Het heerlijk evangelie van Gods genade
deel 3
Het geloof van Abram (Genesis 12 tot 15)

door A.E.Knoch.

Abram gerechtvaardigd door geloof. Men zou denken dat, vanaf toen, dit altijd Gods methode zou zijn met Zijn volk. Hoe opmerkelijk is het te vinden dat, totdat Paulus Romeinen schrijft, het praktisch genegeerd werd! De Hebreeuwse geschriften en de bediening van onze Heer staan vol met de woorden recht en rechtvaardig, maar er wordt nauwelijks een woord gezegd over rechtvaardiging door geloof. Paulus weidde er langdurig over uit. Het is fundamenteel in het evangelie van de Onbesnedenheid. Maar na Paulus valt het weer weg. Jakobus ontkent het in feite en zegt dat een mens niet alleen door geloof wordt gerechtvaardigd (Jak. 2:24). Het is alleen nadat Israel volkomen had gefaald, dat de profeet Habakuk terugkeert naar de basiswaarheid dat de rechtvaardige door zijn geloof leeft (Hab. 2:4). En het is alleen met het oog op Israels afvalligheid, zoals opgetekend in Handelingen, dat God terug gaat naar het fundamentele feit dat aan Abram werd bekend gemaakt voordat hij besneden werd, dat geloof in Hem gerekend wordt als rechtvaardigheid. Deze grote en genadevolle waarheid is geen onderdeel van het evangelie van de Besnijdenis.

Het evangelie van de Besnijdenis houdt zich bezig met de rechtvaardigheid (of beter: de ONrechtvaardigheid) van de mens. De rechtvaardigheid die wordt toebedeeld door geloof is die van God. Het is Zijn kracht voor redding, omdat het in Gods rechtvaardigheid is onthuld. Paulus maakt dit tot het fundament van het evangelie voor vandaag (Rom. 1:17). Het laat Zijn rechtvaardigheid zien, opdat Hij rechtvaardig en de Rechtvaardiger zou zijn diegene die van het geloof van Jezus is (Rom. 3>25,26). De rechtvaardiging van de Besnijdenis is door het houden van de wet. Omdat zij onwetend zijn van Gods rechtvaardigheid, proberen zij hun eigen rechtvaardigheid te vestigen (Rom. 10:3). Zelfs Petrus, de grootste van de Besnijdenis apostelen, die was gekozen om naar Cornelius te gaan (Hand. 15:7), en dichter bij het verstaan van de kracht van genade kwam dan enig ander (Hand. 15:11), moest gecorrigeerd en de waarheid getoond worden (Gal. 2:14-16).

Geloofsrechtvaardigheid wordt voor het eerst gevonden in verband met Abram. Hij was voorbereid voor de rechtvaardigheid van geloof door zijn eerdere ervaringen met zijn medemensen. Alles wat zij doen is onder de strikte standaard van rechtvaardigheid. Alles wat God doet gaat daar ver bovenuit. Er is geen neutrale toestand zoals mensen die rechtvaardig en juist zouden achten. De daad van Lot door naar Sodom te gaan was fout. De mensen van die stad waren bovenmatig boosaardig. De oorlog met de koningen was onrechtvaardig. Het hunkeren van de Sodomieten kan niet verdedigd worden, zeker het lot van Lot. Zelfs de redding van Lot zet zaken niet recht. Aan de andere kant overstijgt de daad van Melchizedek de strikte lijn van rechtvaardigheid. Abram weigerde wat hem rechtvaardig toekwam voor de redding. Het is alleen wanneer we bij de uitspraken van God komen dat we goddelijke rechtvaardigheid hebben, maar dit overtreft verre wat wij met die term verstaan. Abrams aanvaarding van Gods onverdiende gunst is wat hem rechtvaardig maakte, omdat dit het doel van Gods handelen met hem is, zoals dat het geval is met al Zijn schepselen.

Geloofsrechtvaardigheid staat op punt toegerekend te worden aan Abram. Het is met het oog hierop dat ons de episodes gegeven worden die er aan vooraf gingen. Er is een krachtige tegenstelling tussen de onrechtvaardigheid die verbonden is met het gedrag en de gevangenneming van Lot, de campagne van de samenwerkende koningen, het offer van de koning van Sodom, en de koers van Abram bij het redden van de gevangenen, door een beloning te weigeren en speciaal in het betalen van tienden aan Melchizedek, koning van Salem. Zodra we gaan zien hoe verkeerd al deze dingen waren, Abrams geloofsdaden uitgesloten, zal dit een vloed aan licht werpen op de grote waarheid van rechtvaardiging door geloof, en ons in staat stellen te begrijpen wat geloofsrechtvaardigheid werkelijk is. Deze incidenten zijn niet slechts historische verslagen. We moeten onder het oppervlak kijken om hun doel te zien. Ze zijn een film die laat zien dat God het altijd bij het rechte eind heeft en, tenzij de mens Zijn Woord geloofd en Zijn rechtvaardigheid aanvaardt, de mens het altijd bij het verkeerde eind heeft. Alles wat niet uit geloof wordt gedaan is zonde (Rom. 14:23).

Het menselijk idee van goed is er een van exacte compensatie, zoveel dienstbetoon voor zoveel loon, zoveel bescherming voor zoveel beloning. Ons grote falen is dat wij dit ook doorvoeren in onze relatie met God, en Hem zo neertrekken naar ons niveau. Mensen proberen altijd God te betalen voor Zijn bescherming en Hem loon te geven voor Zijn werk. Dit mag dan onder mensen goed geacht worden, maar het is volkomen verkeerd wanneer het op God wordt toegepast. Het is een belediging Hem te begunstigen. Het is een schande Hem Zijn loon aan te bieden. Wij hebben niets dat Hij ons niet heeft gegeven en kunnen niets voor Hem doen, anders dan in de kracht die Hij levert. We zijn bankroet wanneer het komt op betalen voor Zijn redding en volkomen behoeftig wanneer we proberen een regeling te treffen voor Zijn diensten. Het is absoluut verkeerd dat wij zelfs maar zouden proberen deze dingen te doen, want zij zijn tegengesteld aan Zijn huidige plaats als de Godheid en Zijn toekomstige doel als ons Alles.

Wanneer we onze ogen richten op mensen en hun activiteiten, raken we verbijsterd als we niet proberen tussen hen te oordelen. Er is geen vaste standaard waarmee we goed en fout kunnen vaststellen. Niemand schijnt absoluut goed of totaal fout te zijn. De enige gevestigde standaard is Gods onthulling. De simpelste en meest praktische test is de voleinding. Wat rechtstreeks mensen neigt te onderschikken aan God en Hem hun Alles te maken, dat is goddelijk goed. Wat neigt tot iets anders en alleen indirect Gods bedoeling tot gevolg heeft, is fout, ook al draagt het uiteindelijk bij aan Zijn heerlijkheid en Zijn doelstelling. Het is alleen wanneer we Abrams ervaring overdenken in het licht van Gods uiterste, dat we kunnen begrijpen hoe zijn geloof tot rechtvaardigheid werd gerekend. Zijn aanvaarden van de Godheid als zijn Schild en Loon was een grote stap naar Gods doelstelling. Het was allerhoogst goed van de kant van Abram, hoewel de rechtvaardigheid van God daar ver bovenuit steekt.

De wortels van rechtvaardiging door geloof worden het best gezien in het vroege leven van Abram. Als we zijn daden en de daden van hen rondom hem met de goddelijke standaard willen bezien, dan zullen we vinden dat hij in harmonie was met Gods doelstelling, en dat daarom zijn rechtvaardigheid niet het neutrale ding was dat rekeningen precies doet kloppen, maar, zoals die van God, dat ze uit gaat boven de strikte grenzen van het recht zoals mensen dat zien, en Abram toestond Lot een deel van het aan hem beloofde land te laten gebruiken (waarop Lot geen recht had), omdat het hen scheidde, wat naar Gods Woord en plan was. Dit maakte het voor God mogelijk buiten Abram om met Lot te handelen. Hij weigerde alle compensatie voor zijn inspanningen bij het redden van Lot en bij het herstellen aan de koning van Sodom wat die had verloren. Dit gaat ver uit boven het menselijk idee van recht.

Aan Abram werd het land Kanaän gegeven. Vanuit het oppervlakkige menselijke standpunt gezien mag het verkeerd lijken het land weg te nemen van z'n bewoners en het aan Abram en zijn zaad te geven. Gezien vanuit het gezichtspunt van het goddelijke, was het allerhoogst goed. God alleen is de feitelijke eigenaar van de aarde en de schatten er van, en Hij alleen heeft de beschikking over elk deel daarvan. De natiën van Kanaän hadden niet alleen niet het recht op het land dat zij bewoonden, maar zij erkenden de ware Eigenaar niet. Zij brachten Hem niets voor het gebruik er van. Opnieuw oppervlakkig gezien had Abram net zo min recht op het land, want hij was een vreemdeling en bracht geen verbeteringen aan. De enige rechten die hij had waren goddelijk en keken uit naar de toekomst, wanneer Israel een tiende van de opbrengst zou brengen om Zijn aanbidding te ondersteunen en het een plaats zou worden waar JAHWEH zou verblijven en Zijn Naam zou verheerlijken. Noch Abram, noch de natiën in het land konden enige materiële vergoeding geven voor het gebruik van het land, want ook dit was van JAHWEH. En Hij had niets nodig van wat zij hadden. Alleen Abram betaalde de passende prijs toen hij een altaar bouwde en een offer bracht. Aanbidding, dankzegging en lofprijzing, het uitvloeisel van een dankbaar hart, deze zijn de kostbare juwelen die God kan gebruiken om Zijn kroon te versieren, en ze zijn een rijke huurprijs voor het beloofde land.

De onrechtvaardigheid van Lot

Laten we Abrams handelen met zijn neef eens overwegen. Lot was niet de bezitter van beloften, en hij had geen rechten in het land van Kanaän, menselijk noch goddelijk (Gen. 12:7). Omdat er geen ruimte was voor de kuddes van beide mannen, zou hij terecht zich hebben terug getrokken. Abram zou het volste recht gehad hebben om hem weg te jagen. Toen er twist ontstond tussen hun herders, kwam Abram overeen met de lijn van God in zijn verlangen naar vrede, want God zal op den duur allen met Zichzelf verzoenen. Als de jongere behoorde Lot aan Abram onderschikt te zijn, want dat is de juiste plaats van de mensheid in de voleinding. In het Oosten is er een voortdurende herinnering hieraan in de onderschikking van de jongste aan de oudste. Uiteraard hebben de oudsten meer ervaring, en zijn meer toegerust om te heersen, maar dat is niet het basis feit. In hun jeugd zouden allen moeten leren zich bewust te worden van de plaats die eigenlijk aan het schepsel toebehoort, het noodzakelijk complement van de plaats van de Godheid. Maar Lot neemt deze plaats niet vrijwillig in. Hij dacht waarschijnlijk dat hij, net als Abram, rechten had.

Het is vreemd om te zeggen, maar hoewel het niet aan hem toebehoort neemt Abram de plaats in van onderschikking! Hij weigerde niet alleen zijn rechten op heel het land op te eisen, zoals door God aan hem beloofd, en zijn recht als oudste, maar hij liet Lot kiezen. Hij nam zelf wat over bleef. Dit had Lot nooit mogen toestaan. Abram had Gods keus voor hem genomen en handelde langs de lijn die regelrecht leidt naar de voleinding. Dit is wat als rechtvaardig geldt bij God. Dit is goddelijke rechtvaardigheid. Abram had het gedaan, niet omdat hij een rechtvaardige verdeling van het land tussen hemzelf en Lot had gemaakt, maar omdat hij, door geloof, vooruitliep op het einde dat God op het oog heeft. Aan de andere kant deed Lot, hoewel rechtvaardig onder de mensen, niet rechtvaardig naar het geloof, en zo nam hij voordeel van Abram, en eigende zich het beste deel van Gods geschenk toe. Zijn keuze was ziels. Hij keek naar lichamelijke bevrediging door de rijke weidevelden in de Jordaanvallei. Maar toen hij in Sodom kwam te wonen werd zijn ziel gekweld door de wetteloosheid van zijn omgeving. Later verloor hij alles en moest Abram hem komen redden. Hij leefde niet naar Gods wil, maar diende als een achtergrond voor Gods handelen met Abram. Zijn afstammelingen werden tegenstanders van het uitgekozen volk.

Abrams contact met de oorlogen van die tijd geeft een verder inzicht in zijn geloofsrechtvaardigheid en het onrecht van de tijden. Van sommige koningen, betrokken bij dit conflict, weten we dat zij geen recht hadden om zelfs te leven, want later werden ze door God Zelf vernietigd. De rest van hem was mogelijk niet zoveel beter. Welk echt recht hadden zijn op het gebied dat zij als het hunne opeisten? Betaalden zij JAHWEH voor het gebruik er van? Gaven zij Hem een tiende van al wat het opbracht? Dankten en loofden zij Hem er voor? En nu spannen een paar van hen samen en onderwerpen de volken aan zich en eisen belastingen, net alsof zij God waren, de ware Eigenaar van de omliggende landen en het hunne. Waren zij onderschikt geweest aan God en hadden ze Zijn rechten erkend, dan zouden zulke verkeerde dingen niet plaatsgevonden hebben.

Abram, met zijn enorme weelde, moet wel een verleidelijk doel van plunder zijn geweest, maar God hield de plunderaars van hem weg, hoewel hij zeer dicht bij hun marsroute woonde. Dit was omdat hij zijn hart op God gezet had, niet op Zijn giften. Lot, daarentegen, was op weelde uit. Zijn hart was druk bezig met het weelderige land en het vee en de goederen, die hij in werkelijkheid verschuldigd was aan de God van Abram. Hij had er geen recht op, dus werden ze van hem weggenomen, en hijzelf werd gevangen weggevoerd, samen met alles wat van hem was. Abram had kunnen zeggen dat hij kreeg wat hem toekwam. Dat zou, vanuit menselijk standpunt, volkomen juist zijn geweest. In een land dat aan Abram was gegeven had hij problemen veroorzaakt, en toen nam hij ook nog wat hij het beste deel vond voor zichzelf. Hij behandelde Abram zeer onrechtvaardig. Abram was, vanuit het standpunt van menselijke rechtvaardigheid, niet onder enige verplichting om hem te komen helpen, zeker wanneer hij dat moest doen terwijl hij zijn eigen rijkdom en zelfs zijn leven er door kon verliezen.

Maar in de geloofsrechtvaardigheid is er meer dan alleen bezitten. Er is zegen. Abram werd een veel grotere gift geschonken dan het land. Hij en zijn zaad zouden er in gezegend worden, en, veel meer dan dit, hij zou een zegen worden voor alle families van de aarde. In plaats van Lots huurlingengedrag te verachten en hem hulp in nood te weigeren, neemt hij Gods belofte door geloof vast en redt hij zijn verwant en buren van hun vijanden. Hij vertrouwt er op dat God hem daarin zal begunstigen, want Zijn woord moet vervuld worden. Zijn land en zijn leven zijn veilig in JAHWEH's bewaring. Omdat hij geen zoon heeft kan hij niet sterven totdat een voorziening is gemaakt voor het ontelbare nageslacht dat JAHWEH beloofde. Zijn leven was verzekerd door de Levengever Zelf. Later verloor de natie Israel het zicht op deze grote waarheid. Zij wilden een zegen voor zichzelf, maar waren weinig bezorgd over de zegen van anderen. Ze smeekten om verlossing wanneer ze in nood waren, maar maakten geen stap om het welzijn van andere natiën te verzekeren wanneer die hulp nodig hadden. In de toekomst zal hun zegen grotendeels rusten op hun vermogen vrede en overvloed te brengen aan de andere natiën van de aarde.

Zegen, echter, vereist een achtergrond. Misschien kunnen we dit beter verstaan als we onszelf plaatsen in de plaats van Lot. Het deed hem mogelijk veel genoegen dat hij het grasland nabij Sodom had gekregen voor zijn herders en kuddes, na de strijd met Abrams herders, hoewel de Sodomieten hem er niet van lieten genieten. Maar hoeveel meer gezegend voelde hij zich nadat hij gered was geworden uit de gevangenschap van de koningen! In beide gevallen was Abram een zegen. In het eerste geval werd het nauwelijks op prijs gesteld, omdat Lot zich had ingebeeld dat het min of meer zijn recht was. Maar in het laatste geval had hij geen illusies en handelde Abram ver boven het niveau van alleen recht. Wat Abram deed was juist vanuit het goddelijk standpunt, want het kwam overeen met Gods plannen, en alleen dit bepaalt wat juist is in Zijn ogen.

Wat een contrast is er tussen Abram en de koningen! Zij hadden geen recht op hun eigen land, maar probeerden wel hun onterechte bezittingen door de kracht van wapens uit te breiden. Hij had een perfect recht op al wat JAHWEH hem had gegeven, maar hij geeft toe aan Lot wanneer hij op z'n gemak zich het beste deel dat hij maar kon vinden toe-eigent. Ze beroofden niet alleen God van Zijn rechten, maar dit leidde tot veel verlies en schade en wee aan hun medemensen en kostte mogelijk aan velen van hen hun leven. Zo zal het altijd gaan. Zij die niet de Godheid als God verheerlijken en danken, moeten de rechtvaardige vergelding van deze fundamentele fout ondergaan door verwijderd te worden van zegen en van het zelf zegen zijn voor anderen. Abrams geloof leidde hem er toe God Zijn plaats te geven, en dit leidde tot herstel en zegen.

De King James vertaling geeft deze episode een veel bloediger kleuring dan de Hebreeuwse Schrift. Ze spreekt van het bewapenen van zijn getrainde dienaren, alsof hij zichzelf had omringd met een strijdmacht, om zo in staat te zijn het land te verdedigen dat JAHWEH aan hem had gegeven. En dan spreekt ze van de slachting van de koningen, alsof er een bloederige slachting zou zijn geweest, waarin alle koningen werden gedood. Dit zou geheel buiten de lijn met geloof om gaan. Zoals Melchizedek al zei, de Allerhoogste had de tegenstander in zijn hand gegeven. Het was niet te danken aan zijn superieure militaire macht. Zijn kleine bende van drie honderd en achttien waren toegewijd aan hem, niet getraind om wapens te dragen. Er wordt niet gezegd dat hij hen bewapende. Herzieners veranderden om ze te laten uitgaan. Het Hebreeuws gebruikt het woord "leeg." Hij ontledigde zijn huis om zo velen bijeen te krijgen. We mogen er van uit gaan dat de vrouwen tijdens hun afwezigheid naar de zaken omkeken. Hij sloeg de vijand en achtervolgde hen tot in de buurt van Damascus. Hij overviel hen met een nachtelijke verrassingsaanval, zodat zij vluchtten en hun gevangenen en buit achter lieten. Het was het werk van JAHWEH, niet van Abram, en hij erkende dat vrijelijk.

Abram had een gelegenheid om zichzelf buitengewoon te verrijken als gevolg van zijn succesvolle reddingsactie. Dat wordt altijd als juist en passend gezien dat een inspanning van deze aard, met al z'n risico's, ruim betaald zal worden. Zendt een schip een S O S signaal uit, dan is het aansprakelijk voor een grote reddingssom. Zelfs de koning van Sodom erkende dit en vond het goed dat Abram alle goederen hield, als hij maar alle zielen of levende wezens liet terugkeren. Maar het was niet aan de koning van Sodom om iets te geven. Hij had geen recht op iets dat hij had. Meer dan dat, hij en zijn volk stonden zwaar in de schuld bij God. Zij waren buitensporige zondaren voor JAHWEH. Had Abram ook maar iets van hem aangenomen, dan zou dat een bevestiging zijn geweest van zijn eigenaarschap, wat hem in de plaats van God zou hebben gesteld.

Melchizedek, koning van Salem

Op deze kruising wordt een opmerkelijk karakter geïnjecteerd, wiens naam en titel zeer suggestief zijn met het oog op ons huidige onderzoek naar geloofsrechtvaardigheid. In het Hebreeuws beteken "mulch" koning. Zijn naam is koning van rechtvaardigheid of rechtvaardige koning, en zijn titel is koning van vrede of voorspoed. Hij is priester van de Allerhoogste Godheid, de Eigenaar van hemel en aarde, degene Die in feite de gevangenen redde uit de handen van de koningen en Die het bezit heroverde dat van Sodom en Lot was weggenomen. Alleen Hij heeft recht op vergoeding. Hem alleen komt het offer of de lofprijzing en dankzegging toe die Zijn priester zal offeren namens hen die gered zijn. Daarom geeft Abram aan Melchizedek tienden van alles. Dit is geloofsrechtvaardigheid. Voordat Abram enige beloning overweegt voor zijn herovering van wat weggedragen werd, wijdt hij, door de priester van de Allerhoogste, een tiende er van toe aan Zijn aanbidding.

Het is waard op te merken dat de verheven titel, de Allerhoogste Godheid, voor het eerst voortkomt op de bladzijden van onthulling in verband met geloofsrechtvaardigheid. Geen van deze verheven benamingen wordt onthuld vóór Melchizedek, de koning van rechtvaardigheid, ten tonele verschijnt. Is dit niet omdat alle echte rechtvaardigheid in het universum gebaseerd moet zijn op de erkenning van Gods godheid en suprematie? Dit is het goddelijk fundament van alle echte rechtvaardigheid, de enige stabiele basis waarop ieder blijvend recht kan rusten. We zullen geloofsrechtvaardigheid nooit begrijpen tenzij we ons bewust worden wat ware godheid inhoudt en de suprematie die er bij hoort. Alle recht moet geworteld zijn in de Allerhoogste Godheid. Geen kan afgeleid worden van enig andere bron. De gerechtigheid van de mens negeert zowel Zijn godheid als Zijn suprematie, en is daarom weinig meer dan een wettelijke waanvoorstelling, die weg zal smelten zodra het binnen treedt in Zijn verheven aanwezigheid. Er kan een relatieve rechtvaardigheid zijn, van mens tot mens, maar zelfs deze wordt onrechtvaardigheid wanneer het niet de rechten erkent van de Allerhoogste Godheid.

De Hebreeuwse stam "al", wat BESCHIKKEN of ONDERSCHIKKEN weergeeft, geeft ons twee nauw gerelateerde titels: Al en Aleim (gewoonlijk weergegeven met Elohim). De King James vertaling geeft beide, zonder onderscheid te maken, weer met God. Aleim wordt duizenden malen gebruikt en wordt daarom het best weergegeven met de naam voor de Godheid in onze taal: God. Maar Al wordt slechts ongeveer twee honderd vijftig maal gebruikt, in het bijzonder in poëzie, voornamelijk in Job, de Psalmen en Jesaja, en schijnt een meer exclusief en verheven gebruik te hebben, en daarom past hier ons woord Godheid zeer goed. Wat de betekenis betreft zou "GOD" beter weergegeven kunnen worden als de Beschikker of Onderschikker, en Godheid als scheidsrechter, maar aan deze ontbreekt het plechtig ontzag dat een goddelijke titel toebehoort.

Hoe weinig van de heiligen kennen, zelfs vandaag, God als de Godheid! Dat komt doordat zij zich hun eigen schepselzijn niet bewust zijn. Net als Abram in ongeloof, zijn zij er van overtuigd dat hun daden, hun handelen, onmisbaar zijn, want anders zou God niet kunnen slagen in Zijn plannen. Hoevelen proberen het koninkrijk tot stand te brengen, maar slagen er alleen in dat van Ishmael voort te brengen dat veeleer hindert dan helpt! Het geheel van het Christendom is zo. Het heeft geen echte Godheid, Die alleen kan wandelen, zonder hun hulp. Zij, en niet de Godheid, zijn al-afdoende. Hoe groot zijn zij op de aarde gegroeid! En vrijwel alle zonen van Hagar werken, werken, werken in slavernij om zichzelf en de wereld te redden. O, dat God ons een bewustwording zou geven van Zijn Godheid en Zijn Al-afdoendheid. Dat Abram dit niet ten volle begreep is duidelijk, want God ging onmiddellijk verder met hem door een serie testen heen te laten gaan, die alle ontworpen zijn om aan te tonen dat het vlees niet een godheid en niet afdoende is.

De titel Allerhoogste komt van de stam "ol", wat AAN betekent en overloopt in OVER, opstijgen (het opstijg- of brandoffer). verhogen, bovenuit gaan, allerhoogst of hoogste oliun. Het wordt meestal vertaald met hoogste of Allerhoogste, hetzij als een omschrijvend bijvoeglijk naamwoord, of als een titel. Het wordt perfect weergegeven door onze titel: de Allerhoogste. De betekenis is helder. Hij staat boven alle anderen. Hem zou op ieder gebied die plaats gegeven moeten worden. Niets anders kan echt juist zijn.

De titel "Eigenaar van de hemelen en de aarde" past perfect bij dit beeld. De gewoonten verbonden aan huurcontracten en eigendomsrechten variëren vandaag zoveel met die welke opgetekend werden in de Schrift, dat het moeilijk is in een vertaling passende woorden te vinden. De huidige praktijk is in principe verkeerd. Het rust op de foutieve aanname dat eigendom toegekend is aan een mens, dat hij absolute controle kan verkrijgen over land en huizen en goederen en zelfs over levende schepselen, en hiervan aan anderen kan overdragen zoals hij dat wil. Wanneer God Zichzelf de Eigenaar noemt, daagt Hij de titel van de mens uit over alles wat deze bezit. In Israel, onder de wet, waren er maar weinig onroerende goederen in eigendom. Vrijwel al het land bleef in handen van JAHWEH, en werd door Hem verdeeld door middel van het lot. Het erkende dat alle eigendom alleen aan God toebehoort. Dit geloven omdat God het heeft gezegd is juist, zodat het geloof gerekend mag worden als rechtvaardigheid.

Aangezien de gedachte van menselijk eigenaarschap vreemd is aan de Hebreeuwse Schrift, schijnt er geen speciaal woord te zijn om het uit te drukken. In deze passage is het echt de Verkrijger, de koper, want het was door kopen dat blijvend bezit werd verkregen. Het Hebreeuwse woord is gemakkelijk te onthouden, want "kne" is hetzelfde als Kaïn. Eva noemde hem zo omdat zij dacht dat zij op de een of andere manier voor hem had betaald. Dit is de eerste aanduiding van zijn rebellie tegen God (Gen. 4:10). Maar in onze taal kunnen we niet zo goed de naam Koper toepassen op God, omdat Hij niet iets in een letterlijke zin kocht of verkreeg, aangezien alles uit Hem is. Wat het Hebreeuws betekent is dat Hij de controle over alle dingen bezit die een koper heeft over dat wat hij heeft gekocht. Onze uitdrukking "Eigenaar" komt mogelijk het dichtst bij wat wij hebben. Onder de mensen komt eigenaarschap tot stand door verkrijgen of kopen. God heeft het door schepping.

Het woord "bezit" is een andere manier om in het Hebreeuws blijvend bezit uit te drukken. Toen zijn vrouw Sarah stierf, wilde Abraham in het land een plaats voor haar en zichzelf, als een teken van zijn geloof in Gods belofte. Jozef had dezelfde wens. Zijn beenderen werden ook daar begraven (Gen. 50:25). Zo vroeg Abraham om een bezit waarin zijn doden begraven konden worden. Na kenmerkend gepraat kocht hij voor dit doel de grot van Machpelah. Het veld, de bomen en de grot werden alle "veilig gesteld" door het betalen van een grote som zilver (Gen. 23:3-20), zodat Abraham blijvend de koper of eigenaar werd. En hoe opmerkelijk is het, het is nog steeds het zijne! Niemand heeft ooit gedurfd zijn recht er op tegen te spreken. Ik weet niet wat exact de wettelijke status ervan vandaag is, maar ik ken geen ander stuk grond dat z'n rechten zo goed verzekerd heeft als de tombe van Abraham. Zou hij vandaag opstaan, dan zou niemand het van hem kunnen afnemen. En het zal van hem blijven zolang de aarde bestaat, als een teken dat Gods belofte uitgevoerd zal worden. De wet zelf is zo'n "bezit." Het zal voor de duur van de aionen van Abraham zijn (Gen. 17:8).

Er is heel veel mysterie gevouwen rond de man Melchizedek. Sommigen hebben er op gestaan dat hij de Zoon van God Zelf was. Maar de Schrift stelt Christus van de orde van Melchizedek en daarom kan hij nauwelijks de Koning-Priester Zelf zijn (Hebr. 6:20). Aangezien hij de Zoon van God afbeeld, geeft het verslag ons alleen die informatie die nodig is om de gelijkenis te laten zien. De schrijver in Hebreeën benadrukt deze punten om het feit te benadrukken dat onze Heer volgens Zijn geboorte en genealogie in het geheel geen priester was. Maria was niet de dochter van een priester. En Hij kon het priesterschap niet aannemen op grond van Zijn wettelijke relaties met Jozef, die uit de stam van Juda was. Melchizedek, geheel buiten de lijn van Aäron, had zeker geen plaats in het Aäronitische priesterschap. Daarom wordt zijn genealogie niet gegeven. Zo wordt er ook geen hint gegeven over zijn dood. Dit werd weggelaten om zo de indruk te wekken van een uiteindelijk priesterschap dat geen opvolger nodig heeft. Deze dingen zijn waar van de Zoon van God, en zij worden overeenkomstig gesteld in het verslag over Melchizedek.

Koning van vrede

De setting van deze titel is superbe. Tegen de donkere achtergrond van de twistende koningen, die elkaar van hun onderhoud en blijdschap beroofden, staat de figuur van Melchizedek, in eenzame majesteit, de gelovige Abram voedend met brood en wijn. Deze zijn symbolisch voor het leven en vreugde die komt tot allen die de heerschappij van de Zoon van God erkennen, van wie Melchizedek een beeld was. Verwoesting en ellende, vernietiging en dood volgden de voetstappen van de overwinnende koningen, en zij zelf werden door Abram gedood. Veel van de aardse koningen zijn koningen van ongerechtigheid, koningen van strijd. Net als deze van oudsher, dienen zij hun doel wanneer we hen contrasteren met de komende Koning. Alleen Die kan deze gemartelde aarde de vrede brengen waar ze zo naar verlangt.

Brood en wijn

"Niet alleen op brood zal de mens leven, maar op ieder woord uitgaande van de mond van God" (Matt. 4:4;SW). Wijn verheugt het hart van een sterveling (Psalm 104:15). Het brood en de wijn die aan Abram werden gegeven symboliseerden het onderhoud en de zegen die hij van JAHWEH ontving. Het gaf niet alleen leven, maar blijdschap en bevrediging. Hij was al rijk. De goederen van Sodom zouden zijn rijkdom hebben doen toenemen, maar zij zouden niets hebben toegevoegd aan zijn blijdschap. Het leven van een mens bestaat niet uit de overvloed aan goederen die hij bezit. Sodoms goederen waren, vanuit menselijk oogpunt, rechtens de zijne, maar ze aanvaarden zou vanuit het goddelijk oogpunt verkeerd zijn geweest, want ze zouden Abram geen zegen hebben gebracht, en het verlies zou waarschijnlijk de Sodomieten hebben doen lijden. Had Abram ze genomen, dan zou hij hetzelfde resultaat bereikt hebben als de roverij van de koningen en hemzelf in een klasse met hen gesteld hebben. Rechten die geen zegen brengen zijn in Gods ogen verkeerd.

De zegengever gezegend

Niet alleen wordt Abram gezegend, maar zijn Zegengever wordt ook gezegend. Dit is het einde en het doel van alle rechtvaardigheid. Kijkend naar de zaak vanuit het standpunt van het universum, wat kan er in de basis goed zijn wanneer het niet bijdraagt aan het zegenen van de Schepper en Onderhouder? Al Zijn handwerk verkondigt Zijn lof. We hoeven alleen maar naar de sterren boven ons te kijken om overweldigd te worden met ontzagwekkend ontzag. We hoeven alleen maar te kijken naar de bloemen onder onze voeten om gevuld te worden met aanbiddende verwondering. Maar hoe weinig geeft de mensheid toe aan deze aansporingen om Hem de bewondering te geven die Hem toekomt! Zelfs de scheppingszegeningen waarvan zijn leven afhankelijk is brengt geen dankbaarheid voort. Maar Abram waardeert en erkent de zegeningen die hij had ontvangen en zijn hart geeft antwoord. Hij geeft God Zijn terechte zegen, omdat hij zich bewust is van Zijn beschermende zorg en gelooft dat Hij de Allerhoogste Godheid is Die alles zal uitvoeren wat Hij heeft beloofd.

Hoeveel zegen vloeide toe aan de Godheid door het plunderen van Sodom door de samenwerkende koningen? Zij dachten, uiteraard, dat zij zouden genieten van hun verkeerd verkregen goederen, maar zij hadden niet aan anderen of aan God gedacht. Het herstel van de buit, door Abram, had precies het tegengestelde effect. Hoewel hij er niets van nam werd hij gezegend, net als zij die hij redde. Maar boven al ontving de echte Redder, de Allerhoogste Godheid, wat Hem toekwam in dankzegging en zegen. Dit is het allerhoogste toppunt van rechtvaardigheid. Niets anders is zo volkomen en niet te excuseren verkeerd als er niet in slagen de Godheid te erkennen, te waarderen en te vergoeden voor Zijn niet te tellen en grenzeloze weldaden. Hem zegenen is de grootste daad van rechtvaardigheid waartoe schepselen in staat zijn.

Wettelijke, formele rechtvaardigheid is uiterst kleindenkend in z'n vereisten. Farizeeën konden een kameel doorslikken, maar een mug moest zorgvuldig uitgefilterd worden. Het legt tienden op specerijen, maar ziet de gewichtiger zaken van oordeel, mededogen en geloof over het hoofd (Matt. 23:23,24). Abrams rechtvaardigheid was niet van dit soort. Bij zijn terugkomst met de goederen van Sodom, nam hij, toen hij die nodig had, een draad om een scheur te dichten. Toen zijn sandaal een veter nodig had, hielp hij zichzelf. Hij was niet klein en kribbig. Helaas! Hoevelen van de heiligen vandaag schijnen een genoegen te vinden in hun kleine korreltjes van rechtvaardigheid en staan er op ze te stoppen in de olie die anders de machinerie van gemeenschap zou smeren, en veroorzaken zo geweldig veel schade. Dit is niet de rechtvaardigheid van geloof, maar van hypocrisie. Het brengt ons geen zegen maar twist. Wettelijk, menselijk recht vereist strikte verslaggeving in zowel het grote als kleine. Niemand zou stellen dat de koning van Sodom Abram rijk had gemaakt als deze een veter had genomen terwijl hij alles had kunnen opeisen.

Het lijkt er op dat de gebruikelijke vertalingen het punt in deze passage hebben gemist. De King James heeft: "Ik zal niet nemen van een draad tot een schoenveter." Men verwacht dat zo'n uitdrukking het hele gebied van de bezittingen van de koning zou bedekken. Maar in plaats dat dit het meest kostbare betreft, is een veter van een sandaal niet kostbaarder dan een stukje draad. De volgende zin gaat over de grote massa van de goederen. Hier schijnt het dat het Hebreeuwse "van" weergegeven kan worden met "meer dan."Met andere woorden, hij zou niet iets van echte waarde aanvaarden, maar hij zou dit niet tot in het uiterste doorzetten door kleine beleefdheden te weigeren. Het belang van dit punt ligt in de tegenstelling tussen de wet en menselijk recht, waar kleine en immateriële daden en feiten vaak de loop van het recht hinderen en dwarsbomen, en het veranderen in onrecht. Laten we niet proberen onze eigen rechtvaardigheid te handhaven door irriterend en beledigend te staan op onlogisch gebeuzel.

Abram probeerde niet zijn geloof of het gedrag er van op anderen op te leggen, die er niet klaar voor waren. Zijn buren en samenwerkenden hadden een menselijk recht op een beloning, en hij had niet het recht om tussenbeide te komen. Dus maakt hij aan de koning van Sodom duidelijk dat zijn aanbod in hun geval niet stand hoefde te houden. Geloof kan niet geforceerd worden. God had met deze mannen niet gehandeld zoals Hij dat met Abram had gedaan. Zij waren zich niet bewust dat de Allerhoogste Godheid de Eigenaar van alles was. Vandaag nemen maar weinigen dit serieus. Ja, nauwelijks iemand van de heiligen erkent zelfs maar dat de Allerhoogste de Godheid is. De orthodoxie staat er op dat de klei een hoger recht heeft dan de Pottenbakker, en Hem kan kneden zoals de klei wil. Daarom mogen we geen gedrag verwachten dat in overeenstemming is met geloof, zelfs niet van anders verstandige gelovigen. We kunnen hen niet dwingen een weg te gaan waarvoor zijn niet tevoren door God zijn voorbereid.

Abram ontving geen beloning voor zijn grote diensten bij het redden van Lot en het herstellen van wat hij en de koning van Sodom hadden verloren. Menselijk gesproken was dit verkeerd. Had hij niet het recht om te roemen over zijn heldendaden? Had hij niet, met een paar helpers, de samenwerkende koningen overwonnen? Niemand zou hem een royaal deel van de buit misgunnen om hem te vergoeden voor zijn inspanningen ten behoeve van hen. Maar Abram keek heel anders naar de zaak, omdat hij geloofde wat Melchizedek, de priester van de Allerhoogste Godheid, had gezegd, namelijk dat God hem zijn tegenstanders in zijn hand had gegeven. Als de Allerhoogste dit had gedaan, dan zou Hij de beloning moeten krijgen, niet Abram. Daarom wordt een tiende van de buit aan Melchizedek gegeven, als afgevaardigde van de Godheid, om gebruikt te worden voor Zijn aanbidding. Dit is geloofsrechtvaardigheid. Het was gebaseerd op het geloof dat God niet alleen alles in eigendom heeft, maar hem beschermde in zijn inspanning om het juiste te doen, en dat, als hij er al wat voor zou krijgen, de Allerhoogste de Enige is die de prijs kon betalen.

De koning van Sodom zou geen tiende hebben gegeven voor de aanbidding van JAHWEH. Daarom wordt hem door de daad van Abram de hoogste rechtvaardigheid geleerd. Maar mensen zijn, wanneer ze alles kunnen nemen, niet tevreden met slechts een tiende. De koning van Sodom verwachtte dat Abram alle goederen zou opeisen. Ja, zijn toespraak houdt in dat Abraham een recht had op alles en iedereen die hij terug gebracht had. Daarom smeekt hij om de "zielen," de mensen en de dieren, als geschenk, en vraagt Abram de goederen te nemen. Abram geeft hem graag de zielen, maar zijn geloofsrechtvaardigheid verhinderde de gedachte om ook maar iets van de koning van Sodom aan te nemen. Hij had het brood en de wijn geproefd uit de handen van God. Hij kon geen voeding of zegen ontvangen van iemand anders, anders zou dat de Godheid vervangen, in Wie zijn geloof zijn Alles vond. Hoe principieel onrechtvaardig zou het voor de koning van Sodom zijn, die JAHWEH veel meer schuldig was dan hij ooit zou kunnen terug betalen, om aan Abram te geven wat hij niet echt bezat!

Omdat Abram geloofde was hij bezorgd over het beloofde nageslacht (Gen. 15:2). Hoe kon Gods woord vervuld worden tenzij hij een zoon had? Moest hij er een adopteren? Maar hem werd niet toegestaan de grond van geloof te verlaten. Hij is nog steeds gedwongen aan te nemen wat hem was verteld te verwachten (Hebr. 11:1). Hij wordt nogmaals verzekerd dat hij een zoon zal hebben. Dan wordt hij naar buiten gebracht en JAHWEH zegt tot hem: "Kijk alstublieft naar de hemel en tel de sterren, als je in staat bent ze te tellen. ... Zo zal jouw zaad worden!"(Gen. 15>5;SW). Het punt van deze passage zit hem in het feit dat er geen vergunning is voor ongeloof. Er wordt geen zoon gegeven. Er wordt geen tijd vastgesteld. Lichamelijk is er geen aanwijzing voor enige vervulling. Het is eerder het tegendeel, want Abram werd iedere dag ouder. Hier hebben we het hoogste hoogtepunt van geloof dat Abram bereikte, want het is een bijna onverdunde aanvaarding van Gods woord, niet geholpen door enig uiterlijk teken of de activiteit van het vlees. Dat is waarom dit deel van Abrams leven het voorbeeld is voor de Onbesnedenheid, die ook alleen door geloof wordt gerechtvaardigd, buiten werken om (Rom.4:1-20; 10:1-10; Gal.3:6; Filip.3:9).

Midden in Abrams zorg over zijn opvolger, stapt God er in en doet een belofte. Hij doet niets, maar vertelt slechts wat Hij zal doen. Ook Abram doet niets. Hij gelooft gewoon dat God het zal doen. De hele afwezigheid van werken is de sleutel tot Abrahams individuele relatie met God in onbesneden toestand. Indien God de wens van Abram in die tijd had vervuld, zou er geen ruimte zijn geweest voor geloof. In dat geval zou Abram ongetwijfeld dankbaar zijn geweest, maar zulke hulp zou nooit het diepe en heerlijke vertrouwen hebben tentoongesteld dat Abram had in God. Het zou zeker niet aan Abram de meest wonderbaarlijke gift hebben die een onrechtvaardig mens ooit zou kunnen verkrijgen.

De bekende vertalingen, die de huidige Hebreeuwse tekst volgen, zeggen dat Abram "in de Heer" geloofde, dat wil zeggen, in JAHWEH. Maar Paulus, die deze passage citeerde, zei dat hij "geloofde God." Er is geen opmerkenswaardige lezing die het tegendeel aantoont. De Septuagint leest ook hetzelfde, niet "in JAHWEH." Dit schijnt meer dan voldoende bewijs te zijn om te laten zien dat de Hebreeuwse tekst oorspronkelijk  "God" las, niet "JAHWEH," en dat er door de schrijvers mee gerommeld is sinds de dagen van de apostelen. Als dit zo is in Genesis, mogelijk het best bewaarde boek in de Hebreeuwse Schrift, dan veronderstelt het ook de mogelijkheid van verdere corruptie elders. Het wijst ook naar de Septuagint versie als een hulp in het herstel van de oude tekst. De bijgelovige eerbied die een Jood niet wil toestaan de heilige Naam uit te spreken, kan een paar van deze veranderingen verklaren. Maar hier is ze ingevoegd en niet zozeer vermeden.

Op dit punt in onze studie is de titel die voor de Godheid wordt gebruikt buitengewoon belangrijk.  "God" past hier zoveel beter dan  "JAHWEH," want dit is de kiem van het Onbesnedenheidsevangelie. Het reikt uit naar hen die JAHWEH niet als hun God kunnen opeisen.  "God" is een tijdloze titel, de grote Plaatser. JAHWEH is beperkt tot de aionen en tot Israel. Hij is de bijzondere God van het verbondsvolk, in tegenstelling tot de goden van de natiën. Omdat de Naam vervulling vindt, zal die verdwijnen.* Een deel ervan, de Komende, zal niet langer toepasbaar zijn wanneer Hij gekomen is (Openb. 11:17; 16:5). Hier is die niet op z'n plaats. De verstandige heilige raakt opgelucht als hij vindt dat de Auteur Zelf ons de ware titel gegeven heeft door de apostel die speciaal werd gebruikt om deze grote waarheid naar de natiën te brengen. Indien wij van de Onbesnedenheid zijn, zonder een God zoals Israel die had (Efe. 2:12), laten we dan de God van Abram geloven, Die in staat is al Zijn beloften te vervullen door de opstanding van Christus uit de doden. Dan zullen ook wij rechtvaardig gerekend worden.

Op den duur zal heel de mensheid door God gerechtvaardigd worden, zelfs de Besnijdenis (Rom. 5:18,19). Maar dit maakte geen deel uit van het evangelie van de Besnijdenis, want Abram werd pas later besneden. Laten we nu het grote contrast opmerken tussen dit en het Besnijdenisevangelie, dat ons voor ogen wordt gebracht in het zeventiende hoofdstuk van Genesis, toen Abram negen en negentig jaar oud was. Eerst herinnert God hem aan zijn dwaze poging Gods onvoldoendheid goed te maken. Het is harde les om te leren. Zo lang Abram in staat is God te helpen bij het vervullen van Zijn belofte, mag hij proberen het te doen. Daarom wacht God tot hij [Abram] het niet meer kan. Zijn lichaam is nu dood voor wat het voortplanting betreft. Hij kon niet langer Ishmaels in de wereld brengen, en dus helpt de Godheid om Zijn Woord te vervullen. Daarom begint God met het opzeggen van zijn passende titels:  Ïk ben de Godheid, de Al-afdoende." Als zodanig is Hij in staat alles te doen wat Hij belooft, en competent om iedere verplichting te vervullen die Hij is aangegaan.

Het buitengewoon grote loon

Oppervlakkig schijnt het alsof Abram geen beloning ontving voor het redden van Lot en de gevangenen van Sodom en het heroveren van hun goederen. Het zag er naar uit alsof hij niet rechtvaardig behandeld was, hoewel het, uiteraard, zijn eigen keuze was. De koning van Sodom had hem aangeboden het juiste te doen. Maar zijn geloof in God leidde Abram er toe te handelen volgens een hogere regel van rechtvaardigheid, die alles mat door zijn relatie met God en niet met de mens. Hij wist dat, in Gods ogen, de koning van Sodom hem niets te geven had, want hij had niet aan de Eigenaar de prijs betaald voor wat hij bezat. Hoe kon de koning van Sodom hem verrijken, wanneer de arme heerser niets had waar hij recht op had? Maar Abram beledigde hem niet door de waarheid aan te geven. Hij voelde het misschien meer dan dat hij het wist. Hij gaf er de voorkeur aan zijn geschenken te ontvangen van de ene en enige Bron van alle zegen.

JAHWEH gaat Zich Zelf bezig houden met de beloning van Abraham! Dit is dubbel wonderbaarlijk. Ten eerste had Abram niets anders dan wat God hem had gegeven. Zijn dienaren, zijn kracht, ja zelfs zijn leven, het waren alle geschenken van JAHWEH. Daarnaast was het succes van de redding duidelijk aan God te danken, Die zijn tegenstanders in zijn hand had gegeven. Abram was, zonder de lofprijzing en aanbidding die die aan de Godheid aanbieden, een nutteloze slaaf, zoals al Gods schepselen altijd zullen zijn. Maar toch staat JAHWEH er op dat Hij Abram het hoogste loon betaalt, het meest enorme salaris, de meest kolossale beloning die men maar kan bedenken. JAHWEH Zelf is zijn loon! Dat is de reden waarom Abram met gemak de rijkste van alle bewoners van de aarde is, de weelderigste van alle wereldlijke plutocraten. Vrijwel alle andere mensen gaan gebukt of worden vervloekt als zij enorme bezittingen hebben, maar Abrams rijkdommen zijn altijd een zegen, omdat ze echt en terecht de zijne zijn, en komen van de feitelijke Eigenaar van alles.

Dode dingen kunnen bijdragen aan ons gemak, maar ze zijn niet noodzakelijkerwijs een bron van zegen. Juist het land dat aan Abram en zijn zaad werd gegeven, heeft zijn afstammelingen niet bevredigd toen zijn het buiten geloof om bezaten. Toen zij JAHWEH in de steek lieten, spuwde het land hen uit. Het is goed dat dingen alleen een zegen zijn wanneer ze leiden tot het grote doel dat God heeft gezet: Alles in iedereen te zijn. Het is verkeerd als dingen een zegen willen zijn buiten de Zegengever om.

Welke grotere beloning zou Abram ontvangen kunnen hebben dan JAHWEH Zelf? Hij is de Enige Die zegen op ieder moment en voor alle aionen zeker kan stellen. Indien Hij voor ons is, wie kan er dan tegen ons zijn? In Abrams geval kunnen we de zegen in werking zien. In het verleden werd Abram tijdelijk gezegend met grote bezittingen, zoals die in die dagen als waarde werden gezien. Als de vriend van God is zijn naam als een aangename geur onder de zonen van de mensheid.

In mijn jeugd werd de slavernij afgeschaft, die kort daarvoor nog had plaatsgevonden. Ons werd geleerd het te verafschuwen en neer te kijken op alle natiën die het in het het verleden gebruikt hadden. Natuurlijk werd ons niet verteld dat ons eigen land, "the land of the free," zowat het laatste van alle beschaafde volken was geweest die het weg gedaan hebben!  Jammer voor de zelf-rechtvaardigheid van natiën! Maar in later jaren kwam ik in contact met hen die slaven waren geweest en zij die hen in die tijd hadden gekend, en werd gedwongen mijn vooronderstellingen zeer aan te passen. Natuurlijk was er onrecht en wreedheid. Waar één mens de macht heeft over een ander is dat te verwachten, ook buiten feitelijke slavernij. Maar er schijnen veel grote slavenhouders te zijn geweest die vriendelijk waren, meelevend en goedgunstig voor hun slaven, en er werd veel echte liefde en toewijding getoond. De gekleurde mensen waren, in de regel, veel blijer dan de arme blanke families die hetzelfde werk deden. Hoewel gebonden, genoten zij in de praktijk vrijheid van spreken, vrijheid van godsdienst, vrijheid van gebrek en vrijheid van vrees, omdat hun meester naar hen omkeek en zijn nederig dankbaar waren voor hun lot.

Als het, in sommige gevallen, een menselijke werkgever het bestaan zo van zorgen vrij en blij kan maken, hoe gezegend is het voor Abraham dat de grote Eigenaar van alles Zelf belooft naar zijn lot om te kijken! Rijkdom heeft vleugels. Het blijft slechts zelden langer dan een paar geslachten in één familie. Abram kon niet rekenen op de verovering van het land in zijn dagen. Nog veel minder kon hij ook maar iets doen om het, in de toekomst, zeker te stellen voor zijn zaad. Maar als JAHWEH belooft, dan zal Hij ook leveren. Abrams geloof was niet in hemzelf of in zijn bezit, maar in de Eigenaar van alles, Die de Enige is Die echt zowel bezit als zegen kan verzekeren. De tombe van Abram is de enige plaats op aarde met een perfect bezitsrecht. Het zaad van Abram is de enige natie met een echt recht op het land van belofte. In het komende koninkrijk, wanneer zij onderschikt zullen zijn aan de Heer, dan zullen zij gezegend zijn en vrij van gebrek en vrees.

Er is veel gezegd en geschreven over de rechtvaardigheid die Abram kreeg. Ze is wel  "forensisch" genoemd, als ware het het gevolg van een juridische procedure, wat een wettelijk verzinsel genoemd zou kunnen worden. Grof gezegd, het zinspeelt er op dat Abram niet iets goed deed, maar dat God dit over het hoofd zag en het verslag er over vervalste. Indien je er van te dichtbij naar kijkt ben je geneigd dingen te zien die je niet bevallen. Het lijkt bijna wel een soort van misleiding. Ja, sommige van de meer verlichte vertalers verwerpen deze term ten gunste van toedichten. Theologen "leggen dit uit" met "plaatsvervangend opleggen of toeschrijven." De laatste term wordt verder gedefinieerd als "plaatsvervangend." Dit, opnieuw, wordt aanvaard als zou het "de rechtvaardigheid van Christus" betekenen, en "aanvaard door de Vader als een vervangsel voor de rechtvaardigheid van de mensheid." We zullen zien dat iedere nieuwe uitdrukking, iedere nieuwe uitleg, roept om een andere, omdat ze er niet alleen niet in slaagt om te bevredigen, maar in feite onrechtvaardigheid van de kant van God schijnt in te houden.

Elk van deze on-schriftuurlijke, mens gemaakte theologische uitdrukkingen is tegengesteld aan de Schrift en de rechtvaardigheid van God, juist het fundament waarop Abrams rechtvaardigheid op rust. Opleggen houdt in dat Abram niet rechtvaardig was. Toekennen en toeschrijven zijn milder, maar ze hebben nog steeds het woord plaatsvervangend nodig om ze van hun zweem van onrecht te kunnen verlossen. Plaatsvervangend heeft het voordeel van priesterlijke opschik, maar het betekent alleen maar vertegenwoordigend. De theorie is dat Christus' rechtvaardigheid aanvaard wordt voor de onrechtvaardigheid van de mens. Een paar eenvoudige vragen zouden al snel laten zien hoe onhoudbaar dit is. Indien Christus' rechtvaardigheid genomen wordt voor die van een mens, is Hij dan beroofd van rechtvaardigheid? Waaruit bestaat Christus' rechtvaardigheid? Als Zijn heilige leven en offerdood er deel van uitmaken, hoe konden deze dan toegekend worden aan Abram, lang voordat Christus op aarde leefde en stierf? Iemand die serieus al deze theologische hulpmiddelen heeft bestudeerd, kan niet tot een andere conclusie komen dan dat zij er totaal niet in slagen dit grote thema te verklaren.

Maar laten we voortgaan langs de lijn van het geloof. Abrams passieve aanvaarding, zijn geloof dat God waar is, wat Hij ook zegt, is de basis van Gods rekening houden. Deze houding van God is juist. De aanvaarding van Gods onthulling is niet alleen juister dan al het andere in de wereld, maar het stelt ook al het andere recht. Het stelt de Schepper op Zijn juiste plaats en de mens in de zijne. Maar het punt dat over het algemeen door ongeloof wordt verduisterd is dit: De daden van de gelovige worden in feit recht gemaakt door gecombineerd te worden met het offer van Christus. De twee samen zijn oneindig juist en zijn essentieel voor Gods bedoeling, wat is het Zich bekend maken aan Zijn schepselen. Omdat een donkere achtergrond nodig is om Zijn heerlijkheden te onthullen, levert de gelovige dit door dat deel van zijn leven dat geleefd werd in ongeloof. De zonden die hem veroordelen zijn essentieel voor de onthulling van Gods genade. Eenmaal gereinigd door het offer van Christus, zijn ze niet alleen maar teniet gedaan, noch zijn ze vernietigd, ze zijn omgevormd in daden die essentieel zijn voor Gods heerlijkheid en het welzijn van Zijn schepselen, en worden daarom niet slechts door een wettelijk verzinsel juist gerekend, maar zijn echt, heerlijk juist, gerekend naar de hoogste standaarden in het universum.

* Dit is een nogal boute uitspraak van Knoch. Titels vervallen, maar YAHWEH is een Naam (Ex. 6:3; 33:19) en namen vervallen niet. [WJ]

Door naar deel 4


Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.