minst waarschijnlijke ontvangers. De Thessalonicenzen hadden verdriet om hun doden. Welke troost was er te vinden voor hen van de natiën in verband met de zevende bazuin? In plaats van hen te verbinden met de komst van de Heer voor de Besnijdenis, geeft hij hen een onthullende aanduiding van die grandioze en heerlijke verwachting die de onze is in Christus Jezus. Precies zoals hij in het Pisidische Antiochië had geduid op rechtvaardiging, en later dit ontwikkelde in zijn brief aan de Romeinen, zo geeft hij nu de natiën een eerste glimp van Zijn komst voor hen, in overeenstemming met de overvloedige genade waarin zij waren geroepen. Zoals al Paulus' onthullingen, wordt ook deze in latere brieven verder ontwikkeld. Het gaat van heerlijkheid naar heerlijkheid. In 1 Korinthe legt hij meer volledig uit over onze lichamen, die in staat zullen zijn de lucht in te gaan om Hem te ontmoeten wanneer Hij komt. In Efeziërs verwijst hij er naar als een "eerdere verwachting"(Efe. 1:12). Dit is het onderscheidende kenmerk voor hen aan wie de brief is geschreven. In Filippenzen verkrijgt het haar grootste heerlijkheid in de omvorming van onze lichamen, om gelijkvormig te zijn met Zijn heerlijke lichaam.

De zevende bazuin was zeker geen geheim! De opstanding en beloning van Israels heiligen, de doem van hun afvalligen en de boosheid van de natiën, werd al in de profeten en de psalmen voorzegt. Maar Paulus vertelt ze in zijn brief aan de Korinthiërs een geheim. Dat is de verandering van een aards, ziels lichaam, naar een hemels, geestelijk lichaam, en dat in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Israels heiligen hebben zulk een verandering niet nodig. Hun lichamen blijven aards, in overeenstemming met hun plaats en deel. Zulk een verandering is absoluut noodzakelijk voor hen die omhoog gaan in de lucht, om de Heer te ontmoeten, zoals de Thessalonicenzen, of zij die een hemels lotdeel ontvangen, zoals in Efeziërs.

De zevende bazuin overspant een aanzienlijk deel van de tijd. Er zijn op z'n minst zeven maanden nodig om alles te omvatten wat er dan zal gebeuren. Maar hier hebben we een totaal andere gedachte. De laatste bazuin is niet een aangehouden stoot, maar een korte, scherpe noot, die slechts een ogenblik duurt.

Paulus' brieven zijn een eenheid. Alles wat hij schreef is aan en voor de natiën, en heeft betrekking op de huidige bedeling van Gods genade. Zijn eerdere onthullingen zijn voorbereidend voor zijn latere onthullingen. Zijn bediening aan Israel wordt ons in Handelingen gegeven, maar ze dringt niet binnen in zijn brieven. Hier hebben de we goddelijke lijn die getrokken wordt tussen dat wat op ons van toepassing is en dat wat zich verhoudt met het Davidische koninkrijk. Het verschil tussen Handelingen en de Paulinische brieven, die in diezelfde tijd werden geschreven, is vaak opmerkelijk. Thessalonicenzen is een goed voorbeeld. In Handelingen gaat Paulus naar de synagoge en probeert hij de Joden te bereiken. Het grote aantal gelovende heidenen is hier slechts een bijzaak. Maar we kunnen heel de brieven aan de Thessalonicenzen lezen, zonder ons ook maar bewust te worden dat er een Jood in Thessalonica is. Het is allemaal voor de natiën.

De hoogste en laatste onthulling, gegeven in de Efezische groep van brieven, kunnen niet verstaan worden zonder de eerdere onthullingen. Efeze zelf heeft maar één korte verwijzing naar de terugkomst van onze Heer. Dit is volkomen onbegrijpelijk, tenzij men verlicht wordt door het licht van de Thessalonische en Korinthische brieven. Hoe kwamen de Efeziërs in een staat van eerdere verwachting(Efe. 1:2), als zij het "woord van de Heer" niet kenden dat aan de Thessalonicenzen was gezonden en het aan de Korinthiërs onthulde geheim? Trouwens, het "geheim" van Efeziërs bestaat uit een aanpassing van waarheid die in Paulus' eerdere brieven werd onthuld. Het was geen geheim dat de natiën het lichaam van Christus waren. Dit is te vinden in Romeinen (12:5) en Korinthe (12:12). Het geheim is dat dit lichaam nu een gezamenlijk lichaam is geworden(Efe. 3:6). De natiën waren deelnemers, nu worden ze mede-deenemers aan de belofte in Christus Jezus, door het evangelie waarvan Paulus al de uitdeler was(Efe. 3:6,7).

De grootste tegenstelling blijft. "De laatste bazuin," waarop onze oren zijn afgestemd, is onuitsprekelijk heerlijk in haar genade. Die gezegende hoornstoot kan velen van ons dommelend vinden, onoplettend op Zijn belofte. Zullen we onze plaats en voorrecht verspelen? Zeker niet! Want dit is de climax van Zijn genade, en allen die lid zijn van Zijn lichaam zullen geroepen worden om hun Hoofd in de lucht te ontmoeten. Niemand van ons zou Hem, zonder grote vrees en diepe wanhoop, in deze vernederde lichamen kunnen ontmoeten. Wij zouden de heerlijkheid van Zijn aanwezigheid niet kunnen verdragen in deze door zonde beschadigde karkassen. Maar voordat wij zullen opstaan om Zijn heerlijkheid te ontmoeten, zullen wij zelf omgevormd worden. Wij zullen Hem ontmoeten met lichamen zoals dat van Hem! Zwak en versleten, ziek en onteerd, gekraakt door pijn, stervend, dat is ons huidig lot. Maar dán zal alle verdriet en pijn en schaamte plaats maken voor vreugde en plezier en heerlijkheid in de aanwezigheid van de Heerlijke! Er is geen genade beneden op Aarde of boven in de hemel, die hiermee te vergelijken is; noch zullen de omwentelende aionen ooit zulk een overdonderende gunst zien.

Maar wanneer de zevende bazuin klinkt, dan is God verontwaardigd en zijn de natiën boos. Alleen Israel ontvangt de beloningen voor getrouw werk. Er is een soort van genade, maar niet ongemengd met wet. En het is allemaal op Aarde, een aardse heerlijkheid, terwijl wij onverdiende heerlijkheid zullen genieten, hemels, bovennatuurlijk.



   


© ©Concordant Publishing Concern