De Arme Lazarus En De Rijke Man

door W.Janse

"19 En er was een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag schitterend feest hield.
20 En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol zweren,
21 nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de honden zijn zweren likken.
22 Het geschiedde, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot.
23 Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot.
24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus
opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam.
25 Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn.
26 En bij dit alles, er is tussen ons en u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen.
27 Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt,
28 want ik heb vijf broeders. Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging komen.
29 Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren.
30 Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren.
31 Doch hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen."

(Lucas 16:19-31;NBG)


De Arme Lazarus en de Rijke Man
Deze tekst is er een die de voorstanders van het bestaan van bewust leven na de dood gebruiken als bewijs voor hun stelling. Ze houden er aan vast alsof hun leven er van afhangt! Toch zitten er een groot aantal problemen aan vast en die zullen we eens gaan bekijken.

We komen in de tekst twee personen tegen, de rijke man en de bedelaar Lazarus. Van de rijke man noch van de bedelaar wordt eigenlijk iets kwaads gezegd, alleen dat ze dood zijn. De toestand van de rijke man gedurende zijn leven was zo te zien best aangenaam: feesten en mooie kleren. Van de bedelaar wordt gezegd dat hij Lazarus heet en dat hij vol zweren zat. Hij werd neergelegd in het voorportaal van de rijke en kreeg daar wat overbleef van de tafel van de rijke man. Op een bepaald moment sterft de bedelaar en wordt door engelen gedragen "in Abrahams schoot". Even later gaat ook de rijke man dood en wordt begraven. "Onder pijnigingen" doet hij in het dodenrijk (Gr. "Hades") zijn ogen open en ziet daar Abraham en "in Abrahams schoot" de bedelaar die hij kende van zijn voorportaal.

De uitdrukking "in Abrahams schoot" duidt hier uiteraard niet op een letterlijke schoot, maar staat hier voor een toestand van gelukzaligheid. Dat het "Abrahams schoot" is, komt doordat hij degene was aan wie God de oorspronkelijke belofte gaf. Voor de toehoorders van Christus was dit een gewone, bekende, uitdrukking voor gelukzaligheid.

Kennelijk heeft de bedelaar geen pijn, de rijke man wel. Komt dit doordat de rijke man rijk was geweest? Vers 25 schijnt dat aan te duiden. Maar...er is geen enkel Bijbels bewijs aan te voeren dat rijk zijn, op zich, zou leiden tot een verblijf in wat velen de hel noemen. Sterker noch, rijkdom is bij vele mannen uit het Oude Testament een teken van godsvrucht. Rijkdom kwam vaak voort uit het gehoorzamen aan Gods bevelen. Denk maar aan alle "vaders". Ook, aan de andere kant, het arm zijn op zich garandeert toch niet automatisch een verblijf aan de "goede kant"?

Dan gebeurt er iets onverwachts, de rijke man gaat roepen. Hij lijdt pijn door een vlam. Hij vraagt Abraham om medelijden met hem te hebben. Nou zal Abraham best wel medelijden kunnen hebben, maar toch stelt de rijke man de vraag aan de verkeerde. Hij moet hem aan God stellen. Hij alleen zal een oplossing kunnen aandragen. Abraham kan en mag zijn wens niet inwilligen. De rijke man vraagt namelijk om Lazarus naar hem toe te sturen om hem water te brengen en hem de tong te verkoelen van de vlam waaronder hij lijdt. Abraham antwoordt dat dat niet zal gaan en hij geeft een reden. Er is namelijk een onoverkomelijke kloof tussen Lazarus en de rijke man, zo breed, dat als ze al zouden willen oversteken, ze dat niet zouden kunnen.
De rijke man stelt dan een andere vraag. Hij vraagt om Lazarus naar zijn broeders te zenden en hen te waarschuwen voor wat hen te wachten zal staan als zij hun leven niet veranderen. Opnieuw vraagt hij dus weer wat onmogelijks. Terugzenden uit de doden is niet aan Abraham gegeven. En Abraham corrigeert hem weer. Nu zegt hij dat de broers van de rijke man "Mozes en de profeten" hebben en naar hen moeten ze luisteren. Abraham zegt echter, op het aanhouden van de rijke man om toch iemand uit de doden te laten opstaan, dat als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, ook de uit de doden opgestane er niets aan zal kunnen veranderen.
Einde verhaal.

Wat hebben we nu gezien? Wordt er van de rijke man gezegd dat het een gemeen persoon, een dief of verduisteraar was? Behandelde hij de mensen slecht? Niets daarvan wordt gezegd. Hij was rijk, had mooie kleren en hield van lekker eten. Daar is op zich niets mis mee. Toch slaat hij zijn ogen op aan de verkeerde kant van de kloof. Hij heeft erge pijnen door een vlam. Maar is er geen enkele reden in zijn levenswijze aan te wijzen die een oorzaak zou kunnen zijn voor zijn verblijf daar. Hetzelfde kan worden gezegd van de arme bedelaar Lazarus. Niets wordt aangedragen dat duidt op een prestatie of houding die hem aan de goede kant van de kloof heeft doen belanden. Het gaat hier dus kennelijk niet over goede werken en slechte werken.
Maar er wordt toch wel degelijk gesproken over een bewust verblijf in die plaatsen? Zeker. Maar, en dat moeten we altijd onthouden, we spreken hier niet over een letterlijke optekening van een geschiedenis, iets wat echt is gebeurt. Christus gebruikt hier de vorm van de gelijkenis, een vorm waarin een bij de lezer (van toen) bekend idee wordt gebruikt om iets heel anders duidelijk te maken.

De Oplossing
De arme man en de rijke man zijn beide in het dodenrijk. In het Grieks is dat hades. Daar, uit die denkwereld, komt ook dit idee van een bewust voortbestaan na de dood vandaan. Maar de Schrift beschrijft de toestand van de doden als volgt:

"De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets;"
(Prediker 9:5; NBG).
Alleen al die tegenstelling, het schijnbare bewustzijn van beide mannen in de gelijkenis en wat er in Prediker over de doden wordt beweerd, zou ons genoeg moeten zeggen. Christus spreekt hier niet over de werkelijkheid na de dood. Hij heeft iets heel anders te zeggen.

Over wie spreekt Christus hier? Hij spreekt hier, in hoofdstuk 16 van Lucas, over mensen die veel mogen bezitten. Het gaat hier echter niet over aards bezit, maar over geestelijk bezit! Eerst gaat het over de rijke man die een rentmeester heeft aangesteld die niet goed met de goederen van zijn meester omgaat. Als hem om verantwoording wordt gevraagd, wringt hij zich in allerlei bochten en pleegt onrecht op onrecht. Zijn wereldse meester prijst hem daarvoor! Soort zoekt soort. Maar hoe anders bij God! Het gaat hier in deze gelijkenissen om trouw, trouw in het beheer! Ook in de gelijkenis over de bedelaar en de rijke man.

De rijke man staat hier voor de geestelijk leiders van Israël, de priesterklasse, de Farizeeën, de Schriftgeleerden en de wetsuitleggers. De kleur en het materiaal van hun kleding wordt in de gelijkenis vermeldt: purper en fijn linnen. Het was met name deze klasse die het Christus zo moeilijk maakte en met wie Hij zo veel problemen had. De arme bedelaar, Lazarus, staat hier voor de gewone man.
De rijke man was veel gegeven om rentmeester over te zijn. Zij hadden Mozes, dat wil zeggen, zij hadden de Wet, en zij hadden de profeten die hadden gewezen op de komst van de Messias. Ze wisten heel goed dat hun houding en hun pochen op goede werken hen niet rechtvaardigden tegenover God. Toch deden ze dat. Ze maakten er zelfs nog meer wetten bij! Met al die extra wetjes maakten ze er een dwingelandij van, die de gewone man tot slaaf maakte van hun regelgeving. Ze persten hen zo in een onhoudbaar keurslijf, een toestand die niet te houden was. Zij moesten dansen naar het pijpen van de geestelijkheid.
Ook in de gelijkenis probeert de rijke man nog de bedelaar voor zijn karretje te spannen. Hij moest hem maar dienen met water, of naar zijn broers gezonden worden! Van enige compassie met de arme bedelaar is geen sprake! Het zijn de honden die voor hem zorgen. De honden zijn hier een beeld van de heidenen. Het is die arrogantie, het gepruts van de mens om zichzelf te rechtvaardigen, die ook in Lucas 16: 1-9 aan de dag wordt gelegd, en in 16:19-31 door Christus genadeloos aan de kaak wordt gesteld!! Zij, met name de geestelijkheid, hadden zo veel gekregen om mee te mogen werken ten dienste van God, van het volk en van de wereld, maar zij gebruikten het verkeerd. Zij gebruikten het ten eigen bate, tot groter aanzien van zichzelf. De gewone man mocht op afstand toezien.

De toepassing van deze gelijkenis zal zijn gedurende het komend Koninkrijk der Hemelen, de duizend jaren waarin de duivel gebonden zal zijn en in de laatste aion. Dan zal de bedelaar getroost worden en bij Abraham en al die anderen zijn. Dan zal het volk een nieuw hart krijgen en met Christus over deze aarde regeren als koningen en priesters. De rijke man, de geestelijkheid van het afvallige Israël die eigenlijk op die plek zou moeten staan, zal dan op afstand moeten blijven en geen deel hebben aan dit koninkrijk. Dat doet pijn!!

Samenvatting
Deze gelijkenis bewijst in geen geval een bewust bestaan na de dood:

"maar de doden weten niets;"
(Prediker 9:5; NBG).
De gelijkenis schijnt licht op een geestelijke zaak. Ze toont het falen van de geestelijkheid van Israël en de straf die zij daarvoor zal ontvangen.

© www.hetbestenieuws.nl