Wat is dood?

door A.E.Knoch.
1874-1965

Dood en oordeel

Het zal u misschien verbazen, maar de dood is een terugkeer. De mens is aarde en keert terug naar de grond (Gen. 3:19). De geest keert terug naar God Die haar gaf (Pred. 12:7). De ziel keert terug naar van waar ze kwam (Psa. 9:17; Hand. 2:27,31). In feite sprak Job van de dood zelf toen hij zei:

"Want ik weet dat U mij doet terugkeren naar de dood, naar dat huis van afspraak voor elke levende" (Job 30:23)

Noch een mens als geheel, noch enig deel van hem gaat bij de dood een nieuwe, onbekende toestand binnen, maar allen keren terug naar de toestand van waar hij/zij voortkwam toen leven werd gegeven. Net zoals het lichaam werd geschapen uit bestaande wezens, zo ging het ook met de geest die door God werd gegeven; en bij de dood keren deze terug naar dezelfde toestand waarin ze eerder waren.

Deze waarheid is verduisterd geworden door tegenspraken in het weergeven van het Hebreeuwse woord shub. Dit woord is in de Engelse vertaling (King James) weergegeven met honderd en twee-en-veertig variaties in weergave. Aan de andere kant zijn vijf Hebreeuwse woorden vertaald met terugkeer. Onze terugkeer is alleen een nieuwe, concordante studie van de uitdrukking. De belangrijkste vraag die beslist is of dit Hebreeuwse slechts omkeren betekent, of dat het de gedachte aan een eerdere toestand omvat en daarom dus een terugkeer betekent. De volgende passages uit de Authorized Version (vertaald in het Nederlands) staan ons voor ogen.

- "jouw terugkeren naar de grond, vanwaar jij genomen werd" (Gen. 3:19)
- "U zamelt hun geest in, zij overlijden en keren terug naar hun losse aarde" (Psalm 104:29)
- "Zijn geest zal uit gaan, hij keert terug naar zijn grond. In die dag vergaan zijn overdenkingen"(Psalm 146:4)
- "Gedenk, alstublieft, dat U mij maakte als van klei en dat U mij zal doen terugkeren naar de losse aarde" (Job 10:9)
- "en de losse aarde terugkeert op de aarde zoals die was en de geest terugkeert naar de Elohim, Die hem gaf" (Pred. 12:7)
- "De slechten zullen terugkeren naar het dodenrijk, alle naties die Elohim hadden vergeten" (Psalm 9:17)
- "En zijn geest keerde terug en hij leefde" (Richt. 15:19)
- "de ziel van deze jongen zal in zijn binnenste terugkeren" (1 Kon. 17:21)
- "Mijn zilver werd teruggebracht, en aanschouw ook!, het is in mijn tas!" (Gen. 52:28)
- "En hij doet het geroofde dat hij roofde terugkeren" (Lev. 6:4)

Dit zijn slechts een paar van vele passages die duidelijk bewijzen dat dit Hebreeuwse woord niet alleen 'keren', maar ook 'terugkeren' betekent. Veel plaatsen zijn behoorlijk misleidend als we 'keren' zouden vertalen, maar ze zijn alle duidelijk als we het voorzetsel 'terug' er voor zetten.

Met deze sleutel in onze handen zijn we in staat het geheim van 'dood' te ontsluiten. En als we het ten eerste toepassen op het materiële deel van de mensheid, het lichaam, dan hebben we niet alleen niet te betwijfelen bewijs van de waarheid er van, maar worden we voorzien van een gelijkenis van de geest en een sleutel waar het de ziel betreft.

Het lichaam is grond

Overdenk dan de feiten waar het het lichaam betreft. Het is grond. Bij de dood keert het weer terug naar de grond van waar het kwam. Toen het een deel van het lichaam was werd deze grond bestempeld met onze persoonlijkheid. Wij spreken er over als ons lichaam, hoewel de elementen waaruit het is samengesteld voortdurend veranderen en in de dood geheel ontbonden worden. Feitelijk heeft in elke zeven jaren het lichaam een complete verandering ondergaan, voor zover het haar materiële componenten betreft, maar voor zover wij ons bewust zijn is het hetzelfde lichaam. Misschien zeggen we niet teveel als we zeggen dat onze lichamen elke zeven jaar sterven en net zo vaak vernieuwd worden. Dit is natuurlijk een geleidelijk, maar toch echt proces. Het zou ons helpen ons bewust te worden wat de dood van een lichaam inhoudt. Zouden we dit stervensproces in een korte periode comprimeren en de reparatie-processen controleren, dan hebben we de dood zelf te pakken. Dit dagelijks sterven is een voortdurende herinnering en een constante aanduiding van sterfelijkheid. De dood wordt in onze ervaring groot geschreven, want hij is voortdurend werkzaam in onze lichamen om ze te laten terugkeren naar de grond van waar zij kwamen. En het is dit waar de Schrift ons op wijst als we ons bewust zouden zijn van wat de dood betekent. Het zou ons leren dat het lichaam niet geïdentificeerd wordt met enig willekeurig, onveranderlijk deel van de grond, maar het identieke lichaam blijft wanneer de materiële elementen die het vormen vervangen zijn geworden door een totaal verschillende substantie. De elementen die terugkeren naar de grond hebben niet meer bewustheid of identiteit dan die zij hadden voordat wij aan hen deelnamen in de vorm van voedsel.

Dood voor leven

Een andere wet, die hier op lijkt, is dat de hogere organisatie moet leven door de dood van de lagere. Planten kunnen hun substantie direct uit de grond halen, maar dieren, levende zielen die bewegen, kunnen hun voedsel niet rechtstreeks uit de aarde halen. Zij moeten leven door de dood van kruiden, granen en vruchten.

Zo worden we voortdurend herinnerd aan de grote les dat God niet alleen leven uit dood kan brengen, maar dat onze dood niet meer is dan een opstapje naar een hogere eer die aan ons wordt gegeven door Zijn Geliefde, Christus Jezus.

Geen feit in heel het universum wordt zo overvloedig en constant bewezen als de waarheid dat de dood de enige manier van leven is. De dood van Christus, als de voorbode van leven voor een stervend ras, is het meest beeldende voorbeeld, maar het is ver van dat het het enige is. Het is slechts het topje van een pyramide van feiten die in de loop der tijden is opgestapeld, die nog steeds gebeuren en door iedereen en overal gevoeld kunnen worden. Het voedsel dat we eten is op dit punt veelzeggend. Niet alleen vers voedsel, hoewel dit de hoogste uitdrukking is, maar ook groenten en granen. Om mee te beginnen: het is alleen door te sterven dat graan kan groeien. Het is alleen door de dood dat het zaad dat wij zaaien kan uitspruiten. En dit toebedeelde leven raakt weer verloren wanneer het graan gebruikt wordt als voedsel, hetzij door een dier of door een mens. Dood, dood, dood, niets leeft dan door de dood. Dit is de universele wet van leven waaraan we niet kunnen ontsnappen.

Dood is geen leven

Mensen zijn verraden geworden in de meest absurde tegenspraken in hun pogingen de uitspraak van de slang te aanvaarden. "Jullie zullen zeker niet sterven." Ze vluchten als razenden weg van de dood, ze voegen voorzorg aan voorzorg om het te voorkomen, ze brandmerken een mens die een ander doodt als moordenaar en noemen hem een zelfmoordenaar als hij zichzelf doodt; en toch staan zij er op de dood in de meest aangename kleuren te schilderen. Als het zo'n gezegende toestand is, waarom omarmt men ze dan niet?

Maar het Woord van God ruimt zulke mist weg door leven met goed en dood met kwaad te associëren (Deut. 30:15,19). God heeft geen genoegen in de dood van hen die sterven (Eze. 18:32), noch heeft iemand anders dat. De dood, in God's Woord, wordt omringd met zorgen (Psa. 18:4; 116:3) en verschrikkingen (Psa. 55:4).

De dood is noodzakelijk voor opstanding

De grootste verwoesting die door een fout denken over de dood tot stand is gebracht is de feitelijke ontkenning van de wederopstanding. In mijn vroege pogingen het denken van God te begrijpen over het ware evangelie dat Hij gepredikt zou hebben, was het meest opvallende en opmerkelijke afwijken van de prediking van de apostelen die ik vond hun constante nadruk op de opstanding van Christus, terwijl hedendaagse evangelische predikers het nauwelijks de moeite waard vinden het in een evangelie-toespraak te noemen. Ik zocht naar de oorzaak van deze tegenstrijdigheid en vond die in het foute beeld van de dood die orthodox en 'gezond' is geworden. Want indien de dood voor de gelovigen niet meer is dan een ingang in een voller, vrij leven, wat is dan de noodzaak voor een opstanding? Waarom dan de geest neerhalen van zijn extatische zitting in de goddelijke aanwezigheid naar weer in een moeizaam lichaam?

Hiermee overeenkomend vond ik dat de theologische uitspraak 'de opstanding van het lichaam'(die feitelijk opstanding ontkent omdat het de ziel en geest uitsluit) veel onheil gebracht. Deze onschriftuurlijke, misleidende zinsnede heeft haar weg gevonden in de belijdenissen en probeert haar valsheid te verbergen door haar uitdaging van 'geloof'? Ze draagt een masker van waarheid om de werkelijke bedoeling te verbergen, die nauwelijks minder is dan de fout waartegen de apostel Paulus ons waarschuwt (2 Tim. 2:18), want het beweert dat de opstanding al verleden tijd is voor zover het de ziel en de geest betreft.

Tenzij wij erkennen dat dood dood is, kunnen we de opstanding niet juist begrijpen, want het is opstanding uit de doden, niet uit een andere vorm van leven!

Het is in dit verband waard een ander opmerkelijk fenomeen op te merken. Er is bij deze vraag de neiging voor hen die veel omgaan met het oorspronkelijke Grieks om 'ketters' te worden. De kerk heeft de waarheid zo verdorven dat een vitaal contact met de vroege handschriften zeker moet leiden tot 'ketterij'. In werkelijkheid is zo'n studie in het origineel vrijwel noodzakelijk geworden om deze waarheid te heroveren. Zo was dat ook het geval bij Martin Luther, spoedig na zijn ontsnapping aan de slavernij van Rome. In zijn 'verdediging' zegt hij: "Ik sta de Paus toe geloofsartikelen te maken voor zichzelf en zijn getrouwen: zoals dat de ziel de substantiële vorm van het menselijk lichaam is, dat de ziel onsterfelijk is, met al die monsterachtige meningen die gevonden worden in de Romeinse mesthoop van pauselijke bevelen."

Maar zelfs vóór die dag schreef William Tyndale, wiens leven en dood toegewijd waren aan de waarheid, aan Sir Thomas Moore: "Door vertrokken zielen in de hemel, hel en vagevuur te plaatsen vernietig je de argumenten waarmee Christus en Paulus de opstanding bewijzen. Wat God met hen doet zullen wij weten wanneer bij hen komen. Het ware geloof stelt de opstanding waarvoor we gewaarschuwd zijn elk uur naar uit te zien. De heidense filosofen, dat ontkennend, stelden dat zielen voor altijd leven. En de Paus voegt de geestelijke leer van Christus, en de vleselijke leer van filosofen, samen," dingen die zo tegengesteld zijn dat ze niet overeen kúnnen stemmen. En omdat de vleselijk gezinde Paus instemt met een heidense leer, verderft hij de Schrift om ze te vestigen. Als de zielen in de hemel zijn, vertel me dan waarom ze in goede gevallen als de engelen zijn en dan wat de oorzaak van de opstanding is?

En niet alleen de trouwe Tyndale, maar ook anderen sinds zijn dagen die rechtstreeks met de tekst van het vroege Grieks en Hebreeuws handelden, zijn overtuigd geraakt van deze 'ketterij'. Als jong onderzoeker werd ik op grond hiervan gewaarschuwd voor Wilson's Emphatic Diaglott. Rotherham, wiens vertaling het genoegen en hulp voor velen is geweest, is van deze 'fout' beschuldigd. Dr. Bullinger, wiens Critical Lexicon een nauwe studie van het origineel aantoonde, leed veel voor het handhaven van deze waarheid. Daarom moeten we iedereen die orthodox wil blijven waarschuwen de sluier van de Authorized Version niet weg te nemen of naar de oude tekst te kijken, anders zal u zeker besmet worden met de 'ketterij' van God's waarheid!

Onsterfelijkheid van de ziel is niet Schriftuurlijk

De meest schaamteloze ontkenning van God's Woord is te vinden in de orthodoxe leer van doorgaande onsterfelijkheid. Het is in de Schrift niet te vinden! Het is niet anders dan het wilde gissen van een heidense filosoof, aan ons opgedrongen door een afvallige theologie. Wanneer haar supporters er toe gebracht worden toe te geven dat het geen plaats heeft in God's Woord, proberen ze ons te vertellen dat het overal van afgeleid kan worden. Als zij zouden zeggen dat het overal afgeleid kan worden dat God allen terug zal brengen zou dat elke aanduiding tevreden stellen en grondige steun en besliste uitspraken hebben. Maar er is niet de minste aanduiding van onsterfelijkheid die een hedendaags bezit zou zijn in de heilige rollen. Er wordt overal op gestaan dat dit het lot is, niet alleen van de mensheid, maar ook van andere schepselen.

Aan het begin van onthulling wordt de mens onsterfelijkheid ontnomen. De slang had inderdaad gezegd: "Jullie zeker niet sterven"(Gen. 3:4). Maar Yahweh Elohim nam alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, opdat Zijn Woord niet zou falen. Niet alleen gaat de zin verder: "Grond ben jij en naar de grond zal jij weerkeren"(Gen. 3:19), maar zij werden uit Eden verdreven voor het doel hen weg te houden van de boom des levens. Zouden zij van deze boom hebben geproefd, dan zouden ze inderdaad onsterfelijk zijn geworden (ten minste voor de aion) en hun leven zou verlengd zijn geworden temidden van alle zwakheden en spanningen van toenemende leeftijd. Ze zouden door pijn gekweld zijn geworden en gekraakt door ziekte, zonder de mogelijkheid van ontsnapping door de dood of herstel door opstanding. Zij zouden in de moderne 'hel' zijn.

Maar Yahweh Elohim staat zo'n ondenkbare rampspoed om hen over te nemen niet toe. Hij plaatste cherubs en een vlammend zwaard om de weg naar boom des levens te bewaken. Met andere woorden, Hij zorgde er voor dat niemand onsterfelijk zou worden totdat de weg nogmaals geopend zou worden door Christus en de opstanding. Hoe iemand, met het oog op het verhaal, verbonden met de besliste bewering dat alleen Christus onsterfelijkheid heeft nog steeds Satan's leugen kan geloven, schijnt vrijwel ongelofelijk. Toch weten we dat zij in hoge plaatsen het niet alleen als waarheid houden en verkondigen, maar proberen er in de Schrift 'bewijs' voor te vinden! Sommigen echter staan toe dat het daar niet geleerd wordt, maar dat het als vanzelfsprekend wordt aangenomen!

Onsterfelijkheid en onvergankelijkheid

Alleen Christus heeft onsterfelijkheid (1 Tim. 6:16). Wij zullen die aandoen wanneer wij levend gemaakt zijn (1 Kor. 15:53,54). Deze twee passages zijn de enige verwijzingen naar onsterfelijkheid, of doodloosheid, in de Griekse Schrift. Romeinen 2:7 en 2 Tim. 1:10 verwijzen naar onvergankelijkheid, niet naar onsterfelijkheid. Dit wordt duidelijk uit 1 Kor. 15:42, 50, 53, 54, Efe. 6:24 en Titus 2:7, die alle voorkomens van het woord voor onvergankelijkheid bevatten. Onsterfelijkheid is niet 'tot licht gebracht' of 'verlicht' door het evangelie, maar door de opstanding (2 Tim. 1:10).

Plato's filosofie vs. God's waarheid

Ondanks de duidelijke, ondubbelzinnige verklaring van de Heilige Schrift, wordt algemeen geloofd dat de theorie van Plato, dat de mens onlosmakelijk onsterfelijk is, in de Bijbel te vinden is. Laat een ieder die dit gelooft zijn Bijbel en concordantie ter hand nemen en zoeken en zien of hij een enkele passage kan vinden die deze bewering ondersteunt. Gewoonlijk wordt dit bevestigd, hoewel sommige passages, zoals Mark. 12:27, "Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden," geciteerd worden die duidelijk verwijzen naar opstanding of naar het feit dat de doden opgewekt worden, niet naar doodloosheid. De zwakte van Plato's standpunt, wanneer verwezen naar het Woord van God, zou het krachtigste argument moeten zijn voor het geloven van God's nadrukkelijke uitspraak dat alleen Christus nu de Bezitter is van onsterfelijkheid (1 Tim. 6:16).

Toch doen veel van de argumenten van Plato en zijn volgelingen met grote kracht een beroep op onze rede. Het verlangen naar doodloosheid dat God in de menselijke borst heeft geplant, is welsprekend ten gunste er van. Zal Hij de verlangens ontkennen dat Hij er Zelf in heeft geschapen? Zal de dood de ontwerpen verslaan die Hem eindeloze pijnen en onbeperkt werk?

Het was voor Plato menselijk hieruit te redeneren dat de dood niet het einde was van God's omgaan met de mensheid. En daarom hebben hij en die hem volgen het bij het juiste einde. Maar zijn vergissing lag in zijn onbekendheid met God's kracht om de doden op te wekken. Alles wat Plato kon doen was de werkelijkheid van de dood zelf ontkennen. Hij wilde het beperken tot het lichaam. Hij wilde de ziel of de geest onsterfelijk maken en zo voorzien in de voortgang van het bestaan van de mens, opdat het doel van de schepping een mogelijkheid van vervulling zou vinden.

De grootse waarheid dat, in Christus, allen levend gemaakt zullen worden, ontkent onmiddellijk de leer van onlosmakelijke onsterfelijkheid en levert de ware en bevredigende oplossing voor Plato's probleem. Echt, de mens werd niet geschapen om als een gas door de lucht te zweven en op te lossen in niets. Zijn huidige leven is niet meer dan dat. Maar dit faalt om zijn bestemming te vervullen en schiet tekort aan het doel dat God met Zijn schepping voor ogen heeft. Maar het doel wordt niet verkregen met een opgepoetste onsterfelijkheid. Het wordt alleen bereikt door opstanding. Het wordt alleen gevonden in levendmaking. Mensen zullen niet in leven gehouden worden; ze zullen allen levend gemaakt worden. Het zal niet voldoende zijn de dood te ontkennen, want de dood is één van de middelen voor het manifesteren van God's macht en mededogen.

Elk argument ten gunste van onsterfelijkheid ontvangt een compleet en veelomvattend antwoord zodra we gaan zien dat allen levend gemaakt zullen worden. Niet alleen zullen zij opgewekt worden om de verdiensten van hun daden te ontvangen, maar wanneer hier aandacht is besteed en de tweede dood zijn loop heeft gelopen, zullen zij in Christus levend gemaakt worden opdat God de vrucht van Zijn inspanningen kan genieten en dat zij de liefde zullen genieten die hen, zelfs in het stof van de dood, niet zal verlaten.

Er is echt gezegd: "Zelfs in heidense religies is er een element van verdraaide waarheid te vinden. Feitelijk kan een diepe waarheid, die de klein denkende Christelijke theologie nooit heeft begrepen, ontdekt worden, in karikatuur, in de heidense religies. Ze gaan allemaal terug naar de zonen van Noach, van wie allen de orakelen van waarheid hadden, voor zover ze die in hun dag kenden. Het is rond fragmenten van deze orakelen als basis dat heidense filosofie is gesponnen. Het is uit hen, als een bron, dat alle heidense culten zijn voortgekomen, ook al zijn ze, in de vorm die zij aangenomen hebben, 'leren van demonen.' Het zijn verdraaide, kwaadaardige karikaturen van de waarheid. En is er zo, in het heidense geloof van de onsterfelijkheid van de ziel, ook een graantje waarheid."

Het element van waarheid in de leer van de onlosmakelijke onsterfelijkheid van de mens zal duidelijk worden na de voleindiging, wanneer alle mensen inderdaad dit kostbare geschenk zullen bezitten. Maar de grotere fout zit hem in de ontkenning van God's kracht en die van Zijn Christus. Leven is niet in enige zin onlosmakelijk in de mens. Zelfs niet in God's Zoon. De Vader heeft onlosmakelijk leven in Zichzelf en Hij maakte hiervan een geschenk voor Zijn Zoon (Joh. 5:26). Buiten Christus, de Zoon van de levende God, is er geen leven. De continuïteit van leven na de dood, in een aangepaste, fragmentarische manier, is in de Schrift geheel onbekend. De geest gaat niet door met leven. De ziel gaat niet door met leven. De mens is dood. De ontkenning hiervan is niet meer dan een uitvlucht van de filosofie die niets weet van opstanding. Koste wat kost moeten zij God er van weerhouden Zijn eigen schepselen aan te raken!

God geeft

Maar God wil dit helemaal niet zo. De koude troost die 'onlosmakelijke onsterfelijkheid' biedt is vervangen door de grote troost dat de dood, net als al het andere, er is voor God: een middel voor de ontdekking van Zijn hart. Zodat wanneer alle mensen inderdaad onsterfelijkheid bezitten het een geschenk zal zijn, een geschenk van God Zelf, en de verwezenlijking van hun volkomen onwaardigheid voor dit kostbare geschenk, alsook hun absolute hulpeloosheid om het te verwerven, dit zijn de taken en functies van zonde en dood en oordeel. God zal niemand iets verkopen, maar niets zal in staat zijn Hem te weerhouden van geven met een overvloedige hand wat elk zeer zal achten en het minst verdienen.

Inherente onsterfelijkheid is een leer van de demonen en de onderbouw van het spiritisme, een vernielend waandenkbeeld. Het is het nakomenschap van de onwetendheid die de overhand heeft over God's uiteindelijke levendmaking van allen. Alleen Christus heeft nu onsterfelijkheid. Om te kunnen sterven was het, toen Hij aan het kruis hing, voor onze Heer nodig om Zijn geest op te geven, want Zijn Vader had aan Hem gegeven leven in Zichzelf te hebben (Joh. 5:26). God gaf Hem deze kracht terug in de opstanding. Zo is het dat door Hem, de Eerstgeborene uit de doden, en door Zijn dood, God in staat is aan allen het geschenk te beloven dat zij tevergeefs voor zichzelf proberen toe te eigenen, buiten God's genade om.

Twee foute inzichten over de dood

Opstanding wordt ontkend door beide van de extreme inzichten over de doodstoestand. Eén theorie is dat de doden, hoewel zonder lichaam, bewust zijn, dat zij echt leven; het tegengestelde inzicht is dat ze vernietigd zijn. Uit deze beide standpunten is opstanding onmogelijk.

De doden leven?

Als de doden bewust in leven zijn, dan zijn ze helemaal niet dood en is de behoefte aan en mogelijkheid van opstanding ondenkbaar.

Omdat het een onschriftuurlijke leer is, hebben de advocaten van een bewuste tussentoestand niets definitiefs aan te bieden over de toestanden van zulk een bestaan. Het zou verre van accuraat zijn te gissen dat het overeen zou komen met de toestand van zogeheten 'engelen', of het te vergelijken met de ingebeelde toestanden van 'ontlichaamde geesten.'

Ooit publiceerde een leidend magazine een serie over 'Zijn de doden in leven'? Slechts een enkeling merkte de ongerijmdheid van de vraag op. Want als aangetoond zou kunnen worden dat de doden in leven zijn, dan zou dit ook bewijzen dat ze niet dood zijn. Dit leidt tot de botte ontkenning van de dood:

'Er is geen dood.
Wat daar op lijkt is overgang.'

En dit doet ons denken aan de Hof van Eden, waar de 'moeder van alle levenden' werd verteld: 'Jullie zullen zeker niet sterven.' De orthodoxie is niets anders dan de verbreiding van de leugen van de Tegenstander. Bij het ontkennen van de dood, echter, ontkent men de mogelijkheid van opstanding. Levend maken van wat reeds leven heeft zou niet om veel inspanning vragen. Toch wordt opstanding naar voren gebracht als het machtigste vertoon van God's grote kracht. En overal staat men er op dat het de opstanding uit de doden is.

Op dezelfde wijze: als de doden zijn als ware het dat zij niet bestonden, dan zouden ze buiten bereik van opstanding zijn. Laten we alles toestaan wat God zegt over de werkelijkheid van de doodstoestand. Laten we er nooit aan denken als ware het leven in wat voor zin dan ook. Toch is het niet méér mogelijk de geschiedenis van het leven van een mens te vernietigen dan zijn individualiteit te vernietigen, of dat waarvan als voornaamwoord in de Schrift gesproken wordt. Onze Heer zei dat allen die in de graven zijn Zijn stem zullen horen en naar buiten zullen komen. Als zij vernietigd waren geworden, welke 'zij' zouden er dan zijn om Zijn stem te horen? Wij zijn er van overtuigd en geven ruiterlijk toe dat zij geen andere stem kunnen horen; in feite zijn ze niet méér in staat om te horen dan als zij echt vernietigd zouden zijn. En ja, als Hij niet tot hen zou spreken zouden wij er zeker van zijn dat zij nooit weer zouden horen of leven. Zij zouden, om praktische redenen, hetzelfde zijn als vernietigd.

Maar wanneer we de dood in al haar kracht toestaan, dan moeten we altijd ophouden bij totale vernietiging en erkennen dat nog steeds iets bestaat (niet leeft) wat in opstanding antwoordt op de stem van de Zoon.

Misschien is één van de meest overtuigende passages ten gunste van vernietiging te vinden in Obadja 16, waar we lezen: "Zij zullen zijn alsof ze niet waren." Dit is echter een losse parafrase van de Hebreeuwse tekst, want de werkwoorden 'zullen zijn' en 'niet waren'zijn in het origineel precies dezelfde. Als we het werkwoord in beide gevallen hetzelfde weergeven bevrijdt het de zin van het element dat het nodig heeft om vernietiging toe te kennen. Indien wij, bijvoorbeeld, we zouden vertalen met 'zij zijn alsof zij niet bestaan,' dan wordt hun bestaan bevestigd en niet ontkend. Trouwens, deze passage handelt met natiën, niet met individuen, en we zijn vrij om toe te geven dat natiën als zodanig verdwijnen, maar niet de personen die ze vormen.

Het meest opvallende geval van het vuur van Goddelijk oordeel is te vinden in het omverwerpen van de steden Sodom en Gomorrah. Ja, van hen wordt nadrukkelijk gezegd dat ze als voorbeeld gegeven waren, 'de gerechtigheid ervarend van aionisch vuur' (Judas 7). Maar zelfs dit extreme geval droeg geen gedachte aan uiteindelijke vernietiging met zich mee in het denken van onze Heer of van de profeten. Ezechiël verzekert ons er van dat Sodom terug zal keren naar haar vorige toestand (Eze. 16:55). Onze Heer waarschuwde deze steden die Zijn waarschuwing afwezen, dat het voor Sodom en Gomorrah draaglijker zou zijn in de dag van oordeel dan voor hen (Matt. 10:15; 11:24; Mark. 6:11; Luc. 10:12).

De tweede dood

Hoewel velen zullen bevestigen dat de dood geen vernietiging is, staan ze er toch op dat dit bij de tweede dood, de poel des vuurs, niet waar is. Ons wordt verteld dat dood zonder opstanding een virtuele vernietiging is en dat is het. Maar laten we niet te positief zijn dat er geen Schrift is die leert dat er een opstanding vanuit de tweede dood is. Het is zeker waar dat velen zo'n passage nooit ontdekt hebben. Maar het is niet wat we niet gezien hebben dat onze leer zou vormen, maar wat we gezien hebben. Er is, zoals we zullen ter gelegener tijd aantonen, zo'n passage. De belangrijkste verwarring over het onderwerp van de tweede dood is tot stand gebracht door de weigering te geloven dat het sowieso een dood is. Het wordt in een heel andere categorie gestopt, alleen omdat het de tweede dood wordt genoemd. Maar we moeten er aan denken dat deze zinsnede 'de tweede dood' niet uitgelegd hoeft te worden; het is uit zichzelf de goddelijke uitleg van wat begrepen moet worden met 'de poel des vuurs.' Laten we nooit proberen God's uitleg uit te leggen.

We lezen van veel dingen waarvan gezegd wordt dat ze tweede zijn. Was de genezing van de zoon van de edelman (Joh. 4:46-54) niet een teken, net zoals toen het water rood kleurde bij Christus' aanwezigheid in Kana in Galilea (Joh. 2:11)? Was de tweede cel niet een cel omdat die tweede was (Hand. 12:10)? En de tweede Mens, is Hij niet een mens net zoals de eerste mens, Adam (1 Kor. 15:47)? En is het tweede verbond (Hebr. 8:7) helemaal geen verbond? En het tweede gordijn (Hebr. 9:3), was dat geen gordijn? Petrus' tweede brief (2 Pet. 3:1), het tweede dier (Openb. 4:7), het tweede zegel (Openb. 11:14), het tweede fundament (Openb. 21:19), al deze zijn precies wat van hen gezegd wordt dat ze zijn, ondanks het feit dat zij niet de eerste van hun soort zijn. Waarom, dan, zou de tweede dood (Openb. 2:11; 20:6,14; 21:8) iets anders dan de dood zijn?

Dit is de goddelijke definitie van de poel des vuurs, de te vrezen travestie die de doden levend maakt, gemarteld voordat ze zelfs maar voor God's rechtbank gebracht zijn en alleen uit de doden zijn opgewekt om teruggeworpen te worden in een zwaardere kwelling, een travestie waar de Schrift niets van doen heeft. Noch stellen we de machtige inspanning op prijs die God pleegt om hen uit de doodsslaap te ontrukken, indien het alleen is om hen nog een keer aan vergetelheid toe te wijzen door de vreselijke gruwel van de poel des vuurs.

Voor hen die de God en Vader van onze Heer Jezus Christus kennen zal het oordeel van de grote witte troon altijd staan voor een onoverkomelijk probleem buiten de grote waarheid van de verzoening van alle mensen. Waarom zou je de sluimer van de boosaardigen verstoren als niemand er voordeel van zal hebben? Waarom ze weer tot leven opwekken als het alleen Zijn Naam als Wraak inbrandt en onuitsprekelijke pijn in hen veroorzaakt? Of (zoals sommigen willen stellen) als zij zelfs vóór hun berechting bewust lijden, waarom zou Hij eindeloze kracht uitoefenen om ze alleen maar te verdoemen met dubbele verdoeming? Dit is niet Zijn God of de onze.

Adam, stervend om te sterven

Een opmerkelijke passage die, inderdaad, in het Woord van God de allereerste vermelding van dood bevat, is de straf die aan Adam opgelegd werd vanwege zijn ongehoorzaamheid.

"maar vanaf de boom van de kennis van goed en kwaad, vanaf hem eet jij niet. Want in de dag van jouw eten sterf jij stervend" (Gen. 2:17).

Hoe dienen we deze uitspraak te verstaan? Dat Adam nog negenhonderd jaren door leefde is boven alle twijfel verheven (Gen. 5:5).

De meest plausibele uitleg - geestelijke dood - wordt meer onmogelijk des te nader we het beschouwen. 'Geestelijke' dood is figuurlijk. Het begrijpen er van hangt af kennis van de letterlijke dood. Nu is het een onbreekbare wet van figuren zoals deze dat het letterlijke eerst moet komen, daarna het figuurlijke. Maar vóór die tijd was de dood aan Adam onbekend. De letterlijke dood zou voor hem moeilijk te verstaan zijn, laat staan 'geestelijk.' Een andere overweging bevestigt deze conclusie. In alle verwijzingen naar de dood in de Hebreeuwse Schrift wordt niet één maal naar de geestelijke dood verwezen. Het is een gedachte die voorbij het gebied gaat van hen die die aanbetaling van God's openbaring ontvingen.

Trouwens, de dood was niet beperkt tot Adam's geest. Het voornaamwoord 'jij' kan zo niet geïnterpreteerd worden, want ons wordt nooit verteld dat Adam geest was, maar wel vaak dat hij aarde was. Als we het beperken tot enig deel van hem zal het nodig zijn naar zijn lichaam te verwijzen, want hij werd niet alleen uit de aarde gevormd, maar het wordt beslist gezegd: "Want jij werd genomen van losse aarde en naar losse aarde keer jij terug" (Gen. 3:19;SW).

De sleutel voor de oplossing van ons probleem ligt in de opmerkelijke uitdrukking die onze vertalers hebben gemaakt: 'zeker sterven.' In het Hebreeuws is het niet wat we in onze taal hebben. Er staat letterlijk, als we de huidige standaarden van vertalen aanvaarden: 'stervend zal jij sterven.' Dat wil zeggen, het werkwoord sterven wordt in twee verschillende vormen herhaald. De eerste is de zogeheten 'construct infinitief'. Onze infinitief is sterven.' In de 'construct toestand' zijn laat zien dat het beperkt is in betekenis door het er op volgende woord. In de zinsnede 'het woord van de Heer', bijvoorbeeld, is het woord 'woord' in de construct toestand omdat niet iedereen's woord bedoeld wordt, maar alleen dat van de Heer. Dus is ook hier de gedachte aan sterven beperkt door het volgende werkwoord 'zal jij sterven.' Hieruit kunnen we opmaken dat het alleen in beperkte zin is dat Adam die dag zou sterven. 'Stervend zal jij sterven' brengt een proces van doodgaan voor ogen, uitlopend op de eigenlijke dood, maar van onbeperkte duur in werkzaamheid.

Dezelfde frase wordt in een gelijke zin gebruikt in Genesis 29:7; 1 Samuel 14:44; 22:16; 1 Koningen 2:37,42; 2 Koningen 1:4,16; Jeremia 26:8; Ezechiël 3:18; 33:8,14.

Een parallel geval

De meest interessante van deze voorvallen is 1 Koningen 2:37, waar we de identieke uitspraak hebben die door Salomo tot Shimei gemaakt werd in het geval hij zou durven de grenzen van Jeruzalem te overschrijden. "In die dag ... zal jij stervend sterven" geeft een perfect parallel geval. En net zoals Adam overtrad Shimei. En net zoals hij stierf hij niet op de dag dat hij de beek Kidron overstak, maar hij naar Gath ging, achter zijn dienaren en terugkeerde. Dit zou niet zo opmerkelijk zijn als Salomo een excuus had aangeboden voor het niet houden van zijn woord en achter hem aan zenden om zijn dreigement te vervullen. Ja, Salomo herhaalde zijn eerdere woorden, niet de zinsnede 'in die dag' herhalend en stelt voor het een paar dagen later tot een executie te brengen! Het is duidelijk dat zijn verstaan van deze zinsnede heel anders was dan de indruk die door onze gebruikelijke vertalingen wordt overgebracht.

Bewijs als dit is veel meer waardevol dan de gewerkte inspanningen van Hebreeuwse geleerdheid. Leren is altijd gebrekkig, maar hier is bewijs van Salomo's interpretatie van deze zinsnede, en hoevelen zouden zijn kennis van het Hebreeuws betwisten?

Maar we hebben nog sterker bewijs van Hem Die groter is dan Salomo!

Yahweh's begrip

Wat is Yahweh's commentaar op deze zinsnede? Want de tijd kwam dat Hij Adam er aan moest herinneren en een straf uitspreken die er mee in harmonie was. Feitelijk was het vonnis van Yahweh slechts een uitbreiding van deze zinsnede. En zoals we geleid werden te verwachten, het houdt zich in het algemeen bezig met het doodsproces.

"En tot Adam zei Hij: "Omdat jij luisterde naar de stem van jouw vrouw en jij at vanaf de boom waarvan Ik jou instructie gaf, zeggende dat jij niet van hem zal eten, zal de grond vervloekt zijn vanwege jou. Na moeizame arbeid eet jij van haar, alle dagen van jouw leven. En doorn en onkruid zullen voor jou ontspruiten en jij eet het kruid van het veld. In het zweet van jouw neusgaten zal jij brood eten, tot jouw terugkeren naar de grond, vanwaar jij genomen werd. Want jij werd genomen van losse aarde en naar losse aarde keer jij terug"(Gen. 3:17-19;SW).

In plaats van de onmiddellijke dood moet hij moeizaam van de grond eten, 'alle dagen van jouw leven.' Hier hebben we een aanduiding van de dood, maar alleen als gevolg van lang gedragen verdriet. Hetzelfde verhaal wordt herhaald wanneer hij er van verzekerd wordt dat hij brood zal eten 'tot jouw terugkeren naar de grond vanwaar jij genomen werd. Want jij werd genomen van losse aarde en naar losse aarde keer jij terug.'

"De verboden vrucht"

Het vreemde verhaal over de 'appel' moet ons geen zorgen baren. Maar wat ook de vrucht geweest moet zijn, het schijnt zeker dat ze 'giftig' was, een traag vergif dat op den duur de dood veroorzaakt. De gevolgen er van werden gevoeld op de dag dat het geproefd werd.

Laten we niet menen dat dit de introductie van kwaad in het universum was. Het was slechts het kanaal waardoor het in het wereldsysteem kwam (Gr. cosmos, Rom. 5:12). De Tegenstander had van kwaad gesproken als iets dat bij de 'goden' (Hebr. elohim) wel bekend was en Yahweh Elohim Zelf zegt: "Aanschouw de mens, hij is als één van ons, wetend van goed en kwaad. En nu, opdat hij niet zijn hand zendt en hij ook neemt van de boom van het leven en hij eet en hij leeft tot de aion" (Gen. 3:22;SW).

Daarom zond Yahweh Elohim Adam weg uit de hof van Eden, om de grond te bewerken van waar hij was genomen. Daarom verdreef Hij de mens en stelde Hij de cherubim op ten oosten van de hof van Eden en een draaiend vlammend zwaard, om de weg van de levenden weg te houden.

Genade gloeit in elk woord van deze oordeels-scene. We zijn zo gewend geraakt aan het oordeel over mensen dat we er in geen andere manier aan kunnen denken dan als een wrekende veroordeling. Maar dat is niet zo in de Schrift. 'Oordeel de weduwe en de vaderloze' betekent niet dat we ze moeten veroordelen; het verwijst eerder naar hun ontvangen van hun volle rechten, ondanks hun zwakheden en gebrek aan invloed. Daarom hebben we hier, in de vroegste rechtszaak van de mensheid, de principes die alle daarop volgende zittingen van het hof van God zouden beheersen. Het bestaat in wezen uit een herstel van zaken die niet alleen herstel zullen voortbrengen, maar verzoening. Het vloeken van de grond was niet uit wraak, het was voor je bestwil. En zwoegen en zweten, zoals we allen weten, dragen een zegen met zich mee. In feite is het een van de middelen van afwenden van de dood die zo zeker boven ons hoofd hangt.

"De dood zal God verheerlijken

Een andere genadevolle voorziening was het bewaken van de weg die leidt naar de boom des levens. Leven, zoals we het nu kennen, is voor een korte tijd te tolereren, maar wanneer de functies falen en de gevoelens ophouden, dan wordt leven een ondraaglijke last, zodat de dood onder de omstandigheden een genade is en de Schepper voorziet van een ander gelegenheid om Zijn Naam door middel van opstanding te verheerlijken. Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden!

A. E. Knoch.


Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.