Studies in Kolossenzen
deel 5
Wederzijdse berichten
Kolossenzen 1:3-8 en 4:7-9

door A.E.Knoch.

Er was geen fysiek contact dat Paulus met de Kolossenzen verbond. Zij hadden hem nooit gezien, noch hij hen. En toch was er een diepe wederzijdse betrokkenheid, zodat ieder van hen over de ander geïnformeerd was door tussenpersonen. Paulus leerde over de de Kolossenzen door Epafras, die hen op zijn hart had liggen(1:7). De Kolossenzen werden over Paulus geïnformeerd door Tychicus en Onesimus(4:7-9), die met Paulus in Rome waren. Dit is in heerlijke harmonie met de waarheid van deze era, waarin het fysieke geen plaats heeft, terwijl er toch wederzijdse betrokkenheid en liefdevolle achting was.

Efeziërs schrijft zegen toe aan God voor Zijn zegeningen. Filippenzen opent met dankzegging voor de bijdrage aan het evangelie. Kolossenzen begint met dankbaarheid aan God voor hun geloof en liefde. In Efeziërs ligt de zegen in God alleen en is alleen afhankelijk van Zijn eigen genadevolle handelen, en niet van het effect op de ontvangers, want op dat moment waren deze heerlijke onthulling nog onbekend en konden dan ook nog geen vrucht gedragen hebben. Filippenzen gaat terug naar hun dienstbetoon onder een eerdere bedeling. Dat is ook in Kolossenzen het geval. Dat wat zij tevoren gehoord hadden, had geloof in Christus Jezus voortgebracht en liefde tot alle anderen die door hetzelfde geloof geheiligd waren.

Dankzegging en bidden gaan samen(Filip. 4:6). Speciaal op dit punt in de bediening van de apostel kunnen we begrijpen hoe groot zijn verlangen zou zijn dat deze onbekende gelovigen, van wie het geloof bevestigd was geworden door hun liefde voor hun medegelovigen, zouden delen in de "verwachting die voor hen is weggelegd in de hemelen", waarvan zij wel hadden gehoord, maar pas op dat moment volledig werd onthuld. Welt in ons niet dezelfde geest van gebed op wanneer we van een groep gelovigen horen? Wensen wij niet dat wij deze heerlijke geschenken van genade met hen konden delen? Er zullen zich misschien geen woorden vormen op onze lippen, maar in geest bidden we zoals Paulus bad voor de Kolossenzen.

Nu blijven geloof, verwachting en liefde(1Kor. 13:13). Deze drie genadegaven groeten ons op de drempel van Kolossenzen(1:4,5): geloof in Christus Jezus, liefde voor alle heiligen, en een hemelse verwachting. Hoewel het een van de hoge triade van brieven is, zijn er geen wonder-werkende gaven, geen "tongen", geen genezing voor het lichaam. Deze zijn achtergebleven in de tijd van de minderjarigheid. Vanaf het begin zijn we in de atmosfeer van de volwassenheid. De drie blijvende genadegaven vormen de enige passende intrede in de huidige bedeling. Waar ze gevonden worden staan er open harten klaar voor het hoogste en beste dat God kan schenken.

Hun geloof was strak gericht op Christus Jezus, onze opgevaren en verheerlijkte Heer, in Zijn hemelse verhoging. Het belang hiervan kan alleen waargenomen worden in het licht van de later volgende onthulling van hun hemelse bestemming. De verkondiging van "Jezus Christus", de verworpen en terugkerende Messias, heeft heerlijkheden van zichzelf, maar het is niet een passende basis voor een hemels lotdeel. Bovendien is ons geloof van een hoger, meer gezegend soort. De Besnijdenis heeft een grote hoeveelheid van tastbare bewijzen waarop gebouwd kan worden. De krachten en tekenen die door Christus en Zijn apostelen gedaan werden, brachten een geloof voort dat te vaak de test niet kon doorstaan. Hoe weten we dat ons lotdeel in de hemel is? We hebben buiten het woord van God geen enkel bewijs. Alleen tot zulk een geloof komt Gods hoogste onthulling.

De liefde van de Kolossenzen was trouw aan haar nobele aard, omdat ze alle heiligen omvatte. Ze was niet opgeroepen door hun goede kwaliteiten of waardigheid, maar berustte alleen op een wederzijdse relatie met God. We kunnen de heiligen liefhebben die we kennen en van wie de deugden onze waardering oproepen, maar het is ons voorrecht om God te imiteren in die diepere en fijnere aanhankelijkheid die ook naar hen vloeit die het niet verdienen geliefd te worden, ja, die soms eerder afstoten dan aantrekken. God vindt de bronnen van de liefde in Zijn eigen hart, zodat het, in Christus, vloeit naar al Zijn heiligen. Als Hij Zijn liefde over hen uitstort, waarom zouden wij dan Zijn voorbeeld niet volgen?

Paulus bad voor de Kolossenzen vanwege de verwachting die voor hen weggelegd is in de hemelen. In een soortgelijke inspanning had hij in Efeziërs gebeden om een geest van wijsheid en onthulling, opdat zij de verwachting van Zijn roepen zouden waarnemen(Efe. 1:17,18). Zoals ook in Efeziërs wordt het zegengebied niet op de Aarde achtergelaten, maar wordt het onmiddellijk naar de hemel verplaatst(Efe. 1:3). Filippenzen zet ons in een hemels gebied(Filip. 3:20). Zo verenigen deze drie topbrieven zich in het ons opheffen naar het hemelse, naar onze hoge plaats te midden van de engelen. Ze staan hierin alleen, hoewel de hinten in Paulus' eerdere brieven niet ontbreken.

Let, als een opmerkelijk voorbeeld van de vele belangrijke tegenstellingen tussen Kolossenzen en Efeziërs, op de manier waarin hun gezamenlijke verwachting aan ons voorgesteld wordt. In Kolossenzen(1:5) wordt de zaak heel eenvoudig voorgesteld: "de verwachting ... daarvan hebt gij tevoren gehoord ". (JULLIE-TEVOREN-HOREN, prokousate). In Efeziërs (1:12) echter, is het niet tevoren horen, maar verwachten. Als dit alles zou zijn, dan zouden we eenvoudig "jullie tevoren verwachten" hebben (JULLIE-TEVOREN-VERWACHTEN). In plaats daarvan is het de meervoudsvorm van HEBBEND-TEVOREN-VERWACHT, geen werkwoord, maar een deelwoord, niet een feit, maar een toestand: "opdat wij zijn tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid, die een eerdere verwachting hebben in de Christus"(Efe. 1:12;SW). Omdat het Griekse woord niet werkt als een werkwoord, vertelt het TEVOREN ons niet wanneer de verwachting gebeurt. Omdat het een deelwoord is, vertelt het ons wat voor soort verwachting het is. De gedachte in het denken van de schrijver van Efeziërs is zeer ongebruikelijk, en daarom vindt het uiting in een woord en vorm die maar zelden gevonden worden. Het staat in de tegenwoordige tijd, een toestand waarin zij die de brief ontvingen waren toen zij die ontvingen. Een voorbije actie wordt alleen verondersteld, en is niet aan de orde.

Dit wordt praktisch voor ons vastgelegd wanneer wij zien dat deze toestand in Christus is. Het verwijst naar de toekomstige komst van Christus, voordat Hij door Israel verwacht wordt, daarmee een huidige toestand aangevend. Wij zijn nu voor-verwachtend, omdat wij wachten op Christus' komst vóór Zijn komst voor Israel.

Efeziërs houdt zich bezig met al de heiligen die Paulus' speciale bediening hadden ontvangen, en hij stelt deze uitdrukkingen samen om hen te beschrijven, want het vat op de meest accurate wijze samen wat hij de Thessalonicenzen(1Thess. 4;15) en Korinthiërs(1Kor. 15) had geleerd. Het is aan hen dat hij zijn nieuwste onthullingen toevertrouwt.

Het woord van waarheid van het evangelie.

De zogeheten "genitief" naamval[tweede naamval;WJ] in het Grieks is een van de beproevingen van de vertaler en de uitlegger, speciaal wanneer ze dubbel wordt uitgevoerd, zoals in "het woord van waarheid van het evangelie"(Kol. 1:15). Omdat de Engelse tweede naamval een deel van de grond bedekt, is het vaak mogelijk ze te gebruiken, zeker daar waar het lidwoord ontbreekt. Voorbeeld: wij kunnen zeggen "het woord van God," of "Gods woord", zonder dat er enig waarneembaar verschil in betekenis te zien is. Feitelijk is het gewoonlijk niet veel meer dan een nadrukkelijk bijvoeglijk naamwoord, zoals in het elfde vers van dit hoofdstuk: "de macht van Zijn heerlijkheid", wat wijst op de macht die verbonden is met Zijn heerlijkheid, en het is, tegelijkertijd, Zijn heerlijke macht.
Sommige zinsnedes scheppen geen echte problemen in het Engels, zoals, bijvoorbeeld, "het woord van waarheid", omdat wij eraan gewend zijn. Toch is het wel de vraag of we zo werkelijk hun belang begrijpen. Wat is "het woord van waarheid"? Als we het omzetten naar het bezittende "waarheid's woord," wordt het misschien al wat helderder. Als we een bijvoeglijk naamwoord gebruiken, "het ware woord" wordt de betekenis veel meer omgrensd. Maar toch staat het er dan op dat het woord waar is, terwijl "het woord van waarheid" naar het woord verwijst als waarheid.

Misschien valt dit beter te zien in de zinsnede "de waarheid van het evangelie." Hier hebben we niet dat deel van het evangelie dat waar is terwijl andere delen onwaar kunnen zijn, maar het evangelie als waarheid. Daarom moet dit het ware evangelie zijn. Een speciaal geval dat veel overdenking heeft ontvangen, is de zinsnede "de bedeling van het geheim"(Efe. 3:9). Zelfs als we het bezittende vervangen en het lezen als "het geheim's bedeling", blijft het Engels volhouden te veronderstellen dat het de actie van de bedeling van het geheim betreft, terwijl het Grieks verwijst naar de bedeling, niet van, maar behorend bij of gekenmerkt door het geheim. Wij hebben gepoogd dit te voorkomen door "geheime bedeling" weer te geven, maar het kan verstandiger zijn het als gewoonlijk te vertalen en de uitleg over te laten aan de interpretatie.

Het is pas wanneer er twee genitieven gebruikt worden dat de vraag opkomt hoe ze begrijpelijk gemaakt kunnen worden voor de Engelse lezer. Het verbindende "van" is veel te vaag om een vastomlijnd idee te geven van de relatie van de woorden tot elkaar. Als we zouden zeggen: "het woord dat zich bezig houdt met de waarheid die verband houdt met het evangelie," zou dat kunnen helpen, maar het zou veel interpretatie verlangen van de kant van de vertaler. "De ware uitdrukking van het evangelie" schijnt de dichtstbijzijnde ongeschonden idiomatische weergave te zijn die we kunnen vinden, maar het kan verstandiger zijn het Griekse taalgebruik te volgen en de uitleg over te laten aan de interpreteerders.

In Efeziërs lezen we dat de heiligen van de Onbesnedenheid, bij het horen van "het woord der waarheid", verzegeld waren met heilige geest(Efe. 1:13). Kolossenzen is corrigerend en daarom ligt er speciale nadruk op de waarheid, in tegenstelling tot wat vals is. Niet alleen hoorden zij "het woord van waarheid van het evangelie", maar daardoor realiseerden zij zich de genade van God in waarheid(1:6). Zoals we, zodra we bij het leerstellige deel van de brief komen, zullen zien, dreigden filosofie en traditie hen te beroven van de waarheid. Maar zij hadden het echte en ware evangelie gehoord en ontvingen de ware genade van God van Epafras. Ze waren goed begonnen.

Zoals een goede oude broeder het eens vele jaren geleden uitdrukte: de meeste van de heiligen van de Heer zijn in mist geboren. Zij luisteren naar een "evangelie" dat bestaat uit een beetje waarheid, vermengd met veel vergissingen. Het blote feit dat God ze er genadevol onder redde, geeft dit evangelie een krachtige greep op hen en heiligt het valse elementen samen met de ware. Vanaf het begin zijn zij gehandicapt, zodat een grotere mate van waarheid onbereikbaar is. Hoe dankbaar zouden wij zijn als, in ons geval, God ons heeft geroepen door een evangelie dat het woord van waarheid benadert! Hoe dankbaar zouden allen zijn die tot de kennis van God gebracht werden, waar genade in waarheid werd uitgedeeld!

Niemand van ons zal naar een Epafras geluisterd hebben of naar iemand die met hem vergeleken kan worden als een trouw uitdeler van Christus. Dat was een levend en energiek evangelie! In heel de wereld groeide het en droeg het vrucht, niet alleen in Kolosse. In het hedendaagse Christendom is het vrijwel gedegenereerd tot een religie of een filosofie, zodat de vitaliteit er van grotendeels vergaan is en haar genade is verdwenen. Maar in die dagen kwam het tot de natiën met een versheid en oorspronkelijke kracht die daarna, als het al gebeurde, nog maar zelden geëvenaard werd. Ach, hoe weinig van de meest gevorderde gelovigen hebben "de genade van God in waarheid gerealiseerd!"

Omdat Epafras met Paulus in dienstbetoon is verbonden, noemt hij hem zijn geliefde mede-slaaf. In verband met de Kolossenzen is hij niet hun slaaf, maar hun dienaar, en zo voor hen een uitdeler van Christus. Misschien ligt zijn bijzondere kenmerk in het feit dat hij niet tevreden was met het Christus tot mensen brengen voor alleen redding, maar hij worstelde in gebed dat zij volwassen mochten staan en volkomen verzekerd mochten zijn in heel de wil van God(4:12). Het is hij die aan Paulus bericht en aan hem hun liefde in geest bekend maakt. Deze brief is zonder twijfel op dit bericht gebaseerd en is ook een antwoord op Epafras' gebeden voor de Kolossenzen.

Tychicus doet verslag aan de Kolossenzen.

In het aanvullende deel van de brief (4:7-9) gaat er een bericht van Paulus naar de Kolossenzen, gedragen door de twee die bij hem zijn. Er wordt in deze brief niet veel over deze zorgen gezegd, omdat zij thuishoren in de sfeer van dienstbetoon, en zijn daarom te vinden in Filippenzen. Hoe nodig het voor Paulus geweest mag zijn om over de Kolossenzen te weten, het was veel meer noodzakelijk dat zij het belang zouden kennen en begrijpen van de gebeurtenissen die hem overkomen waren als de gevangene van de Heer. Kunnen wij ons indenken met welke spanning de ecclesias, die door Paulus of zijn onderwijs waren ontstaan, de loop van gebeurtenissen volgden die een einde dreigden te maken aan zijn loopbaan en, mogelijk, zijn getuigenis op Aarde volkomen zouden uitwissen?

Voor het menselijk oog scheen de gang van de apostel het einde aan te geven van zijn loopbaan. Het zou de gelovigen onder de natiën achter laten in een toestand van grote verslagenheid. Maar het tegendeel was het geval. Paulus' gevangenschap leidde tot een verspreiding van het evangelie, zowel door hemzelf onder de bewakers, als door anderen die door zijn voorbeeld bemoedigd werden. De status van de gelovigen onder de natiën was volledig opgehelderd door de onthulling van de twee geheimen - dat van Christus in Kolossenzen en van de nieuwe bedeling in Efeziërs. De apostel verklaart veel hier van zelf aan de Filippenzen. Hij laat het aan anderen over dit aan de Kolossenzen te doen en aan hen die de Efezenbrief hadden ontvangen(Efe. 6:21,22).

Tychcus, de gelukkige, schijnt in deze het belangrijkste middel van de apostel te zijn geweest. Als Efeziërs een rondzendbrief was geweest, kan die onder de ecclesias zijn rond gegaan om de gelovigen te verzekeren dat God het ogenschijnlijk kwaad gebruikt om het evangelie te bevorderen en tegelijkertijd de gelegenheid benutte om Zijn laatste en hoogste onthulling bekend te maken, de hoge bestemming van de natiën, samen met de kwistige genade die de nieuwe bedeling kenmerkt die volgt op het terzijde zetten van Israel, tot de volheid van de natiën in zal gaan.

In Efeziërs schijnt Tychicus de opdracht te hebben voor dit ene doel: het bekend maken van Paulus' zorgen voor anderen(6:21,22). Maar in Kolossenzen maakt hij niet alleen al Paulus' zaken bekend, maar ook dat zij dat mogen weten wat hen betreft(4:8). Het woord jullie (dat wat jullie betreft) wordt gevonden in de ongecorrigeerde Sinaïticus. De gecorrigeerde Alexandrinus, Vaticanus en Sinaïticus lezen "ons", maar de Sinaïticus werd door de laatste editor terug veranderd. De neiging, zo geven wij toe, zou zijn om van de Kolossenzen en Efeziërs dezelfden te maken, daarom is ons niet zo aannemelijk als jullie. In feite is het zo dat, totdat wij de inhoud van de twee brieven in aanmerking nemen, de lezing die wij gebruikt hebben niet overeenkomt met de context.

In Efeziërs hebben we een volledig verslag van "dat wat jullie betreft"(de heiligen), en daarom hoefde Tychcus deze niet bekend te maken aan hen die deze brief ontvangen hadden. Maar Kolossenzen bevat niet zozeer de dingen die hen betreffen, als wel de dingen die Christus betreffen. De Kolossenzen, net zoals alle gelovigen van deze geheime bedeling, moeten dat weten wat hen aangaat, in het bijzonder wat op dit punt in de tijd bekend was gemaakt. Deze onthulling ging al snel verloren en is vandaag vrijwel niet bekend. Daarom schijnt het afgezaagd, om niet te zeggen dwaas, dat Tychicus de Kolossenzen over hun eigen zaken informeert. Alleen wanneer we ons de grote verandering realiseren die in hun status had plaatsgevonden, kunnen we zien hoe belangrijk het voor hen was hen van deze dingen te vertellen, zoals het ook van belang was om de loopbaan van Paulus uit te leggen.

Wat moet het voor de Kolossenzen een troost zijn geweest om het bericht van Tychicus te ontvangen! Eerst vol van donkere voorgevoelens, zijn nu hun harten gevuld met onuitspreekbare blijdschap en vol van heerlijkheid. Achter de sombere wolken van onrustbarende omstandigheden, schijnt nu Gods helderste zon met stralen van bijna onverdraaglijke helderheid. Paulus' gevangenschap, hoewel dat voor een bepaalde tijd het einde was van de fysieke verwachtingen voor de Aarde, is slechts het begin van een hemelse, geestelijke bedeling, die alles verre zal overtreffen wat God eerder onthulde. En zij, ja zij zijn uitgekozen om de hoogste plaats in te nemen in Gods doelstelling van liefde!

Samen met Tychicus komt Onesimus mee, een typerend voorbeeld van de genade die nu aan de natiën wordt onthuld. Net zoals hij eens een nutteloze, weggelopen slaaf was, die door Paulus tijdens zijn gevangenschap aan zijn heer werd terug gezonden, zo vluchtten de natiën ver van God, maar worden nu door Paulus' genadevolle evangelie naar Hem terug gebracht. We zouden in dit verband het lezen van Paulus' brief aan Filemon willen aanraden. Hoe duidelijk schijnt de genade in iedere zin! Van de laagste op de sociale schaal op Aarde, werd Onesimus begenadigd met de hoogste eren in de hemelen. Hij deelt met Tychicus het voorrecht van het, in zijn eigen huis, aan Kolosse overbrengen van het bericht dat zo veel blijdschap en zegen zal brengen.

Zou het niet fijn zijn als de gelovigen van vandaag meer betrokken zouden zijn met Paulus en zijn gevangenschap, met alles wat daaraan vast zit? Hij schijnt het zo belangrijk te vinden dat hij de brief niet kan sluiten totdat hij met eigen hand had geschreven: "Herinnert van mij de banden!" Maar laten wij ons niet alleen zijn kettingen herinneren, maar de hele crisis die hij moest doorstaan, want het was allemaal kenmerkend voor de grootse waarheden en grootste onthullingen die ooit aan de sterfelijke mens zijn gegeven. Laten we dit bericht zien als aan onszelf geschreven, en dank geven aan onze God voor de grootheid van Zijn genade.



Terug naar de indexpagina van Studies in Kolossenzen

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern