Bidden en lofprijzing
deel 12
Het gebed van de discipelen.
door A.E.Knoch.

De discipelen van onze Heer werd, toen Hij nog bij hen op Aarde was, veel geleerd over bidden. Zij voelden hun onwetendheid en vroegen Hem hen te leren bidden(Luc. 11;1). Als antwoord daarop gaf Hij hen wat meestal het "Onze Vader" wordt genoemd, maar in werkelijkheid is dit "het gebed van de discipelen". Bij andere gelegenheden leerde Hij hen hoe en waarvoor ze moesten bidden. Gewoonlijk neemt men aan dat dit allemaal ook voor ons is bedoeld, zodat de formule die Hij aan hen gaf vrijwel algemeen in het hedendaagse Christendom als model wordt gezien voor onze dagelijkse praktijk. En ja, iets van de genadevolle geest die Zijn woorden doordrenkt is in harmonie met de onze, maar ze schiet vreselijk tekort voor dat wat ons vandaag in beweging zou moeten brengen. Met het oog op deze populaire misvatting zal het verstandig zijn de nadruk te leggen op het tegengestelde, dat het onze is, en niet proberen het in het heden toe te passen.

Het schijnt dat Johannes de Doper zijn volgelingen had geleerd te bidden. Daarom vroeg, nadat Hij had opgehouden te bidden, een van onze Heer's discipelen en zei: "Heer, leer ons te bidden"(Luc. 11:1). Toen zei Hij hen niet alleen wat ze moesten zeggen, maar moedigde hen aan te volharden, door de gelijkenis te vertellen van de "lastige" vriend en een gelijkenis waarin Hij God vergeleek met een Vader die goede dingen aan Zijn kinderen geeft. Omdat deze verwijzen naar bepaalde delen van het gebed, zullen we er in verband daarmee naar kijken.
Onze Heer gaf de discipelen het gebed bij twee verschillende gelegenheden(Matt. 6:9; Luc. 11:2). De woorden zijn vrijwel hetzelfde, maar Zijn begeleidende opmerkingen zijn heel verschillend, en komen overeen met het karakter waarin Hij wordt voorgesteld: de Koning in Mattheüs, en de Mens in Lucas. We zullen eerst naar Lucas' verslag kijken.

Het gebed wordt duidelijk in twee delen verdeeld. Eerst hebben we God en Zijn heerlijkheid, en dan de mens en diens ellende. De heerlijkheid is hier die van de Vader, en deze naam moet als heilig beschouwd worden, en wordt dan ook door de discipelen als zodanig verklaard. Dit is een schitterend begin en dit principe zou in alle gebeden nagevolgd moeten worden. Het geeft God Zijn juiste plaats, en onthult dan de houding van de bidder tegenover Hem. Omdat het gebed er is voor voorzieningen en vergeving en mededogen, is het goed God de plaats te geven van Vader! Op Aarde kijken de kinderen voor deze dingen op naar hen met wie zij verwant zijn door kinderlijke aanhankelijkheid, en niet naar vreemden. En zo ook, speciaal in het Midden Oosten, verlangt en ontvangt de vader de hoogste achting en eer. Zijn naam is een zeer kostbaar bezit. In veel oosterse landen wordt niets zo angstvallig bewaard en beschermd als het "gezicht" of de reputatie van het huis. Dit alles draagt de discipel over aan zijn Vader in de hemelen.

Terwijl dit gebed tekort schiet aan wat we vandaag hebben, gaat het veel verder dan wat tevoren bekend was. Zoals al werd aangetoond had God Zich nooit aan de natie Israel getoond als Vader, en dat deed Hij ook niet toen Zijn Zoon op Aarde was. Dit gebed is niet voor de natie, maar voor de discipelen. Er waren altijd al twee klassen in Israel, zij die aan de zijde waren van Yahweh en zij die tegen Hem waren; zij die vasthielden aan Zijn aanbidding en Zijn tempel, en zij die andere goden dienden en Jeruzalem vergaten. Maar er was nooit de scherpe scheiding die tot stand werd gebracht door de aanwezigheid van hun Messias, te midden van hen in Zijn vernedering. In hun geestelijke relatie met God gingen de discipelen veel verder dan de natie als geheel. In figuurlijke termen werd dit uitgedrukt in de taal van de toekomst, wanneer Israel opnieuw geboren zal worden. Zij ervaarden een individuele nieuwe geboorte en konden God zien als hun Vader in de hemel.

Deze uitdrukking, "in de hemel," is zeer opvallend wanneer we ze vergelijken met het verleden en de toekomst. In Israel hadden hun directe vaders en hun vroege voorvaderen een zeer vooraanstaande rol in hun godsdienst. Op een bepaalde manier waren hun vaders op Aarde noodzakelijk voor heel hun godsdienstig uitzicht. Zij erfden hun beloften en plaats als Gods priesterlijk volk van hun voorvaderen, en zouden alles verliezen als zij niet hun fysieke afstamming van hen konden aantonen. De clausule "onze Vader Die in de hemel is" veronderstelt veel dat wij niet goed kunnen plaatsen. Het had niets te maken met hun aardse plaats en zegen. Het gaf ook geen hint dat hun plaats in de hemel zou zijn, of dat zij daar bij de opstanding heen zullen gaan. Het is zeer opvallend te zien dat Paulus, bij het schrijven aan de natiën, nooit zulke termen gebruikt, hoewel wij zullen opstaan naar een plaats te midden van de hemelingen en daar, in geest, al gezeten zijn. Onze zegeningen zijn geestelijk, met geen enkel aards, fysiek lotdeel. Wij staan overal in gebed in contact met God. Onze aardse vaders spelen, als zodanig, geen rol in onze geestelijke relatie met God, en daarom hoeven wij niet "in de hemel" toe te voegen aan onze gebeden.

Het koninkrijk van de Vader.

Het koninkrijk van de Vader, net als het koninkrijk van God, drukt een veel weidser en hoger, blijvender begrip uit dan algemeen verbonden wordt met de term koninkrijk. "Het koninkrijk van de hemelen" schijnt strikt beperkt te zijn tot de heerschappij van Christus tijdens de dag van de Heer, in het millennium. Zelfs op dat moment schijnt het dat het koninkrijk van de Vader alleen hen omvat die door Zijn geest zijn verwekt, de getrouwen die Zijn zorg en voorzienigheid erkennen en waarderen. Tijdens de aionen omarmt het koninkrijk van de Vader een voortdurend toenemend gezelschap, inclusief hen die slechts proberen Zijn wil te doen. Maar aan het eind van de aionen, wanneer de dood zal zijn afgeschaft en allen met God zijn verzoend, wordt het koninkrijk overgedragen aan God, de Vader, en alle schepselen zullen onder Zijn weldadige, vaderlijke heerschappij komen. Het gebed dat onze Heer leerde aan Zijn discipelen was geen oproep om Israel boven de natiën te plaatsen, een koninkrijk waar de verdorven Farizeeën naar verlangden, maar om die hogere, geestelijke heerschappij, die geleidelijk zal groeien, totdat ze het hele menselijk ras zal omarmen.

Uw wil geschiedde.

Het koninkrijk bestaat voornamelijk uit het doen van Zijn wil. In feite is er geen noodzaak voor welke heerschappij dan ook, zolang er maar eenstemmigheid is. Zo zou het moeten zijn in het geval van allen die geleid worden door Gods geest. En zo zal het ook zijn, wanneer alle soevereiniteit en gezag en macht teniet gedaan zal zijn bij de voleinding(1Kor. 15:23,24). De discipelen werd opgedragen met dat doel voor ogen te bidden. We kunnen vragen: waarom zouden zij er voor bidden, als God al heeft bepaald dat het zo zal zijn en zeker Zijn plan op het juiste moment zal uitwerken, mogelijk in de verre toekomst? Hun gebed werd toch niet "beantwoord"? Vanuit hun standpunt gezien misschien niet, maar het wordt in hun geval al beantwoord, want hun gebed zelf en de verlangens die het wakker maakt in hun harten, zullen hen er toe brengen de wil van de Vader te doen. En het zal volledig en perfect vervuld worden in hun toekomstige ervaring in de opstanding, wanneer zij het koninkrijk geleidelijk zien uitdijen, heel Israel en heel de mensheid omvattend, en tenslotte iedere geest in het universum.

De zinsnede "zoals in de hemel, zo ook op Aarde" levert ons een oppervlakkig probleem. Vanaf de dagen van Job (Job 1:6-12), tot Satan met zijn boodschappers uit de hemel wordt geworpen(Openb. 12:7-9), zou het er op lijken dat Gods wil in de hemel niet gedaan wordt, en daarom schijnt het ook niet veel zin te hebben om hetzelfde voor de Aarde te vragen. Maar dit gebed werd gegeven op een moment toen het koninkrijk al zeer nabij was, en de juiste verwachting van hen die het evangelie van het koninkrijk aanvaard hadden, was dat de komst zonder veel uitstel zou komen. Dit gebed opent inderdaad met deze gedachte. Daarom levert de context de juiste aanpassing, dat wil zeggen, wanneer het koninkrijk komt, dan zal Uw wil gedaan worden, zoals in de hemel, zo ook op Aarde. Dit is in volledige overeenkomst met de feiten. Nadat Satan en zijn boodschappers uitgeworpen zijn, voordat het koninkrijk opgezet wordt, mogen wij aannemen dat Gods wil in de hemel gedaan zal worden. Het gebed is dat dit dan ook op Aarde het geval zal zijn. En dit zal geleidelijk aan zo zijn, steeds meer, speciaal na Satans laatste opstand, en ten volle na de voleinding.

In de bijstand.

Sommigen van ons zullen het idee niet erg op prijs stellen, maar feitelijk zijn we allemaal "in de bijstand." Zonder de aan ons door God gegeven mogelijkheden, zouden wij nooit het brood kunnen verdienen dat nodig is om onze lichamen te onderhouden. Zonder twijfel zal dit duidelijk aangetoond worden in het koninkrijk, want dan zal God de natuurlijke krachten controleren die voedsel voortbrengen, zodat allen zullen weten Wie zij moeten danken voor hun voedsel, en voor iedere goed geschenk zal er lof naar Hem uitgaan. Het woord dat hier wordt gebruikt en wij weergeven met bijstand, is epiousion, OP-ZIJNDE. De King James vertaalt het met "daily" (dagelijks), maar er zit geen gedachte aan tijd in. Misschien kan ons taalgebruik: "dat wat wordt uitgedeeld aan iedereen", het beste de gedachte overbrengen. Van het werkwoord delen krijgen we het zelfstandignaamwoord deel, wat in het weidser gebruik een deel beschrijft. Het schijnt bijzonder passend in dit gebed, waar de ontvanger naar de uiteindelijke Gever van alle goede dingen gaat voor zijn deel voor die dag.

Dit verzoek was het meest passend toen het gebruikt werd door de discipelen van onze Heer, in het bijzonder voor hen die uitgingen om het koninkrijk te verkondigen, omdat zij bij de dag en van Gods voorzienigheid leefden. Zij mochten niet eens de gebruikelijke bedelaarszak meenemen(Matt. 10:10; Marc. 6:8; Luc. 9:3). Natuurlijk, zelfs al zouden onze schuren tot barstens toe vol zijn, is dat geen garantie dat het niet allemaal vernietigd zal worden voordat we in staat zullen zijn er van te genieten. In die zin zou er niets verkeerds zijn dit gebed te bidden. Maar gewoonlijk wordt deze formule gedachteloos herhaald, als de bidder overvloed heeft in de koelkast en een voorraad geconserveerd voedsel zal hebben voor maanden of de middelen om het te kopen. Dan schijnt het gebruik van dit gebed te wijzen op gebrek aan eerbied en hypocrisie. Er is niets fout aan het God danken voor zulke opslagplaatsen, maar om te bidden voor het dagelijks brood als we een voorraad voor een week terzijde hebben liggen, kan voor Hem niet erg aangenaam zijn. Dat is je gebeden zeggen, niet ze bidden.

Trekken van vaderschap.

De grootste gift die God ons kan schenken is Zijn heilige geest. In Mattheüs, met z'n beperkte uitzicht, noemt onze Heer alle goede dingen, in plaats van dit essentiële. Maar beide komen overeen, want alle goed is betrokken bij en ingesloten in de heilige geest. Nu de discipelen God kennen als hun Vader, moedigt onze Heer hen aan daar in hun gebeden tot Hem naar te handelen. Zelfs een aardse vader kan toevertrouwd worden dat hij goede dingen geeft aan zijn zoon. Als een kind om brood vraagt, zal hij hem, in plaats daarvan, niet een steen geven, die zijn lichaam niet zal voeden. Voor een vis zal hij niet een slang in de plaats geven, die hem misschien zal bijten en kwaad doen, of een schorpioen, die hem zou kunnen steken en hem vreselijke pijn zal bezorgen, of zelfs de dood. Boos als stervelingen onlosmakelijk zijn, zullen er maar weinigen zijn die tekort schieten in natuurlijke aanhankelijkheid en zulke dingen doen. Als God dan een soortgelijke relatie opbouwt met de discipelen, mogen ze gerust zijn dat Hij uit hun verzoeken niets zal halen dat hen nadeel zal berokkenen. Hij zal niet, in plaats van het "dagelijks" brood hen voorzien van voedsel dat niet voedt of hen op een gevaarlijk of dodelijk dieet zetten(Luc. 11:11-13).

Het falen van vriendschap.

Onze Heer stelt Zijn hemelse Vader tegenover een vriend die weigert lastig gevallen te worden om zijn vriend een gunst te bewijzen. Vaak wordt deze gelijkenis uitgelegd alsof God is als deze lauwe vriend, en de conclusie die getrokken wordt, is dat wij Hem moeten blijven lastig vallen om Hem iets te laten doen wat wij willen. Hij zal het dan uiteindelijk doen om van ons af te komen. Maar dit is juist het tegengestelde van het belangrijkste onderwerp van gebed. God wil met ons omgaan, maar Hij wil niet dat wij denken dat Hij gierig is en onvriendelijk, onwillig om onze wensen te vervullen. Het tegendeel is waar, ook al lijkt dat soms niet het geval te zijn. Allen zouden Hem met het vertrouwen moeten benaderen, dat God altijd alles wil geven wat zij vragen. Allen zullen vinden wat ze zoeken. Hij zal open doen voor wie aankloppen. Maar alles op z'n tijd. De heiligen zullen ieder gebed vervuld zien wanneer zij levend gemaakt worden. En de rest zal bevredigd worden wanneer zij levend gemaakt worden bij de voleinding.

Maar zelfs bij de Besnijdenis moet het een gebed uit geloof zijn. Jakobus, sprekend tot de twaalf stammen, de natie vanuit het lichamelijk standpunt, zegt tot hen:

"Of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen."
Jak. 4:3:NBG)

De ongelovige natie Israel heeft bijna tweeduizend jaar lang vurig gebeden voor het koninkrijk. Zij hebben geprobeerd het door kracht en macht te vestigen, en dat doen ze vandaag nog steeds. Ze zullen er in slagen een vals koninkrijk op te zetten door middel van hun weelde in Babylon. Maar zulke gebeden en zulke inspanningen van de afvallige natie zijn gebaseerd op hun verlangen naar macht en genot, met een hypocriete en formele kennis van Yahweh. Zulke gebeden zullen gedurende de aionen niet beantwoord worden. Zij die ze zeggen zullen pas bij de voleinding bevredigd worden. Laten we er op letten dat het gebed in de gelijkenis niets voor zichzelf wilde, maar voor een ander.

De vergeving van zonden.

Vergeving is het juiste woord voor het koninkrijk, want het is het voorrecht van de politieke macht. Maar hoeveel minder is het dan rechtvaardiging! Het is niet gratis door Zijn genade, maar uit verdienste, gebaseerd op gedrag. Indien de genade die tot ons komt in Christus Jezus afgemeten zou worden aan wat wij aan anderen tonen, hoe beperkt zou die dan zijn! Er zouden geen rijkdommen van genade, of allesoverstijgende gunst zijn, want we zijn niet in de positie om dit aan anderen te tonen. Maar weinig heiligen zouden zelfs vergeving verdienen, want zij komen hiervoor niet in aanmerking. En onder de discipelen van onze Heer vielen enkelen af. Judas was daarvan het meest beruchte voorbeeld. De brief aan de Hebreeën spreekt van anderen. Laten we nooit om vergeving bidden als die gebaseerd is op ons eigen gedrag! Hoe aardig en genadevol we onszelf ook vinden, het is niets vergeleken met de volheid aan gunst die de onze is in Christus Jezus.

In beproeving brengen.

"Breng ons niet in beproeving" is een strikt koninkrijksgebed. Wanneer het gekomen zal zijn, zullen de boze aionen voorbij zijn. Onder Christus' weldadige heerschappij zal het goede aan de orde van de dag zijn. Zij die in Hem zijn hoeven geen kwaad te vrezen.
Maar wat een tegenstelling is de ervaring van onze apostel, Paulus! Hij leed heel wat af! Alexander deel hem veel kwaad. De Heer verloste hem er niet van. Al wat hij kon doen was de heiligen waarschuwen tegen hem te waken, want hij had Paulus' woorden weerstaan. Paulus zegt niet dat hij gebeden had om onder deze zware beproeving uit te komen. Hij onderging veel vermoeidheid en slagen en geselingen en stenigingen en vasten en dorst en hongersnood en kou en naaktheid en eenzaamheid, en dat alles voor de ecclesia(2Kor. 11:23-28). Toen hem een splinter in het vlees gegeven werd, een boodschapper van Satan om hem te slaan, vroeg hij de Heer drie maal dat het van hem weggenomen zou worden. Maar het antwoord was: Nee! De Heer zei tot hem: "Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid"(2Kor, 12:9;NBG). Hij was een schitterende genezer, zelfs op afstand(Hand. 19:12), maar in deze bediening werd hij zelf niet genezen!

Verlossing van de boze.

De discipelen zullen in het koninkrijk gered worden van de boze. Maar wij zijn al op een heel andere manier beschermd tegen geestelijke machten van kwaadaardigheid. Juist omdat God het kwaad gebruikt ten goede, staan wij open voor de aanval van geestelijke krachten, en kunnen wij ons alleen beschermen door middel van de wapenrusting van waarheid en rechtvaardigheid en vrede, en moeten wij ons verdedigen met geloof en Gods woorden(Efe. 6:10-17). Toch hebben we er vertrouwen in dat het kwaad dat door deze middelen tot ons komt, zoals Paulus' splinter in het vlees, door God voor ons ten goede gebruikt zal worden om ons geschikt te maken voor onze toekomstige missie te midden van de hemelingen. Daarom: laten wij al deze beschermende uitrusting aandoen en staan, niet slechts om een naam voor onszelf te winnen, maar om eer en heerlijkheid te brengen aan Hem onder Wie wij tot dienstplicht geroepen zijn.

Vragen om vergeving.

Het ene deel van dit gebed dat onder alle omstandigheden niet ons gebed zou moeten zijn, is het gebed om vergeving. Het is afhankelijk van menselijk gedrag, dat dan wel perfect passend is bij de rechtgeving in het aardse koninkrijk, maar totaal tegengesteld is aan de genade van God in deze bedeling, die Gods rechtvaardigheid toedeelt aan de gelovige en dat alles op grond van de dood en opstanding van Christus. Hoewel ik vrijelijk vergeving schenk aan hen die me iets schuldig zijn, zou ik er voor huiveren dat te gebruiken als grond voor Gods vergeving voor mij, of voor de mate waarin God mij mij vrijspreekt van zonde. De nutteloze herhaling van dit deel van het gebed kan het gevolg zijn van de te vrezen onwetendheid over Gods allesoverstijgende genade en van het vrijwel totale verdwijnen van het evangelie van Zijn rechtvaardigheid en verzoening.

De vergeven natie.

Toen het werd toegepast op de hele natie Israel, werd dit principe de onderliggende oorzaak van hun afvalligheid. In de gelijkenis van de tienduizend talenten(Matt. 18:23) voorzegde onze Heer de loop van gebeurtenissen in Israel. Hij bad voor hen aan het kruis: "Vader, vergeef hen, want zij weten niet wat zij doen"(Luc. 23:24). Daarom wordt, in plaats van de natie te vernietigen vanwege de kruisiging van hun Messias, op de Pinksterdag nogmaals vergeving verkondigd. Maar de Joden wilden de uitbreiding van deze zegen naar de natiën niet tolereren. Toen Paulus sprak tot de vrome proselieten in het Pisidische Antiochië(Hand. 13:14-52), raakten de Joden vol van jaloezie, en spraken ze hem tegen. Hun opstapelende schuld, te wijten aan hun verwerping van Yahweh en de moord op hun Messias, bracht hen niet tot het vergeven van de veel kleinere som die de natiën schuldig waren voor hun afval van God. Als gevolg daarvan werd de vergeving van Israel, als natie, teruggetrokken en nu lijden zij nog steeds en doen aanbetalingen op hun enorme schuld.

Een opvallend kenmerk van dit gebed wordt over het algemeen over het hoofd gezien. Alhoewel het gegeven werd aan Zijn discipelen, staat het geheel in het meervoud. Onze Vader ... Geef ons heden... vergeef ons... want wij... onszelf ... breng ons niet... redt ons. Zij waren nog steeds Israelieten, nog steeds leden van de geliefde natie, en hun gebed was niet van een ieder voor zich, als individu, maar voor heel hun volk. Het koninkrijk kwam niet omdat slechts een paar hun Messias aanvaardden. Het zal pas komen als de natie zich bekeert en naar Hem opziet Die zij doorstoken hebben. Niemand kan dit gebed verstandig bidden voor zichzelf, want het meervoud sluit anderen in. Het is voor ons, van de natiën, heel moeilijk dit ten volle te verstaan. Indien we zouden bidden dat het koninkrijk zou komen, zouden we niet voor onszelf bidden, maar voor Israel. Het koninkrijk zal aan hen gegeven worden, niet aan ons.

Wij kunnen vandaag een deel van het "Onze Vader" zeggen, maar andere delen zijn nu niet op hun plaats. "Onze Vader" past altijd, wanneer een kind van God vaderlijke hulp of gemeenschap zoekt. Maar we hoeven Hem niet te lokaliseren "in de hemel", want, in geest, waarin wij onze zegeningen vinden, is Hij overal met ons. "Uw naam worde geheiligd" kan vandaag gezegd worden, maar we zouden beter hoger stijgen en Hem zegenen als de God en Vader van onze Heer, Jezus Christus. "Uw koninkrijk kome" komt in alle tijden overeen met Zijn doelstelling, maar de speciale toepassing die de Besnijdenis discipelen in gedachten zouden hebben, het millenniale koninkrijk op Aarde, komt niet overeen met onze verwachting, die is om weggegrist te worden van de Aarde en onze zegeningen te midden van de hemelingen te genieten. "Zoals in de hemel" is nu niet waar, maar het zal dat zijn wanneer het koninkrijk op Aarde zal zijn gevestigd.

Het tweede deel van het gebed, dat de discipelen zelf aangaat, heeft heel weinig met vandaag te maken. Weinigen van ons leven bij de dag zoals zij deden, en hebben dus geen behoefte te bidden voor ons dagelijks "brood". We bidden niet om vergeving als we al Gods rechtvaardigheid hebben! En ook baseren we niets op onze behandeling van anderen. Wij bidden om volharding om de beproevingen te doorstaan die God ons zendt, en niet zozeer om van hen verlost te worden. En wij zijn uitgerust om stand te houden en ons te verdedigen tegen de geestelijke krachten van boosaardigheid.
Wat zouden wij dankbaar moeten zijn dat onze gebeden zo ver gaan boven die van de discipelen. Zo hoog als onze plaats in de hemelen is boven de Aarde, zo zou de geest van onze gebeden die van de geliefde natie moeten overstijgen. God zij geloofd voor de genade die de onze is in Christus Jezus!



Terug naar de indexpagina van Bidden en lofprijzing

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern