Zullen miljarden mensen voor eeuwig verloren gaan?
---
Hoofdstuk 1
EEN DOCUMENTAIRE DIE VRAGEN OPROEPT

door J. van A.

   

In de late avond van 11 oktober 2001 werd er een televisiedocumentaire uitgezonden over de verschrikkingen, die de Joden ondergingen, nadat de Duitse troepen Rusland waren binnengevallen. Ik heb in de loop van de jaren heel wat documentaires over de Tweede Wereldoorlog en het lijden van het Joodse volk gezien, maar wat ik op die avond zag, was zo verbijsterend, dat het me de hele nacht en ook nog daarna heeft beziggehouden.

Een Duitse ex-officier vertelde onder tranen, wat hij gezien had, toen hij aan de rand stond van de enorme grafkuil, die de Joden voor zichzelf hadden moeten graven:

"Een soldaat stond vlakbij me. Hij hield een machinepistool nonchalant vast en keek gefascineerd naar beneden. Vlak voor me stond een jongen van een jaar of zes. Hij greep steeds naar rechts, waar zijn vader zou hebben gestaan. En toen pakte die soldaat zijn wapen en gaf hem een nekschot en een trap; hij trapte hem de kuil in."

Ook waren er filmbeelden van een brandende synagoge, waarin honderden Joden waren opgesloten, vooral vrouwen en kinderen.

Een man vertelde, dat Joden op een dorpsplein in Litouwen bijeengedreven waren en daar onder toezicht van Duitse militairen door hun dorpsgenoten werden doodgeslagen. En ook daarvan waren in die documentaire filmbeelden te zien. Iemand vertelde:

"En toen kwam ik op die plaats, waar het is gebeurd. Een grote menigte stond toe te kijken. Ook vrouwen met hun kind op de armen. Met koevoeten werd er op de Joden ingeslagen. Toen alle Joden dood op het plein lagen, ging een van de beulen op de lijken staan en zongen de dorpelingen het volkslied."

Het volgende is een citaat uit een protocol, dat werd opgemaakt door een verzetsstrijder uit Konin, een stadje in Polen:

"Ik ben F.Z, uit Konin, geboren op 15 december 1910, veearts, zonder strafblad, Pool en katholiek.
(…) Toen maakten ze (de SS-ers) onze ketenen los en we werden uit de auto gehaald en stonden met onze rug naar een open plek in het bos, waar nu de massagraven zijn. Overal om ons heen stonden groepjes Joden. In de menigte waren mannen, vrouwen met kinderen en moeders met kinderen in de armen.
Op de paden en tussen de bomen wemelde het van de Duitsers. Op de bodem van een grote kuil zag ik een laag ongebluste kalk liggen. De mannen van de Gestapo waarschuwden ons dat het bos streng bewaakt werd en dat we als we probeerden te ontsnappen, we door ons hoofd geschoten zouden worden.
Toe gaven ze de verzamelde Joden bevel zich uit te kleden en in de kuil te springen. Het gejammer en gehuil waren onbeschrijfelijk. Sommige Joden boden weerstand en die werden geslagen en omlaag geduwd. Sommige moeders sprongen erin terwijl ze hun kinderen vasthielden sommigen gooiden hun kinderen erin, anderen wierpen hun kinderen opzij.
Sommigen kropen aan de voeten van de mannen van de Gestapo rond en kusten hun laarzen, hun geweerkolven en dat soort dingen. Wij kregen het bevel kleding en schoeisel te verzamelen.
Op een bepaald moment gaven de soldaten het bevel aan de Joden zich niet verder uit te kleden omdat de kuil te vol was. De Joden die zich gehaast hadden en te snel naakt waren werden door de mannen van de Gestapo op de hoofden gegooid van degenen, die al op elkaar gepakt in de kuil stonden.
Om twaalf uur ‘s middags kwam er een vrachtwagen van de weg en stopte bij de kuil. Ik zag een soort vaten, vier in totaal. Toen installeerden de Duitsers een kleine motor - waarschijnlijk een pomp – verbonden door middel van slangen met een van de vaten en twee van hen leidden de slangen van de motor naar de kuil. Ze startten de motor en twee mannen van de Gestapo begonnen een waterige vloeistof over de Joden te spuiten.
Blijkbaar werden de mensen in de kuil levend gekookt. De kreten uit de kuil waren zo afschuwelijk, dat wij, die bij de berg kleren zaten, daar stukken afscheurden om onze oren te stoppen. Bij het gehuil en de jammerklachten van de Joden die gekookt werden kwam het gehuil van de Joden die op hun ondergang wachtten. Dit alles duurde misschien twee uur, misschien wel langer.
Langs de rand van het bos stonden zes of zeven vrachtwagens met zeildoek eroverheen. We werden daarin gedreven en we moesten gaan slapen. Ik kon de kreten nog horen toen ik in slaap viel.
De volgende ochtend gaf de Gestapo ons de opdracht de kuil dicht te gooien. De kuil zag eruit, alsof die met een laagje aarde was besprenkeld. De menselijke substantie erin leek in elkaar gezakt te zijn en op de bodem te liggen. De lichamen waren zo dicht op elkaar gepakt dat ze eruit zagen alsof ze stonden, alleen de hoofden hingen in alle richtingen.
In de middag kwam er een paar keer een donkergrijs voertuig dat eruit zag als een ambulance de open plek oprijden. Als de achterdeur werd geopend vielen er menselijke lichamen uit, mannen, vrouwen en kinderen. Dat waren ook Joden. Die lichamen zaten aan elkaar vast, alsof ze in verwrongen houdingen door krampachtige omhelzingen met elkaar verbonden waren en hun gezichten waren weggebeten. Ik zag een man met zijn tanden in de kaak van een ander. van sommigen was de neus afgebeten, van anderen de vingers, velen hielden krampachtig elkaars hand vast.
Ons werd opgedragen deze lijken met geweld te scheiden. Als dat niet lukte moesten we ze in stukken hakken: handen, benen en andere lichaamsdelen eraf kappen. Daarna moesten we ze in een kleinere kuil leggen; stevig op elkaar gepakt, de afgehakte ledematen moesten tussen de rompen worden gelegd. De lijken waren kennelijk slachtoffers van vergassing. Je kon het gas ruiken dat uit het binnenste van de auto kwam en van de kleren van de doden."
(…..)

Dit fragment uit het ooggetuigenverslag wordt gepubliceerd in het werk van lord Russell of Liverpool, The Scourge of the Swastika: a short History of Nazi War Crimes.

Een voetnoot bij het fragment luidt:

"De rest van de beschrijving van deze getuige is te gruwelijk om af te drukken."

En nu de vraag, die in de christelijke wereld wordt verdrongen:

Heeft God nu die vervolgde, opgejaagde en vergaste Joden – van wie veruit het merendeel niet gelovig was in Christus en vrijwel zeker het evangelie nooit hoorde – in de hel doen belanden, waar de angst en de pijn verder voortduurt voor altijd, voor altijd?

Een verdrongen vraag?

Toen de Tweede wereldoorlog voorbij was en we hoorden, hoe het de Joden was vergaan, was iedereen uiteraard verbijsterd. Ik was toen een jongen van veertien jaar en ik zie nog voor me de eerste foto’s van de massaslachting in de concentratiekampen van de nazi’s. Miljoenen Joden vergast en verbrand!

Maar hoe de christelijke wereld ook over de holocaust in droefheid was, ik herinner me niet dat één predikant of bijbelleraar zich bezig heeft gehouden met de vraag naar het lot na de dood van die omgekomen Joden. Ik was dan weliswaar een veertienjarige, maar door de spanningen van die jaren was ik toen al zeer betrokken bij alles wat zich in de wereld voordeed en zeker als het ging over de toekomst van het Joodse volk.

De kerkelijke traditie, waarin ik ben opgevoed nam stilzwijgend aan, dat God die miljoenen vergaste Joden na hun gruweldood weg had geworpen in de vlammen van de hel zonder dat ze daar ooit aan zouden kunnen ontkomen. Ze waren immers niet gelovig in de Here Jezus. Zo eenvoudig lagen de zaken in die dagen. In ongeloof gestorven? Dan zo de hel in en er nooit meer uit!

Zelfs een tijdschrift als "het Zoeklicht", dat zich o.a. wijdde aan de Joden en hun toekomst, liet het probleem liggen.

En helaas is het nog zo, dat de vraag naar het eeuwig lot van al die doodgemartelde, vergaste en verbrande Joden nauwelijks bespreekbaar is.

Honderden artikelen, bijbelstudies en boeken werden geschreven over Israel en de heerlijke toekomst, die het land en het volk wacht bij de terugkeer van de Here Jezus. Maar zelden of nooit werd er antwoord gegeven op de vraag, die ons in dit boek bezighoudt en waarmee een bijbellezer toch op zeker moment wordt geconfronteerd.

Zal dat jongetje van zes, dat een nekschot kreeg en naast zijn vader in de grafkuil terechtkwam, door de God van Israel samen met zijn vader zijn geworpen in een veel erger hel dan die van Hitler-Duitsland? Komt die vreselijke gedachte overeen met dat, wat de bijbel ons leert? Of zal hij straks samen met zijn vader opstaan uit de dood en deel krijgen aan de ontferming van God?

MAAR IS DAT OOK ZO?

Het is voor elk weldenkend christen natuurlijk een vreugde om te verwachten dat Joodse jongetje straks in de heerlijkheid van de hemel te mogen ontmoeten. Maar is er ook grond in de bijbel voor die verwachting? Om op deze vraag een antwoord te vinden heb ik jarenlang de Schrift onderzocht en de resultaten daarvan vindt men in dit boek.



Naar hoofdstuk 2

Naar de indexpagina

   


© www.hetbestenieuws.nl